Uitspraak 202005427/1/R2


Volledige tekst

202005427/1/R2.
Datum uitspraak: 5 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Waalwijk,

2.       Stichting Hoefsvengebied, gevestigd te Waalwijk (hierna: de stichting),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Waalwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Akkerlanen" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting, [appellant sub 1] en de raad hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2021, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door drs. ir. S.A. Nijhuis en de raad, vertegenwoordigd door ir. J.M. van der Heijden en bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Verder is ter zitting Waalborgh Bouwontwikkeling V.O.F., initiatiefnemer, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam en J.G.C.M. de Wilde, als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

De stichting, de raad en Waalborgh Bouwontwikkeling V.O.F hebben nadere stukken ingediend.

Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht opnieuw op een zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt maximaal 210 woningen mogelijk aan de Akkerlaan in Waalwijk, aan de zuidoostrand van Waalwijk. Het plangebied ligt ten noordwesten van het Hoefsvengebied; een recreatiegebied. [appellant sub 1] en de stichting zijn het niet eens met het plan vanwege de gevolgen die het heeft voor het recreatiegebied en de omliggende natuur.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het beroep van [appellant sub 1]

Crisis- en Herstelwet (hierna: Chw)

3.       Waar [appellant sub 1] betoogt dat de Chw ten onrechte is toegepast overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, gelezen in samenhang met categorie 3.1 van Bijlage I bij de Chw, is afdeling 2 van de Chw van toepassing op deze beroepsprocedure. Verder geldt op grond van artikel 3.1, sub ac, van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet ook voor dit plan. Daarmee geldt een planperiode van 20 jaar. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de Chw ten onrechte is toegepast.

Het betoog slaagt niet.

Wnb - gebiedsbescherming

4.       [appellant sub 1] woont aan [locatie] in Waalwijk.

Hij betoogt dat het plan in strijd is met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Volgens hem gaat als gevolg van het plan het leefgebied van de in het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" voorkomende beschermde soorten verloren en heeft het plan negatieve gevolgen voor dit Natura 2000-gebied.

4.1.    [appellant sub 1] beroept zich wat betreft de negatieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied en dus op een algemeen belang. Voor een algemeen belang kan [appellant sub 1] in rechte niet opkomen. Dat is anders als, kort gezegd, sprake is van verwevenheid van het algemeen belang met zijn individuele belangen (vergelijk de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, overwegingen 10.51 en 10.52. Het individuele belang van [appellant sub 1] dat hier aan de orde is, is het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van zijn woning. De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant sub 1] zich op een afstand van 1,7 km tot het meest nabije Natura 2000-gebied bevindt. Gelet op deze afstand is er naar het oordeel van de Afdeling geen verwevenheid.

Dat betekent dat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat om het plan te vernietigen vanwege de beroepsgrond van [appellant sub 1] over de Wnb wat betreft gebiedsbescherming. De Afdeling laat deze beroepsgrond van [appellant sub 1] dan ook buiten inhoudelijke bespreking.

Uitvoerbaarheid - soortenbescherming

5.       Waar [appellant sub 1] wijst op het soortenbeschermingsregime op grond van de Wnb overweegt de Afdeling als volgt.

De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de bepalingen over soortenbescherming in de Wnb, omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, kunnen zich evenmin op die normen beroepen in het kader van hun betoog dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat het plan leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb en de noodzakelijke ontheffing krachtens de Wnb niet kan worden verleend.

Ook voor het beroep van [appellant sub 1] op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten geldt dat hij zich daarmee beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Dat is anders als, kort gezegd, sprake is van verwevenheid van het algemeen belang met individuele belangen (vergelijk de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, overwegingen 10.66-10.68). De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het plangebied ongeveer 900 m bedraagt. Gelet op deze afstand is er naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van verwevenheid van het door de Wnb te beschermen belang van plant- en diersoorten met het belang van [appellant sub 1] bij het behoud van een goed woon- en leefklimaat in de directe nabijheid van zijn woning.

Het voorgaande betekent dat [appellant sub 1] zich ook niet kan beroepen op het soortenbeschermingsregime uit de Wnb.

Conclusie ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1]

6.       Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van de stichting

Chw

7.       Omdat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, van toepassing is op dit besluit is ook artikel 1.6a van de Chw van toepassing. Daarin staat dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. De Afdeling stelt vast dat de stichting in haar nader stuk, dat dateert van na de beroepstermijn, een beroepsgrond over PFAS heeft opgenomen. Deze beroepsgrond is niet tijdens de termijn voor het instellen van beroep aangevoerd. Deze beroepsgrond blijft daarom op grond van artikel 1.6a van de Chw buiten inhoudelijke bespreking.

Totstandkoming besluit

8.       De stichting betoogt dat aan de beslissing om digitaal te vergaderen, onder meer met het maandelijkse forum, geen raadbesluit ten grondslag ligt.

8.1.    Het bestemmingsplan is vastgesteld in de raadsvergadering van 2 juli 2020. De Afdeling stelt vast dat deze vergadering niet digitaal maar fysiek is gehouden. Het betoog mist feitelijke grondslag.

9.       De stichting betoogt dat het besluit van 2 juli 2020 onzorgvuldig is voorbereid. Zij wijst erop dat een door de raad aangenomen motie op 13 juli 2017 niet volledig is verwerkt en raadsvragen van de gemeentelijke ChristenUnie-fractie onbeantwoord zijn gebleven.

