Uitspraak 202300058/1/A2


Volledige tekst

202300058/1/A2.
Datum uitspraak: 5 april 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 18 juli 2022 heeft de examencommissie van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: HvA) [appellant] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de voltijds bacheloropleiding Social Work.

[appellant] heeft tegen deze beslissing administratief beroep ingesteld.

Omdat een schikking is bereikt, heeft [appellant] het administratief beroep ingetrokken, maar zij heeft wel het college verzocht om een proceskostenvergoeding toe te kennen. Bij e-mail van 31 oktober 2022 heeft het college het verzoek van [appellant] om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO). Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft aan het einde van het tweede jaar van inschrijving 40 studiepunten uit de propedeutische fase behaald. Haar studieresultaten voldoen daarmee niet aan de minimumeis dat de propedeuse moet zijn behaald.

2.       Naar aanleiding van het ingediende beroep bij het college heeft de examencommissie op 1 september 2022 een schikkingsgesprek met [appellant] gehad. De examencommissie heeft bij e-mail van 6 september 2022 aan [appellant] een schikkingsvoorstel voorgelegd. De examencommissie heeft besloten het BNSA om te zetten in een bindend positief studieadvies (hierna: BPSA). Daarnaast heeft de examencommissie voorgesteld dat [appellant] in gesprek gaat met de studentendecaan en met een psycholoog. Bij e-mail van 7 september 2022 heeft [appellant] aangegeven akkoord te gaan met de wijziging van een BNSA in een BPSA. Daarnaast heeft [appellant] het beroep ingetrokken en aangegeven het verzoek om toekenning van de proceskosten wel te handhaven. Bij e-mail van 22 november 2022 heeft het college aangegeven geen uitspraak te doen, omdat de zaak is geschikt.

Wettelijk kader

3.       Artikel 5.3 van de Onderwijs- en examenregeling van de bacheloropleiding Social Work (hierna: de OER) luidt:

1. Bij opschorting wordt het studieadvies uiterlijk aan het einde van het tweede jaar van inschrijving afgegeven. Dit heeft een negatief bindend karakter indien de student, met inachtneming van haar persoonlijke omstandigheden, aan het einde van haar tweede jaar van inschrijving de propedeuse niet heeft behaald.

[…]

4.       Artikel 5.4 van de OER luidt:

[…]

2. De student moet de persoonlijke omstandigheden tijdig melden bij de studentendecaan. De studentendecaan brengt advies uit aan de examencommissie.

Beroepsgronden

5.       [appellant] is het niet eens met de beslissing van het college van 22 november 2022. [appellant] betwist dat er een schikking heeft plaatsgevonden. Volgens haar is er slechts sprake van een schikking indien beide partijen water bij de wijn hebben gedaan. Volgens [appellant] heeft zij geen water bij de wijn gedaan. Dat de examencommissie alsnog heeft besloten het BNSA te wijzigen in een BPSA, betekent volgens [appellant] dat het beroep gegrond is. Volgens haar heeft het college dit ten onrechte niet in een beslissing opgenomen.

[appellant] betoogt verder dat het college in ieder geval had moeten beoordelen of aanleiding bestond voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Beoordeling

6.       De Afdeling overweegt dat de volledige tegemoetkoming van de examencommissie aan het beroep van [appellant] niet maakt dat er, zoals [appellant] stelt, geen sprake is van een schikking. Immers, de examencommissie heeft [appellant] een schikkingsvoorstel aangeboden alvorens het college een beslissing had kunnen nemen. [appellant] heeft het schikkingsvoorstel geaccepteerd. Dit blijkt uit de e-mail van 7 september 2022 waarin [appellant] aan het college bevestigt dat tegemoet is gekomen aan het administratief beroep. [appellant] heeft in diezelfde e-mail het administratief beroep ingetrokken. Het verzoek om toekenning van de proceskosten is wel blijven staan. De Afdeling volgt het betoog van [appellant], dat geen sprake is van een schikking, niet.

6.1.    De Afdeling overweegt verder dat in geval van een schikking in de fase van administratief beroep er door het college geen inhoudelijke beoordeling meer hoeft te worden gegeven van het administratief beroep. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het college in die situatie nog wel kan toekomen aan toekenning van een proceskostenvergoeding. Voor de fase van administratief beroep ontbreekt namelijk een bepaling, die vergelijkbaar is met 8:75a van de Awb. Laatstgenoemde bepaling regelt dat bij een intrekking van een beroep de rechter een proceskostenveroordeling kan uitspreken indien het bestuursorgaan aan de indiener van een beroepschrift tegemoet is gekomen. Het ligt naar het oordeel van de Afdeling in de rede om, analoog aan het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb, ook voor de fase van administratief beroep de mogelijkheid aan te nemen dat het college kan voorzien in een proceskostenvergoeding, indien een schikking is getroffen, het administratief beroep wordt ingetrokken en vervolgens door de student om een vergoeding van proceskosten wordt verzocht, en verder aan bijkomende voorwaarden is voldaan. Voor deze bijkomende voorwaarden neemt de Afdeling artikel 7:28 van de Awb in ogenschouw, omdat die bepaling betrekking heeft op het administratief beroep. Ingevolge het tweede lid van dat artikel worden de kosten, die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het administratief beroep, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ook om in aanmerking te komen voor een proceskostenvergoeding in geval van een getroffen schikking en intrekking van het administratief beroep, moet zowel sprake zijn van een "herroeping" in de zin van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb, als van "aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid" in de zin van dat artikellid. Of in dit geval aan deze voorwaarden is voldaan, bespreekt de Afdeling in de volgende overweging.

6.2.    Weliswaar kan de uitkomst van de schikking worden aangemerkt als een herroeping van de beslissing van 18 juli 2022, omdat het rechtsgevolg (uitsluiting van de opleiding Social Work en andere afstudeerrichtingen en opleidingen die zijn genoemd in artikel 5.6 van de OER) is gewijzigd, maar die herroeping houdt naar het oordeel van de Afdeling geen verband met een aan de examencommissie te wijten "onrechtmatigheid". Blijkens het verweerschrift heeft [appellant] in het gesprek met de examencommissie aan het einde van het studiejaar op 12 juli 2022 alleen maar gemeld dat het privé niet goed ging en zij zich minder goed kon focussen. Tijdens dit gesprek had [appellant] de gelegenheid om melding te maken van haar persoonlijke omstandigheden. Dit heeft [appellant] nagelaten. De examencommissie heeft vervolgens de studentendecaan geraadpleegd, maar ook vanuit de studentendecaan was het advies om geen ontheffing te verlenen voor de BSA-norm. Tijdens het gesprek op 1 september 2022 met de examencommissie heeft [appellant] voor het eerst nieuwe persoonlijke omstandigheden gemeld. Voor de examencommissie waren deze persoonlijke omstandigheden reden om alsnog een BPSA uit te brengen. Daarmee staat vast dat [appellant] haar persoonlijke omstandigheden niet tijdig aan de studentendecaan heeft gemeld. Dat de examencommissie de persoonlijke omstandigheden van [appellant] niet bij het besluit van 18 juli 2022 heeft betrokken, is daarom niet te wijten aan een onrechtmatigheid in de besluitvorming van de examencommissie. Omdat aan één van de voorwaarden van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb niet is voldaan, is de Afdeling van oordeel dat het college terecht niet over is gegaan tot een proceskostenvergoeding.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Zanten
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023

97-1033