Uitspraak 201408976/1/R2


Volledige tekst

201408976/1/R2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Landschap, Natuur en Milieu Haaren, gevestigd te Haaren,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2014, kenmerk C2057008/3524957, heeft het college aan [vergunninghouder] krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) vergunning verleend voor de uitbreiding/wijziging van een varkenshouderij met bijbehorende activiteiten aan de [locatie] te Haaren.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.B. Mantel, is verschenen.

Overwegingen

1. De Nbw-vergunning is verleend voor de uitbreiding van een varkenshouderij aan de [locatie] te Haaren. Deze vergunning is krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend in verband met de gevolgen die uitbreiding van het bedrijf van maximaal 2.940 vleesvarkens tot maximaal 4.920 vleesvarkens kan hebben voor de Natura 2000-gebieden ‘Kempenland-West’, ‘Regte Heide & Riels Laag’, ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’, ‘Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek’, ‘Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen’ en ‘Langstraat’. De locatie aan de [locatie] ligt op ongeveer 3,4 kilometer van het Vogelrichtlijngebied ‘Kampina’, dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’.

2. Het college stelt zich op het standpunt dat de stichting geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat het Vogelrichtlijngebied Kampina, waarop de beroepsgrond van de stichting betrekking heeft, buiten het werkgebied van de stichting is gelegen.

2.1. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

2.2. Ingevolge artikel 2 van haar statuten heeft de stichting ten doel het behartigen van de belangen van landschap, waardevolle cultuurhistorische elementen, natuur en milieu in de gemeente Haaren en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.

2.3. Bij het besluit van 24 september 2014 is vergunning verleend voor uitbreiding/wijziging van een varkenshouderij in Haaren. Blijkens de statuten van de stichting behartigt zij de belangen van landschap, waardevolle cultuurhistorische elementen, natuur en milieu in de gemeente Haaren. Dit belang is rechtstreeks betrokken bij het verlenen van een vergunning voor de uitbreiding/wijziging van een varkenshouderij in diezelfde gemeente. Voorts verricht de stichting, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, feitelijke werkzaamheden ter behartiging van die belangen. Gelet hierop kan de stichting worden aangemerkt als belanghebbende.

3. De stichting betoogt dat het college zich bij het verlenen van de Nbw-vergunning ten onrechte onder verwijzing naar het rapport ‘Effecten van stikstof op vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant’ uit oktober 2012, rapportnummer 2359, opgesteld door Alterra Wageningen UR en SOVON Vogelonderzoek Nederland (hierna: het Alterra-rapport 2359), op het standpunt heeft gesteld dat vergunningverlening geen significante negatieve effecten met zich brengt voor het Vogelrichtlijngebied Kampina, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 19d van de Nbw 1998.

3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat deze beroepsgrond ingevolge artikel 8:69a van de Awb geen bespreking behoeft omdat deze niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Zij stelt daartoe dat het werkgebied van de stichting is beperkt tot de gemeente Haaren en dat het Vogelrichtlijngebied Kampina niet binnen die gemeente is gelegen.

3.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

3.3. De bepalingen van de Nbw 1998 die thans aan de orde zijn hebben met name ten doel om het algemene belang van natuur en landschap ter plaatse van Natura 2000-gebieden te beschermen. Blijkens de statuten beperkt de doelstelling van de stichting zich tot behartiging van de belangen van landschap, waardevolle cultuurhistorische elementen, natuur en milieu in de gemeente Haaren. In beroep komt de stichting op voor de bescherming van de vogelsoorten waarvoor het Vogelrichtlijngebied Kampina is aangewezen. Het Vogelrichtlijngebied Kampina ligt echter niet in de gemeente Haaren, zodat de doelstelling van de stichting zich niet uitstrekt tot dat gebied. Aldus strekken de door de stichting in het betoog ingeroepen normen van de Nbw 1998 kennelijk niet tot de bescherming van de belangen van de stichting, zodat het betoogde niet kan leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.

4. De stichting heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het woordelijk herhalen van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De stichting heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.

w.g. Hagen w.g. Taal
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

325-803.