9.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder 4.2 van haar uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2414, is een motie en de vraag of een motie naar behoren is uitgevoerd alleen van betekenis in de verhouding tussen de raad en het college van burgemeester en wethouders. Een motie leidt niet tot een juridische verplichting die de raad bij de vaststelling van het plan in acht dient te nemen.

9.2.    De raad heeft op 2 juli 2020 besloten het bestemmingsplan vast te stellen. De raad heeft dus in de gestelde raadsvragen geen aanleiding gezien zijn beslissing uit te stellen. Ook heeft de raad erkend dat in het plan wordt afgeweken van de motie die op 13 juli 2017. Hij heeft desalniettemin het bestemmingsplan vastgesteld. Omdat een motie niet leidt tot een juridische verplichting die de raad bij de vaststelling van het plan in acht dient te nemen, stond de motie naar het oordeel van de Afdeling niet aan vaststelling van dit plan in de weg.

Het betoog slaagt niet.

Wnb - gebiedsbescherming

Relativiteitsvereiste

10.     De stichting betoogt dat de raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat significante effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" op voorhand zijn uitgesloten en geen passende beoordeling nodig is. Volgens haar zijn de berekeningen over de gevolgen van het plan voor stikstof onjuist en onvolledig. Ten onrechte is geconcludeerd dat de stikstofdepositie in de bestaande situatie groter is dan de stikstofdepositie als gevolg van het plan, aldus de stichting. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft de stichting het tegenrapport "Contra-Expertise Akkerlanen" van juli 2021 door bureau Apollon milieu" (hierna: tegenrapport Apollon) overgelegd.

10.1.  De raad stelt dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond van de stichting in de weg staat. Volgens de raad maakt het Hoefsvengebied geen onderdeel uit van het Natura 2000-gebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen". Dat in de statutaire doelstelling staat dat de doelstelling ook ziet op de "belendende percelen" is volgens de raad onvoldoende om te kunnen aannemen dat dit Natura 2000-gebied tot het werkgebied van de stichting behoort. Dit geldt volgens de raad te meer omdat de feitelijke werkzaamheden van de stichting uitsluitend betrekking hebben op het Hoefsvengebied. Daarbij verwijst de raad naar de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2570. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3836, aan de orde was, is in de doelstellingen van de statuten geen koppeling gemaakt met het voorkomen van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, aldus de raad.

10.2.  De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 2 van de statuten de stichting het hele Hoefsvengebied als werkgebied heeft, inclusief de belendende groene percelen. De stichting heeft volgens artikel 2 onder meer tot doel toe te zien op en het stimuleren van een optimaal behoud van dit gebied in de ruimste zin van het woord. De Afdeling overweegt dat het Natura 2000-gebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" weliswaar niet behoort tot het Hoefsvengebied, dat expliciet als werkgebied van de stichting is vermeld, maar dat het Hoefsvengebied wel grenst aan dit Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied valt daarom onder de ook als werkgebied benoemde "belendende groene percelen" van het Hoefsvengebied. De Afdeling ziet onder deze omstandigheden geen grond om te oordelen dat de bepalingen uit de Wnb, die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden, kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van de stichting. Dit betekent dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb niet aan de stichting wordt tegengeworpen.

De Afdeling zal hierna de beroepsgronden van de stichting over de Wnb inhoudelijk behandelen.

Stikstof

11.     De raad stelt onder verwijzing naar verschillende onderzoeken en Aerius-berekeningen dat het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. Omdat het plan geen gevolgen heeft als het gaat om stikstofdepositie, wordt niet toegekomen aan een nadere beoordeling van cumulatieve effecten vanwege andere plannen of projecten, aldus de raad. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:166. Het plan is daarom in overeenstemming met de Wnb vastgesteld, aldus de raad.

11.1.  Bij het plan is als bijlage 12 de "Notitie stikstof bestemmingsplan Akkerlanen" door bureau Kuiper Compagnons van 6 december 2019 gevoegd en als bijlage 13 het "Stikstofdepositieonderzoek Akkerlanen, Waalwijk" van bureau De Roever Omgevingsadvies. Naar aanleiding van het beroepschrift heeft de raad de Aerius-berekening van 21 februari 2021 overgelegd waarmee volgens de raad een worst-casebenadering is gekozen en alleen rekening is gehouden met de afname van stikstofdepositie als gevolg van het beëindigen van bemesting. Ook die berekening leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. De stichting heeft hiertegen het tegenrapport Apollon overgelegd. Daarin staat dat de uitgangspunten van de gemaakte Aerius-berekeningen onjuist zijn, de berekeningen onjuist en onvolledig zijn uitgevoerd en dat er wel een toename van stikstofdepositie zal zijn. Een eigen berekening leidt ertoe dat een maximale toename van depositie van 0,17 mol/ha/jr wordt berekend ten opzichte van de referentiesituatie.

In reactie hierop heeft de raad bij brief van 16 juli 2021 de "Memo aanvullende stikstofberekeningen" overgelegd, waaraan als bijlage een aantal aanvullende Aerius-berekeningen zijn gevoegd. Daaruit blijkt volgens de raad dat er geen sprake is van een stikstoftoename ten opzichte van de referentiesituatie. Hiertegen heeft de stichting bij brief van 26 juli 2021 de "Reactie memo Aanvullende stikstofberekeningen" door bureau Apollon Milieu ingebracht.

