Uitspraak 202001234/1/R2


Volledige tekst

202001234/1/R2.
Datum uitspraak: 5 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 9 januari 2020 in zaak nr. 19/283 en 19/332 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen.

Bij besluit van 13 december 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[partij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans, te Reusel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [partij] is eigenaar van het perceel [locatie 1] in Reusel. Zij heeft op dat perceel een overkapping gebouwd in strijd met het bestemmingsplan zonder een geldige omgevingsvergunning, terwijl zij die wel nodig had. Het gaat om een overkapping met een lengte van ongeveer 21 meter en een breedte van 10 meter. Het college heeft [partij] in een besluit van 30 november 2017 opgedragen om de overkapping op het perceel binnen twee maanden te verwijderen en verwijderd te houden. Als zij dat niet doet, moet zij een dwangsom van € 8.000,00 per week met een maximum van € 24.000,00 betalen. Dat is een zogenoemde 'last onder dwangsom' en deze last staat in rechte vast. In een brief van 14 mei 2018 heeft het college aan [partij] medegedeeld dat aan de last is voldaan.

1.1.    [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 2] in Reusel en heeft het college verzocht om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen, omdat volgens hem [partij] nog steeds in overtreding is. [appellant] betoogt namelijk dat de overkapping, waarvoor het college al eerder een last onder dwangsom heeft opgelegd, niet volledig is verwijderd. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Deze uitspraak gaat over de procedure tegen deze afwijzing.

Uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat het niet aannemelijk is dat er een betonnen fundering onder de overkapping lag op het moment dat het college het besluit van 30 november 2017 nam. Op de foto’s die [appellant] heeft overgelegd, is alleen een klinkerverharding te zien. Ook blijkt niet uit de controlerapporten dat er onder de klinkerverharding of een deel van de klinkers waarop de staanders hebben gestaan, een betonnen fundering ligt.

Verder is de rechtbank van oordeel dat de muren aan de zuid- en oostzijde van de overkapping niet onder de last van 30 november 2017 vallen, zodat [partij] die niet hoefde te verwijderen.

Overkapping

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht het verzoek om handhavend op te treden door een nieuwe last op te leggen heeft afgewezen. Hij voert ten eerste aan dat de gemetselde muren, anders dan het college stelt, wel deel uitmaken van de overkapping, zodat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overkapping volledig is verwijderd. Ten tweede voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een betonnen fundering onder de voormalige overkapping ligt die ten onrechte niet zou zijn verwijderd.

3.1.    Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening fase 1A". Op grond van artikel 1.15 van de planregels wordt er onder "overkappingen" verstaan: ‘een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal twee zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de overkapping niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 1 gevel. Een overkapping wordt aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde.’

In de eerdere last van 30 november 2017 staat: ‘een overkapping, bestaande uit 2 overkappingen tegen elkaar geplaatst van ongeveer 21 bij 10 meter, waarvan 3 zijden dicht zijn.’

3.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in het besluit van 13 december 2018 terecht het verzoek om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen heeft afgewezen. [partij] heeft namelijk geen (delen van een) overkapping in strijd met het bestemmingsplan in zijn tuin. De gemetselde muren en een eventuele betonnen fundering zijn geen onderdelen van een overkapping. De Afdeling verwijst hiervoor naar de onder 3.1. genoemde definitie van ‘overkappingen’ in het bestemmingsplan. De gemetselde muren maken geen deel uit van de daarin genoemde dakconstructie, omdat de gemetselde muren 20 centimeter van de overkapping vandaan stonden en de overkapping niet ondersteunden. Ook een eventuele fundering maakt geen deel uit van een dakconstructie.

3.3.    Met de in de eerdere last genoemde ‘zijden’ van de overkapping zijn niet de gemetselde muren bedoeld. Tijdens de controle op 9 juli 2018 is namelijk geconstateerd dat de overkapping was afgewerkt met zogenoemde damwanden. Deze zijn al verwijderd. Ook de fundering is niet in de eerdere last genoemd. Daarom is de Afdeling van oordeel dat het college met het opleggen van de eerdere last ook niet heeft bedoeld dat de gemetselde muren en een eventuele betonnen fundering werden verwijderd. Gelet hierop komt de Afdeling ook niet toe aan de vragen of de gemetselde muren zijn verwijderd en of er een betonnen fundering onder de voormalige overkapping aanwezig is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Ahmady-Pikart
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023

638-1019