Uitspraak 201908108/4/R3


Volledige tekst

201908108/4/R3.
Datum uitspraak: 5 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Nadere uitspraak inzake vergoeding van de door een partij geleden schade in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Makkinga, gemeente Ooststellingwerf,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 9 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3219), heeft de Afdeling het onderzoek in de zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierna: de Staat) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Partijen hebben niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gesloten.

Overwegingen

1.       [appellant] heeft een verzoek ingediend om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). [appellant] voert aan dat de redelijke termijn is overschreden, omdat de gehele procedure langer duurt dan twee jaar. [appellant] wijst daarbij op de voorgeschiedenis van de totstandkoming van het bestemmingsplan "Motorcrossterrein De Prikkedam", dat door de raad opnieuw en gewijzigd is vastgesteld op 8 maart 2022 (hierna: het herstelbesluit). Volgens [appellant] zou schadevergoeding moeten volgen.

1.1.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM, voor zover hier van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Met de vaststelling van het bestemmingsplan is ook een beslissing genomen over de burgerlijke rechten en verplichtingen van [appellant], als bedoeld in artikel 6 van het EVRM (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA5515) onder 2.45.5).

1.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188), is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Zoals de Afdeling eveneens heeft overwogen in de uitspraak van 29 januari 2014, heeft voor de berechting van een zaak in eerste aanleg als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechter in eerste aanleg niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van een eventuele bezwaarschriftprocedure inbegrepen.

Indien pas bij de Afdeling een beroep op schending van de redelijke termijn wordt gedaan, zoals in dit geval, wordt de vraag of de redelijke termijn is overschreden beoordeeld naar de stand van de zaak op het moment van de uitspraak van de Afdeling, waarbij de duur van de totale procedure in ogenschouw wordt genomen.

De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen in ieder geval de volgende factoren een rol: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene.

1.3.    De Afdeling stelt vast dat de procedure die heeft geleid tot het herstelbesluit van 8 maart 2022, is gestart naar aanleiding van het verzoek van [appellant] van 2 oktober 2014 om vaststelling van een bestemmingsplan voor het betreffende motorcrossterrein. Het eerste rechtsmiddel dat in de procedure is ingesteld, is het bezwaar van [appellant] van 19 januari 2015 tegen de weigering van de raad om een bestemmingsplan vast te stellen. De raad heeft het bezwaarschrift van [appellant] op 19 januari 2015 ontvangen, waardoor de redelijke termijn op die dag is aangevangen.

Bij besluit van 27 mei 2015 heeft de raad het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2498) heeft de Afdeling het besluit van 27 mei 2015 vernietigd. Bij besluit van 7 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Motorcrossterrein De Prikkedam" vastgesteld (hierna: het besluit van 7 oktober 2019) en het bezwaar van [appellant] van 19 januari 2015 gegrond verklaard. Bij tussenuitspraak van 15 december 2021, (ECLI:NL:RVS:2021:2839), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak het daar omschreven gebrek in het besluit van 7 oktober 2019 te herstellen. Op 8 maart 2022 heeft de raad het herstelbesluit genomen. Bij uitspraak van 9 november 2022 heeft de Afdeling het tegen het besluit van 7 oktober 2019 ingestelde beroep en het van rechtswege ontstane beroep tegen het herstelbesluit uiteindelijk ongegrond verklaard. Dit betekent dat de procedure op 9 november 2022 is geëindigd.

De periode tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 19 januari 2015 en de uitspraak van 9 november 2022 bedraagt, op enkele dagen na, dus zeven jaar en tien maanden.

1.4.    Er zijn, in het licht van de onder 1.2 vermelde criteria, geen omstandigheden die aanleiding geven aan te nemen dat de redelijke termijn op een later tijdstip dan na verloop van twee jaar is overschreden. Dit betekent dat de procedure vijf jaar en bijna tien maanden te lang heeft geduurd.

1.5.    Bij de toerekening van deze termijnoverschrijding en de daarvoor toe te kennen schadevergoeding hanteert de Afdeling een aantal uitgangspunten.

Als een zaak na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd, of als in een zaak een tussenuitspraak is gedaan, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan, tenzij in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden.

De redelijke behandelingsduur in beroep is niet overschreden als deze niet langer dan anderhalf jaar vanaf het instellen van het beroep heeft geduurd. De redelijke behandelingsduur in een zaak over een bestemmingsplan, dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, is niet overschreden als na de instelling van het beroep een tussenuitspraak is gedaan binnen een termijn van twee jaar en de einduitspraak is gedaan binnen een jaar na ontvangst van de mededeling van het bestuursorgaan van de wijze waarop het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld.

1.6.    Met de uitspraak van 21 september 2016 heeft de Afdeling binnen anderhalf jaar uitspraak gedaan op het bij haar op 7 juli 2015 ontvangen beroep tegen het besluit op bezwaar van 27 mei 2015. De Afdeling heeft niet binnen de redelijke behandelingsduur van twee jaar een tussenuitspraak gedaan op het bij haar ingestelde beroep tegen het besluit van 7 oktober 2019. Het tegen dat besluit ingediende beroepschrift van [appellant] is op 11 november 2019 door de Afdeling ontvangen. De Afdeling heeft op 15 december 2021 een tussenuitspraak gedaan. Daarmee heeft de Afdeling de redelijke behandelingsduur met ruim één maand overschreden. De Afdeling heeft na de ontvangst van het herstelbesluit van 8 maart 2022 binnen de redelijke behandelingsduur van één jaar de einduitspraak gedaan op 9 november 2022.

1.7.    Het voorgaande betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn met 70 maanden, voor 68/70 deel wordt toegerekend aan de raad en voor 2/70 deel aan de Afdeling.

1.8.    Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Bij een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan [appellant] toe te kennen schadevergoeding € 6.000. Omdat de overschrijding aan de raad en de Afdeling is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van de raad en de Staat. De raad wordt veroordeeld tot betaling van € 5.828,57 aan [appellant] en de Staat tot betaling van € 171,43 aan [appellant] als vergoeding voor door [appellant] geleden immateriële schade.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        veroordeelt de raad van de gemeente Ooststellingwerf om aan [appellant A] en [appellant B] een schadevergoeding van € 5.828,57 te betalen, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant A] en [appellant B] een schadevergoeding van € 171,43 te betalen, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Kemerink op Schiphorst-Hofman, griffier.

w.g. Jurgens
voorzitter

w.g. Kemerink op Schiphorst-Hofman
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023

933