Uitspraak 202204654/1/V2


Volledige tekst

202204654/1/V2.
Datum uitspraak: 30 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 juli 2022 in zaak nr. NL19.17490 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 19 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.G. Metselaar, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. In de uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1054, heeft de Afdeling geoordeeld dat de veiligheidssituatie in Venezuela niet zo ernstig is dat een vreemdeling met de Venezolaanse nationaliteit enkel door zijn aanwezigheid daar een risico loopt op ernstige schade. In de uitspraak van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1055, heeft de Afdeling geoordeeld dat het weigeren van de Carnet de la Patria niet leidt tot dusdanig onaanvaardbare discriminatie dat een vreemdeling die deze kaart weigert alleen al daarom asiel zou moeten krijgen. Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. Dit betekent dat de eerste grief, voor zover gericht tegen het weigeren van de Carnet de la Patria, en de tweede grief falen.

1.1.    Dat wat de vreemdeling overigens in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Tibold

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023

853