Uitspraak 202103726/1/A3


Volledige tekst

202103726/1/A3.
Datum uitspraak: 29 maart 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Montfoort,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 21 april 2021 in zaak nr. 20/3277 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] om vijf huisnummers toe te kennen aan vijf ligplaatsen voor woonschepen afgewezen.

Bij besluit van 12 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.H.D. Elings, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont aan de [locatie] te Montfoort. Hij is eigenaar van het woonschip dat achter dat adres in de Vletsloot was afgemeerd en waaraan het [huisnummer 1] is toegekend. [appellant] heeft het college verzocht om aan nog vijf ligplaatsen in de Vletsloot de [huisnummers 2 tot en met 6] toe te kennen.

Het college heeft het verzoek van [appellant] afgewezen en deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de woonschepenligplaatsen niet als ligplaatsen zijn aangewezen. Op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (hierna: Wet bag) kunnen de gevraagde huisnummers daarom niet aan de ligplaatsen worden toegekend.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het verzoek van [appellant] om vijf huisnummers toe te kennen terecht heeft afgewezen.

Zij heeft hiertoe overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde stukken niet blijkt dat de gemeenteraad in het verleden gemeentelijke ligplaatsen heeft aangewezen. Dit wordt bevestigd door de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT5368, waarin de Afdeling heeft overwogen dat uit de door [appellant] overgelegde documenten uit 1972 niet valt af te leiden dat aan de Mastwijkerdijk een gemeentelijke ligplaats is aangewezen.

De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat niet is gebleken dat het college voor de zes aanwezige woonschepen in de Vletsloot zes ontheffingen heeft verleend van het verbod om een woonschip te laten verblijven op andere dan door de gemeenteraad aangewezen plaatsen. Daar komt volgens de rechtbank bij dat niet is gebleken dat mogelijk in het verleden verleende ontheffingen nu nog zouden gelden.

Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat er geen andere redenen zijn op grond waarvan het college gehouden is om huisnummers aan de woonschepen toe te kennen. Voor zover er al ontheffingen zouden zijn verleend, waren die ontheffingen al vervallen toen de Wet verduidelijking voorschriften woonboten in 2018 in werking trad. Toen lagen er namelijk geen woonschepen meer op de ligplaatsen waarop het verzoek van [appellant] ziet. Van een situatie, waarin een ontheffing op grond van artikel 8.21 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt omgezet in een omgevingsvergunning, is daarom geen sprake.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn verzoek om vijf huisnummers toe te kennen terecht heeft afgewezen.

[appellant] voert aan dat de woonschepenligplaatsen in de jaren 70 als ligplaatsen zijn aangewezen en dat het college dit heeft erkend. Dat de woonschepenligplaatsen als ligplaatsen zijn aangewezen blijkt uit de door hem overgelegde documenten van 21 april 1972, 12 juni 1972 en 12 december 1972. In het document van 21 april 1972 is namelijk vermeld dat er een gemeentelijke ligplaats aangewezen moet worden. Vervolgens is in het document van 12 juni 1972 vermeld dat bij de huidige onzekere situatie de bestaande ligplaatsen aan de Mastwijkerdijk als officiële ligplaats worden aangewezen. In het daaropvolgende document van 12 december 1972 wordt vervolgens teruggekoppeld aan de provincie dat de tot op heden aangewezen en in gebruik zijnde ligplaats aan de Mastwijkerdijk als zodanig dienst doet. Dat de Afdeling in haar uitspraak van 11 mei 2005 anders heeft geoordeeld, doet er niet aan af. Die uitspraak behoeft volgens [appellant] enige nuancering. Volgens [appellant] heeft hij na de uitspraak nadere documenten gevonden die zijn stelling bevestigen dat uit de documenten uit 1972 valt af te leiden dat de woonschepenligplaatsen als ligplaatsen zijn aangewezen. [appellant] wijst erop dat in de procedure die tot voormelde uitspraak heeft geleid geen volledig onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook nadien heeft geen volledig onderzoek plaatsgevonden. [appellant] wijst er verder op dat het college heeft erkend dat zijn ligplaatsen als zodanig zijn aangewezen.

Subsidiair voert [appellant] aan dat er ontheffingen zijn verleend van het verbod om ligplaats in te nemen. In het document van

12 december 1972 bevestigt het college namelijk dat ontheffing is verleend, door mee te delen dat de tot op heden aangewezen en in gebruik zijnde ligplaats aan de Mastwijkerdijk als zodanig dienst doet. Hieruit blijkt volgens [appellant] dat ontheffingen van het verbod zijn verleend. Bovendien zijn deze ontheffingen nog steeds van kracht, aldus [appellant].

Beoordeling hoger beroep door de Afdeling

4.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de in de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.

5.       De door [appellant] overgelegde documenten dateren alle van ruim voor de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2005 en konden toen ook al bekend zijn. Voor een nuancering van deze uitspraak bestaat dan ook geen aanleiding. Het document van 12 juni 1972 betreft de agendering van een brief van gedeputeerde staten voor een vergadering van het college van burgemeester en wethouders van deze datum. Voor zover dit document destijds door de Afdeling niet is meegewogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat uit dit stuk - en in het bijzonder uit de handgeschreven aantekening van een wethouder hierop - evenmin volgt dat vijf extra ligplaatsen in de Vletsloot zijn aangewezen noch dat aan [appellant] ontheffingen zijn verleend.

6.       Bovendien heeft de rechtbank terecht overwogen dat ontheffingen op grond van de APV zien op een woonschip en niet op een ligplaats. Niet in geschil is dat er, behalve het woonschip van [appellant] op [huisnummer 1], sinds 2015 geen woonboten meer in de Vletsloot liggen. Daarom heeft de rechtbank terecht overwogen dat eventuele in het verleden verleende ontheffingen zijn vervallen.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Soffner
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023

BIJLAGE

Wet Bag

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

g. ligplaats: door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen plaats in het water al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, die bestemd is voor het permanent afmeren van een voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikt drijvend object;

h. nummeraanduiding: door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats;

[…]

Artikel 2

1. Burgemeester en wethouders houden een geautomatiseerde basisregistratie adressen en gebouwen.

2. De basisregistratie adressen en gebouwen is een registratie van gegevens over de in de gemeente bestaande:

a. panden, verblijfsobjecten, standplaatsen, ligplaatsen, woonplaatsen, openbare ruimten en nummeraanduidingen, en

b. situaties van feitelijk gebruik van: […]

Artikel 6

1. De gemeenteraad deelt het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in, stelt de openbare ruimten vast en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.

2. De gemeenteraad stelt de standplaatsen en de ligplaatsen vast.

Artikel 38

De belanghebbende die gerede twijfel heeft over de juistheid van een in de basisregistratie opgenomen authentiek gegeven of het ontbreken van een authentiek gegeven in de basisregistratie kan burgemeester en wethouders onder opgaaf van redenen verzoeken dat gegeven te wijzigen respectievelijk op te nemen in de basisregistratie.

Artikel 39

1. Na ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 37 of een verzoek als bedoeld in artikel 38 besluiten burgemeester en wethouders over de wijziging respectievelijk opneming van het desbetreffende authentieke gegeven.

Artikel 41

1. De beslissing van burgemeester en wethouders over wijziging respectievelijk opneming van een gegeven naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 38 is een besluit.