Na heropening van het onderzoek heeft de raad in antwoord op vragen van de Afdeling een aantal aanvullende onderzoeken overgelegd. De notitie "reactie rapport Apollon tbv bestemmingsplan Akkerlanen" van 8 november 2021 door bureau DLV advies & resultaat, gaat over de berekeningswijze van bemesting van de graslanden, met bijgevoegd een verklaring van de agrariër die de gronden bemest heeft (hierna: notitie feitelijke bemesting). De notitie "Verkeersstromen woningbouwontwikkeling Akkerlanen Waalwijk" van 10 november 2021 door bureau Goudappel (hierna: notitie verkeersstromen Goudappel) gaat over de verkeersstromen als gevolg van het plan. De notitie van 9 november 2021 door bureau Tauw (hierna: stikstofonderzoek Tauw) is een onderzoek naar de stikstofdepositie en bevat een aanvullende Aerius-berekening.

De stichting heeft in reactie hierop de door Apollon Milieu opgestelde rapporten "Voorlopige beoordeling herziene gegevens Akkerlanen" (hierna: het tweede tegenrapport van Apollon) van 31 december 2021 en "Beoordeling herziene gegevens Akkerlanen" van 25 maart 2022 (hierna: het derde tegenrapport van Apollon) ingediend. Ook zijn gegevens omtrent geregistreerd mesttransport naar gronden in het plangebied ingediend. Volgens de stichting volgt uit deze stukken dat ook de notitie feitelijke bemesting, de notitie verkeersstromen Goudappel, het stikstofonderzoek Tauw en de aanvullende Aerius-berekening gebreken bevat, zodat volgens de stichting alsnog moet worden geconcludeerd dat het plan leidt tot een stikstoftoename ten opzichte van de referentiesituatie.

Referentiesituatie

11.2.  De stichting stelt dat de stikstofdepositie in de referentiesituatie is overschat. Dat geldt zowel voor de depositie vanwege ammoniakemissie als gevolg van beweiding als van bemesting.

Over beweiding staat in het tegenrapport Apollon dat beweiding lager zou moeten worden geschat, en leidt tot een emissie van slechts 5,14 kg NH3/jaar en geen 201,4 kg/N/jaar. Dit omdat ammoniakemissie pas optreedt bij vermenging van urine en mest, en bij weidegang treedt relatief weinig vermenging op. Verder wijst zij erop dat gerekend is met te hoge stikstofexcretie-waarden, omdat die verschillen per soort paard en pony en het hier ging om kleine shetlandpony's.

Als het gaat om bemesting stelt de stichting onder verwijzing naar het tegenrapport Apollon dat is uitgegaan van een onrealistisch hoge emissie vanwege bemesting. Op grond van algemene regels mag maximaal 170 kg N/ha/jaar worden aangewend. Pas in de Aerius-berekening van 16 februari 2021 van Kuipers Compagnons is rekening gehouden met dit plafond. Maar daar wordt uitgegaan van een emissiekental uit een kaart op BIJ12.nl. Dat kental is echter gebaseerd op een regionaal gemiddelde en zegt volgens de stichting niets over de feitelijke bemesting op de betrokken locatie. Ook de berekening gebaseerd op maximale bemesting met dierlijke mest van 170 kg N/ha/jaar is volgens haar onvoldoende. Voor een paardenweide is beperkte bemesting nodig. Een realistische emissie is 4,655 kg NH3/ha/jaar, wat bij 6,6 ha grasland 30,93 kg NH3/jaar maakt.

11.3.  De Afdeling stelt voorop dat voor het bepalen van de referentiesituatie bij het plan moet worden uitgegaan van de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie. De raad heeft daarbij aanvankelijk ook de gevolgen van beweiding bekeken, maar heeft zich nadien op het standpunt gesteld dat alleen rekening hoeft te worden gehouden met de gevolgen van bemesting. Niet in geschil is dat de gronden in het plangebied werden bemest met mest afkomstig van een melkveehouderij en dat dit ook was toegestaan. Onbetwist zijn ook de uitgangspunten dat 6,6 ha aan grasland bemest werd, dat het aandeel ammoniakale stikstof in mest, de zogenoemde "TAN-waarde", 65% bedraagt en dat worst-case kan worden uitgegaan van de laagste emissiefactor van mesttoediening met 19% van die TAN-waarde.

Voor het bepalen van de omvang van de bemesting dient de raad een reëel en aannemelijk uitgangspunt te hanteren. De raad heeft in de na heropening van het onderzoek ingediende nadere stukken toegelicht dat is uitgegaan van het kental dat is gepubliceerd op de website BIJ12.nl. Dat kental bedraagt 25,9 kg NH3/ha/jaar. Het plangebied heeft een omvang van ca. 13 ha, waarvan 6,6 agrarisch grasland feitelijk wordt bemest. Toepassing van het kental leidt dan tot een omvang van 170,94 kg NH3/jaar. De Afdeling ziet in het betoog van de stichting geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat dat kental niet representatief is te achten. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad uitgaan van dit kental. Alleen al daarom volgt de Afdeling de stichting dan ook niet in haar betoog dat de uitgangspunten van de stikstofberekening voor de referentiesituatie niet op reële en aannemelijke uitgangspunten is gebaseerd.

