Uitspraak 202301810/2/R1


Volledige tekst

202301810/2/R1.
Datum uitspraak: 28 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 8 maart 2023 in zaak nr. 23/733 en 23/725 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2022 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,00 gelast om het zonder omgevingsvergunning gerealiseerde bouwwerk in de tuin van het perceel aan de [perceel] in Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 26 december 2022 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 maart 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

3.       [verzoeker] exploiteert een horecabedrijf aan de [perceel] in Amsterdam. Op 22 februari 2022 hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat achter het hoofdgebouw een uitbouw is gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Bij besluit van 9 mei 2022 heeft het college [verzoeker] gelast om binnen zes weken na verzending van dat besluit het zonder omgevingsvergunning gerealiseerde bouwwerk in de tuin van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Als hij daaraan niet (tijdig) voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 15.000,00 ineens. Het besluit is bij besluit van 26 december 2022 in stand gebleven.

4.       Bij uitspraak van 8 maart 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitbouw niet vergunningvrij in stand kan worden gelaten. Er bestaat volgens de rechtbank geen concreet zicht op legalisatie. Verder heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden. Het beroep is ongegrond verklaard.

5.       Met het op 21 maart 2023 bij de Afdeling ingekomen verzoek beoogt [verzoeker] te bewerkstelligen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd, zodat door hem hangende de procedure bij de Afdeling geen dwangsom in verband met de opgelegde last wordt verbeurd. Volgens hem is deze namelijk ten onrechte opgelegd. De voorzieningenrechter merkt op dat, op het moment dat het verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling binnenkwam, er geen tijd was om partijen op een zitting te horen. Uit het verzoekschrift blijkt dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn op 15 maart 2023 is verstreken. Een ambtenaar van de gemeente heeft telefonisch te kennen gegeven dat aankomende week een controle-bezoek zal worden afgelegd. Omdat de gevraagde voorlopige voorziening op deze korte termijn niet inhoudelijk kan worden beoordeeld en gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek bij wijze van ordemaatregel toe te wijzen. Daarbij betrekt hij dat als het verzoek niet wordt toegewezen onomkeerbare gevolgen kunnen optreden. Aan het belang van het college wordt tegemoetgekomen door uiterlijk op 20 april 2023 een zitting te houden waar de voorzieningenrechter zal beoordelen of aanleiding bestaat deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.

6.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 26 december 2022 en het besluit van het college van 9 mei 2022 tot opleggen van de last aan [verzoeker];

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Dinleyici, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

w.g. Dinleyici
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023