Verkeersbewegingen

11.4.  De stichting betoogt onder verwijzing naar het tegenrapport Apollon dat de verkeersbewegingen als gevolg van het plan onvolledig en onjuist zijn meegenomen in de Aerius-berekening. Volgens de stichting is ten onrechte een deel van het verkeer niet in de berekening betrokken omdat is uitgegaan van opname in het heersende verkeersbeeld. Volgens de stichting is opgaan in het heersende verkeersbeeld een instructie voor luchtkwaliteit, die niet gevolgd kan worden bij het bepalen van stikstofdeposities. De uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1054 (Texel), gaat volgens de stichting niet in op dit punt. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met cumulatie van dit project met andere projecten. De "Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat" (hierna: GOL) nabij het plangebied zal leiden tot meer files en daardoor tot extra stikstof en fijnstof. Dat had moeten worden betrokken bij het beoordelen van de mate van stikstofdepositie als gevolg van het plan. Evenmin is volgens de stichting rekening gehouden met de koude start van personenauto's. Ook is de aantrekkende werking van vrachtverkeer ondeugdelijk in kaart gebracht. Volgens de stichting had voor het percentage vrachtverkeer moeten worden aangesloten bij de eerder in het rapport van Kuiper Compagnons genoemde, op CROW-kencijfers gebaseerde percentages. Verder is in het verkeerskundig onderzoek niet gerekend met de juiste ontsluitingsroutes. In het tegenrapport Apollon is er onder meer van uitgegaan dat 40% van het verkeer dat naar het zuiden gaat een uitwijkroute neemt die aansluit op een oprit van de Europalaan, die in de Aerius-berekening uit het tegenrapport van Apollon is aangeduid als "Route 19". Dit in tegenstelling tot de raad, die een route via de Groenewoudlaan-Mozartlaan volgt.

11.5.  Aan het plan ligt het verkeerskundig onderzoek "Quick-scan mobiliteit Hoefsvengebied" door bureau Mobycon van 2 december 2019 (hierna: verkeersonderzoek Mobycon) ten grondslag. De raad heeft na heropening van het onderzoek de notitie verkeersstromen Goudappel overgelegd. Daarin wordt ingegaan op het verkeersonderzoek van Mobycon en de tegenwerpingen door Apollon. In de notitie verkeersstromen Goudappel is de verkeersgeneratie opnieuw berekend en zijn de verkeersstromen opnieuw berekend aan de hand van een actueel verkeersmodel "BBMA 2018 - Midden Brabant" (hierna: BBMA-model), met als basisjaar 2015. De verkeerseffecten zijn berekend uitgaande van de "Instructie gegevensinvoer AERIUS Calculator".

In de notitie verkeersstromen Goudappel staat dat de verkeersgeneratie van ongeveer 1.725 mvt/werkdagetmaal die in het verkeersonderzoek Mobycon is berekend, overschat is. Op basis van het BBMA-model wordt een verkeersgeneratie van 900 mvt/werkdagetmaal berekend, hoewel als worstcasescenario de verkeersgeneratie zoals berekend door Mobycon is ingevoerd in het verkeersmodel. Volgens Goudappel wijken de verkeersstromen als berekend met het verkeersmodel op onderdelen af van de door Mobycon berekende verkeersstromen. In het verkeersonderzoek Mobycon is de berekening van de verkeersgeneratie gebaseerd op de CROW-kencijfers, terwijl de verkeersgeneratie in de notitie verkeersstromen Goudappel is berekend aan de hand van het verkeersmodel. De resultaten uit de notitie verkeersstromen Goudappel zijn gebruikt als invoer voor de nieuwe Aerius-berekening die de raad heeft laten opstellen in het stikstofonderzoek waarbij Tauw ook heeft gerekend met de cijfers van Mobycon. Die berekening leidt ten aanzien van de verdeling van de verkeersstromen en de stikstofemissie van het verkeer niet tot een ander resultaat.

Het betoog faalt.

11.6.  De Afdeling volgt de stichting niet in de stelling dat in de notitie verkeersstromen Goudappel ten onrechte ervan is uitgegaan dat een deel van het verkeer opgaat in het heersende verkeersbeeld. In de notitie verkeersstromen Goudappel is voor de berekening van stikstofdepositie als gevolg van wegverkeer gebruik gemaakt van de "Instructie Gegevensinvoer AERIUS Calculator 2020 (versie januari 2021, 3.0)". Hierin worden twee criteria genoemd voor wanneer het aan- en afvoerende verkeer van en naar een inrichting geacht wordt opgenomen te zijn in het heersende verkeersbeeld. Goudappel heeft het heersende verkeersbeeld op die manier berekend. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1629, onder 14.7, aanvaard dat in stikstofberekeningen wat betreft het verkeer van en naar inrichtingen kan worden aangesloten bij de uitgangspunten die in de instructie over het heersende verkeersbeeld vermeld zijn. De Afdeling ziet in wat de stichting daarover heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel.

De stichting wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat in het door de raad verrichte onderzoek geen rekening is gehouden met andere projecten, zoals de GOL. In de notitie verkeersstromen Goudappel staat dat is uitgegaan van verkeersmodel "BBMA 2018 - Midden Brabant", met als basisjaar 2015. Het plan is in het prognosejaar 2040 opgenomen, evenals de infrastructurele maatregelen voor de GOL. Er is niet uitgegaan van het verkeersmodel "BBMA 2014 - 's Hertogenbosch", waar Apollon naar verwijst. Dit model bevat volgens de raad als basisjaar 2010, waardoor noch de woonwijk Akkerlanen noch de GOL in dat model is verwerkt. De stichting heeft dit standpunt van de raad niet gemotiveerd betwist.

Wat betreft de koude start van auto's ziet de Afdeling in wat de stichting heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gehanteerde invoergegevens als gevolg daarvan zodanig afwijken van de representatieve situatie dat daarom niet van de gehanteerde gegevens had mogen worden uitgegaan.

Het aandeel vrachtverkeer is in het stikstofonderzoek Tauw betrokken. Worst-case is uitgegaan van 1.725 mvt/werkdagetmaal, het getal dat is genoemd in het rapport van Mobycon en waarmee is gerekend in het rapport van Kuijper Compagnons. Een deel daarvan bestaat uit vrachtverkeer. Gelet daarop volgt de Afdeling de stichting niet in haar stelling dat geen rekening is gehouden met het vrachtverkeer. Voor de juistheid van de stelling dat daarmee de verkeersaantrekkende werking van vrachtverkeer is miskend, ziet de Afdeling in wat de stichting heeft aangevoerd evenmin aanknopingspunten.

Over de ontsluitingsroutes overweegt de Afdeling als volgt. In de notitie verkeersstromen Goudappel is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 900 mvt/werkdagetmaal. Het tegenrapport van Apollon gaat uit van 1.665 mvt/werkdagetmaal. Aan de hand van een zogenoemd selected area-analyse heeft Goudappel de verkeersstromen en verkeersverdeling inzichtelijk gemaakt bij een verkeersgeneratie van 900 mvt/werkdagetmaal. Worst-case is ook een selected-area analyse verricht waarbij ervan wordt uitgegaan dat het plan, in navolging van het Mobycon rapport, 1.725 mvt/werkdagetmaal genereert. De verkeersverdeling van het plan met 900 mvt/werkdagetmaal en 1.725 mvt/werkdagetmaal zijn weergegeven in de notitie verkeersstromen Goudappel.

In de notitie verkeersstromen Goudappel is met betrekking tot de variant waarin het plan 1.725 mvt/werkdagetmaal genereert, toegelicht dat het grootste gedeelte (ca. 900 motorvoertuigen) ontsluit via de zuidwestelijke verbinding Akkerlaan-Groenewoudlaan-Blyde Incomstelaan-Mozartlaan-Professor Kamerlingh Onnesweg naar de provinciale weg N261. Een deel van het verkeer dat gebruik maakt van deze route heeft volgens de notitie een bestemming binnen de kern van Waalwijk, waardoor dat deel de route zal voortzetten via zijstraten, zoals de Reigerbosweg en de Beethovenlaan. Iets minder dan de helft van het totale verkeer (ca. 800 motorvoertuigen) ontsluit via de noordzijde van het plangebied. Vanaf het kruispunt Akkerlaan-Drunenseweg rijdt de helft daarvan in de noordelijke richting via de Akkerlaan-Teisterbantlaan-Groen van Prinstererlaan richting het centrum van Waalwijk. De andere helft rijdt in de oostelijke richting via de Drunenseweg-Overlaatweg, waarna het overgrote deel daarvan via de nieuw aan te leggen Westelijke Randweg Drunen van en naar de A59/Maasroute en de Spoorlaan rijdt. Deze verkeersstromen en verkeersverdeling zijn niet anders bij de variant waarin het plan 900 mvt/werkdagetmaal genereert. In de notitie is toegelicht dat de in het tegenrapport van Apollon aangeduide "Route 19" niet voorkomt in de analyses. Deze route begint ten zuiden van het plangebied en loopt via de Akkerlaan-Groenewoudlaan-Burgemeester Smeelaan-Wielstraat-Van Haestrechtstraat richting de provinciale weg N261 en sluit aan op een oprit van de Europalaan. Volgens de stichting neemt het zuidelijk georiënteerd verkeer deze route om de N261 te bereiken. Volgens de notitie verkeersstromen Goudappel ligt deze route echter niet voor de hand, omdat de route Groenewoudlaan-Mozartlaan een kortere en snellere route naar de N261 is dan "Route 19". Het verkeersmodel houdt ook rekening met reistijd, snelheden, doorstroming en capaciteit van wegen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee de ontsluitingsroutes en verkeersstromen voldoende inzichtelijk gemaakt. De raad heeft zich onder verwijzing naar de notitie verkeersstromen Goudappel op het standpunt mogen stellen dat het zuidelijk georiënteerd verkeer richting de N261 gebruik zal maken van de route via de Akkerlaan-Groenewoudlaan-Blyde Incomstelaan-Mozartlaan-Professor Kamerlingh Onnesweg. Hierbij betrekt de Afdeling dat dit te kortste weg is vanaf het plangebied naar de N261. Met deze route is rekening gehouden in het stikstofonderzoek Tauw. In wat de stichting naar voren heeft gebracht acht de Afdeling onvoldoende grond gelegen voor het oordeel dat het zuidelijk georiënteerd verkeer desondanks gebruik zal maken van de langere "Route 19".

Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat de verkeersbewegingen als gevolg van het plan door de raad voldoende inzichtelijk zijn gemaakt. De Afdeling ziet in het door de stichting aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeersbewegingen als gevolg van het plan onvolledig dan wel onjuist zijn meegenomen in de Aerius-berekeningen. Het betoog slaagt niet.

Aerius-berekeningen wegverkeer

11.7.  De stichting betoogt dat voor wegverkeer ten onrechte is gerekend met het AERIUS rekenmodel Standaardrekenmethode 2 (hierna: SRM2), in plaats van OPS, dat voor overige bronnen wordt gebruikt. Over de zogenoemde 5 km-afkap heeft de Afdeling in haar uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:105 (ViA15), geoordeeld dat de rekengrens beter gemotiveerd moet worden. De stichting wijst verder op het rapport van het adviescollege onder leiding van Hordijk, "Meer meten, robuuster rekenen" van 15 juni 2020.

11.8.  Vaststaat dat de stikstofdepositie afkomstig van wegverkeer als gevolg van het plan in AERIUS Calculator is berekend met behulp van de SRM2, dat een maximale rekenafstand van 5 km bevat, de 5 km-rekengrens. De stichting betoogt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 terecht dat ontoereikend is gemotiveerd dat, ondanks de 5 km-rekengrens, volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies kunnen worden verkregen die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van het plan voor de betrokken Natura 2000-gebieden kunnen wegnemen. De berekening die aan het plan ten grondslag ligt, heeft plaatsgevonden met de SRM2-methode, waarin deze 5 km-rekengrens is opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dus niet deugdelijk onderbouwd dat significante gevolgen op Natura 2000-gebieden op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten. Het betoog slaagt in zoverre.

De raad heeft na heropening van het onderzoek het stikstofonderzoek Tauw overgelegd, waarbij het onderzoek naar de gevolgen niet is beperkt tot de 5 km-rekengrens. Daarbij is de depositie tot aan de 5 km-rekengrens berekend met SRM2+, en vervolgens met gebruik van de OPS-methode, berekend tot aan 25 km. In het stikstofonderzoek Tauw zijn dus alle emissies tot aan 25 km van de bron meegenomen in de Aerius-berekeningen. De conclusie van het stikstofonderzoek is dat het gebruik van woonwijk Akkerlanen per saldo niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op habitats of leefgebieden binnen Natura 2000-gebieden waarvan de kritische depositiewaarde reeds wordt overschreden of bijna wordt overschreden.

In haar uitspraak van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1299, heeft de Afdeling onder 27 en volgende geoordeeld dat het model waarbij voor de eerste 5 km wordt gerekend met SRM2+ en voor de volgende kilometers tot 25 km met het OPS-model voor de berekening van stikstofbijdragen als hier aan de orde kan worden gebruikt. Wat de stichting in deze zaak over het gehanteerde model in dit geding naar voren heeft gebracht is niet verderstrekkend dan wat in deze uitspraak aan de orde is gesteld. Onder verwijzing naar die uitspraak en gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen over de referentiesituatie en verkeersbewegingen, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich onder verwijzing naar het stikstofonderzoek Tauw op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie.

11.9.  Gelet op het vorenstaande concludeert de Afdeling dat de raad alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd en inzichtelijk heeft gemaakt dat het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie.

Het betoog faalt.

12.     Daarmee is het onder 11.8 geconstateerde gebrek hersteld. De Afdeling ziet daarom aanleiding om uit een oogpunt van finale geschilbeslechting te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het besluit van 2 juli 2020 tot vaststelling van het plan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, in stand kunnen worden gelaten. Met het oog daarop zullen de overige beroepsgronden die zijn aangevoerd worden beoordeeld.

Alternatieven

13.     De stichting betoogt dat ten onrechte op deze locatie wordt voorzien in een nieuwe woonwijk. Volgens de stichting kan op landgoed Driessen, ook in Waalwijk, eenzelfde woonwijk en woonmilieu worden gerealiseerd waarin ook het plan voorziet.

13.1.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

De raad heeft toegelicht dat de ruimtelijke keuze is gemaakt om op de locatie Akkerlanen een woonprogramma te realiseren met het woonmilieu "Luxe woonwijk" en "Landelijk" en wat betreft woningtypen appartementen met lift, twee‐onder‐een‐kapwoningen en vrijstaande eengezinswoningen. Dit woonprogramma en woonmilieu met een kenmerkende groenwaterstructuur wordt in Akkerlanen binnen een samenhangend concept gerealiseerd. Bovendien ligt de locatie Akkerlanen op zeer korte afstand van het Hoefsvengebied en de Loonse en Drunense Duinen. De aanwezigheid van deze natuurgebieden maakt de locatie Akkerlanen nog unieker, aldus de raad. De raad heeft verder toegelicht dat voor een deel van de gronden binnen Landgoed Driessen woningen planologisch gezien al mogelijk zijn, en dat daar nu al ongeveer 200 woningen in aanbouw zijn. Voor de resterende, agrarische gronden op die locatie wordt een ander woonprogramma beoogd dan in Akkerlanen, aldus de raad.

13.2.  De Afdeling stelt vast dat de stichting het standpunt dat zowel het plangebied als de gronden van het Landgoed Driessen nodig zijn om te voldoen aan de woningbehoefte niet heeft betwist. De raad heeft toegelicht dat beide locaties nodig zijn om te voldoen aan de woonbehoefte en heeft gemotiveerd waarom het voorziene woonprogramma in Akkerlanen wordt voorzien, en niet op Landgoed Driessen. Alleen al daarom kan de Afdeling de keuze voor deze locatie niet onredelijk achten.

Dit betoog slaagt niet.

Luchtkwaliteit

14.     De stichting voert aan dat de zuidelijke ontsluitingsweg van het plangebied langs gronden binnen het Hoefsvengebied zal komen die nu worden gebruikt voor recreatie. Dit leidt volgens de stichting tot verslechtering van de luchtkwaliteit in het Hoefsvengebied.

14.1.  In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft de raad onderzoek gedaan naar de uitstoot van schadelijke stoffen door verkeer als gevolg van het plan en zijn de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Geconcludeerd wordt dat de werkelijke waarden veel lager zijn dan de gestelde normen uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten, aldus de raad. De stichting heeft dat niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop en gegeven de motivering kon de raad hiervan uitgaan.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid - water

15.     De stichting betoogt dat het plan vanwege de beoogde waterrijke uitvoering niet uitvoerbaar is. Volgens haar is er onvoldoende water om de voorziene "watervingers" te vullen. Er is volgens haar onvoldoende rekening gehouden met toenemende droogte en warmere zomers. Het tekort aan water leidt tot een daling van het peil van de surfplas van het Hoefsvengebied, die aansluit op het plangebied. Mede vanwege verdamping en mogelijke riool- en vuiloverstort zal de leefbaarheid voor dieren en de kwaliteit van het water in het Hoefsvengebied in het gedrang komen.

15.1.  In de nota van zienswijzen staat dat het Waterschapsbestuur heeft geconcludeerd dat de voorgestelde systemen en uitvoering geen nadelige invloed heeft op de waterkwaliteit van de surfplas. Toetsing daarvan vindt plaats in het kader van de voor de verwezenlijking van het project benodigde watervergunning. Het Waterschapsbestuur heeft al wel op 28 mei 2019 een positief wateradvies gegeven. In overleg is gekozen voor het verhogen van het waterpeil binnen het plangebied met 30 cm. Op advies van een ecoloog wordt deze maatregel stapsgewijs uitgevoerd. Op die manier kan de oevervegetatie zich aanpassen aan het stijgende water. Ter nadere onderbouwing wijst de raad op de memo "hydrologisch onderzoek nieuwe waterpartij Waalwijk Akkerlanen" van 21 mei 2019 door bureau LOOTS. Daarin staat dat de verdamping als gevolg van het plan naar verwachting niet significant zal verslechteren. Verder wordt in dit memo geconcludeerd dat het waterpeil van de surfvijver door het plan beperkt wordt beïnvloed, namelijk een wijziging van minder dan 1 cm. Omdat hemelwater gescheiden van huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd - in dit geval naar het oppervlaktewater - is ook bij hevige regenval geen sprake van overstort. De vrees dat er huishoudelijk afvalwater of riooloverstort op het openbaar water zal worden geloosd, is ongegrond, aldus de raad.

15.2.  De Afdeling stelt vast dat de stichting niet heeft gemotiveerd waarom de raad niet uit kon gaan van de conclusies in de onderzoeken en het positieve wateradvies van het Waterschapsbestuur. De Afdeling ziet wat de stichting heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat het plan als het gaat om het aspect water niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Overige aspecten

16.     De stichting betoogt dat de raad het belang van de bestaande situatie van een open landschap met ecologische waarde onvoldoende zwaar heeft laten wegen. Zij wijst daarbij op parkeerplaatsen die gebruikt worden bij evenementen binnen het Hoefsvengebied en die als gevolg van het plan verloren gaan en op de gevolgen van soorten die op de Rode Lijst staan. Ook zal de zuidelijke ontsluitingsweg van het plangebied langs gronden binnen het Hoefsvengebied komen die nu worden gebruikt voor recreatie. Dit leidt ook tot verslechtering van de luchtkwaliteit in het Hoefsvengebied. De raad heeft ten onrechte geconcludeerd dat er voldoende ruimte blijft voor recreatie.

De stichting betoogt verder dat de raad het belang van het hertenkamp in het Hoefsvengebied onvoldoende heeft betrokken. Toekomstige bewoners in het plangebied zouden mogelijk overlast kunnen ervaren van het hertenkamp, wat zou kunnen leiden tot sluiting daarvan.

16.1.  De Afdeling stelt vast dat de raad heeft erkend dat als gevolg van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, het bestaande open landschap zal verdwijnen. De raad heeft aan het belang om te voorzien in de woningbehoefte een zwaarder gewicht toegekend dan aan het belang van het behoud van het bestaande agrarische gebruik en openheid van het landschap. De Afdeling tekent hierbij aan dat voor de betrokken gronden niet een wettelijk beschermingsregime geldt.

Wat betreft op grond van de Wnb beschermde soorten verwijst de Afdeling naar wat onder 17.2 is overwogen.

Gelet op de agrarische bestemming die in het voorgaande bestemmingsplan aan de gronden binnen het plangebied was toegekend, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het belang van parkeerplaatsen onvoldoende heeft betrokken, nog daargelaten dat het plan niet eventuele parkeerproblemen in de omgeving hoeft op te lossen.

Wat betreft de zuidelijke ontsluitingsweg op de Vijverlaan overweegt de Afdeling dat dit de tweede, ondergeschikte ontsluiting van het plangebied is. In de nota van zienswijzen staat dat de toename van het autoverkeer op de Vijverlaan als gevolg van de aansluiting op de wijk zeer gering is. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van die tweede ontsluiting voor de recreatie.

De Afdeling ziet in wat de stichting heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het belang van het behoud van het hertenkamp onvoldoende is betrokken. Hierbij heeft de Afdeling laten wegen dat onweersproken is dat, zoals in de plantoelichting staat, de uitstraling van het hertenkamp gelet op de feitelijke situatie zich hoofdzakelijk beperkt tot de geur uit een stal met mestopslag en dat de afstand van de voorziene woningen in het plangebied tot de mestopslag van het hertenkamp meer bedraagt dan de richtafstand van 30 m die op grond van de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 wordt aanbevolen voor deze categorie, namelijk "kinderboerderijen".

Gezien het voorgaande is de Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan en een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid - soortenbescherming

17.     De stichting betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met soorten die beschermd worden op grond van de Wnb en op de "Rode lijst" met bedreigde soorten staan. Zij wijst op vleermuizen en een aangetroffen wezel. In de "quick scan beschermde planten- en dierensoorten Akkerlanen te Waalwijk" van maart 2019 door bureau Mertens B.V. (hierna: quickscan maart 2019) staat dat er een gerichte veldinventarisatie moet komen, maar die heeft volgens de stichting nooit plaatsgevonden.

17.1.  De Afdeling stelt vast dat in juli 2014 een ecologische quickscan is uitgevoerd door bureau Mertens en in oktober 2014 vervolgonderzoek naar vleermuizen. Deze onderzoeken zijn als bijlage 8 en 9 bij de plantoelichting gevoegd. Vervolgens is een actualisatie van die quickscan uitgevoerd in maart 2019, de quickscan maart 2019. Zoals de stichting terecht opmerkt, wordt in hoofdstuk 5 daarvan geconcludeerd dat nog een gerichte veldinventarisatie van belang is om de effecten op vleermuizen, vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en kleine marters in te kunnen schatten. Anders dan de stichting betoogt, heeft die gerichte veldinventarisatie wél plaatsgevonden. In het voorjaar van 2019 is namelijk een inventarisatie gemaakt naar broedvogels met jaarrond beschermde nesten, (kleine) zoogdieren en vleermuizen. De conclusies daarvan zijn neergelegd in de memo "Inventarisatie Akkerlanen te Waalwijk" door bureau Van der Goes en Groot van 8 november 2019, die als bijlage 11 bij de plantoelichting is gevoegd (memo Inventarisatie Akkerlanen). Het betoog dat een gerichte veldinventarisatie ontbreekt, mist dan ook feitelijke grondslag.

17.2.  Over de aanwezigheid van op grond van de Wnb beschermde soorten overweegt de Afdeling als volgt. Vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

De Afdeling stelt vast dat onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezige soorten binnen het plangebied in de memo Inventarisatie Akkerlanen, waaronder op de Rode Lijst voorkomende soorten. Uit het recentere memo Inventarisatie Akkerlanen blijkt dat alleen voor de das een Wnb-ontheffing moet worden aangevraagd. Dat op voorhand duidelijk zou zijn dat deze niet kan worden verleend, heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt.

In het memo Inventarisatie Akkerlanen is geconcludeerd dat in het plangebied alleen langsvliegende, in vlucht baltsende en foeragerende, vleermuizen zijn waargenomen. Verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen essentieel deel van het leefgebied. Vleermuizen kunnen daarom uitwijken. De stichting heeft deze conclusies niet concreet betwist.

De stelling van de Stichting dat er een wezel is waargenomen is niet onderbouwd. De Afdeling stelt vast dat uit paragraaf 2.4 van het memo Inventarisatie Akkerlanen blijkt dat onderzoek is gedaan specifiek gericht op kleine marterachtigen als de wezel. Er zijn drie veldbezoeken gebracht en in het plangebied gedurende zes weken vier cameravallen en vier mostela's en 40 sporenbuizen geplaatst. De conclusie van het onderzoek is dat gedurende de onderzoeksperiode geen wezels zijn aangetroffen. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van de wezel.

De raad heeft zich gezien het uitgevoerde onderzoek op het standpunt mogen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie ten aanzien van het beroep van de stichting

18.     Gelet op hetgeen onder 11.8 van deze uitspraak is overwogen, is het besluit tot vaststelling van het plan in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

19.     Het beroep van de stichting is gegrond. Het bestreden besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Akkerlanen" en het exploitatieplan "Akkerlanen" moeten worden vernietigd.

20.     De Afdeling ziet aanleiding om in dit geval met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 2 juli 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Akkerlanen" en het exploitatieplan "Akkerlanen" in stand blijven. In de overweging onder 12 van deze uitspraak is immers overwogen dat de raad het gebrek heeft hersteld. Daarnaast slagen de overige beroepsgronden tegen het besluit van 2 juli 2020 niet. Dit betekent dat het bestemmingsplan "Akkerlanen" en het exploitatieplan "Akkerlanen" in stand blijven.

Proceskosten

21.     Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] hoeft de raad geen proceskosten te vergoeden.

Ten aanzien van het beroep van de stichting moet de raad de proceskosten vergoeden. Deze bestaan uit kosten voor het laten uitvoeren van deskundigenonderzoek (8 uur á € 87,50 exclusief BTW) en kosten voor het bijwonen van de zitting door een deskundige (forfaitair 4 uur á € 87,50 exclusief BTW), totaal € 1.270,50 inclusief BTW.

Beslissing

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II.       verklaart het beroep van Stichting Hoefsvengebied gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Waalwijk van 2 juli 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Akkerlanen" en het exploitatieplan "Akkerlanen";

IV.     bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder III. genoemde besluit in stand blijven;

V.      veroordeelt de raad van de gemeente Waalwijk tot vergoeding van bij Stichting Hoefsvengebied in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.270,50, geheel toe te rekenen aan kosten van deskundigen.

VI.     gelast dat de raad van de gemeente Waalwijk aan Stichting Hoefsvengebied het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 354,- vergoedt.

Aldus vastgesteld op 31 maart 2023 door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.K. El-Wanni, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. El-Wanni
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.

911