Uitspraak 202107201/1/R3


Volledige tekst

202107201/1/R3.
Datum uitspraak: 22 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Ridderkerk,

2.       [appellant sub 2], wonend te Ridderkerk,

3.       [appellant sub 3], wonend te Ridderkerk,

4.       [appellant sub 4], wonend te Ridderkerk,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Ridderkerk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Oosterpark" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2023, waar zijn verschenen:

- [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B];

- [appellant sub 2];

- [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. R.J. Grasmeijer, rechtsbijstandverlener te Amsterdam;

- [appellant sub 4], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Tilburg;

- de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Alphen, M. Rienks, J. Bos, M. Quik en C.J. van Duinen.

Overwegingen

INLEIDING

1.       Het plan heeft betrekking op het Oosterpark in Ridderkerk. Dit park heeft een oppervlakte van ongeveer 64 ha. Het park dient als recreatiegebied en bestaat voornamelijk uit bospercelen, water, grasvelden en wandel- en ruiterpaden. In het park zijn diverse recreatie- en sportvoorzieningen aanwezig. Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde (NRIJ) is eigenaar van een groot deel van het park. Het beheer hiervan wordt uitgevoerd door Staatsbosbeheer.

Het plan voorziet onder meer in enkele uitbreidingsmogelijkheden bij de pannenkoekboerderij en kinderboerderij in het park en in de oprichting van sanitaire voorzieningen in het park. Hierop hebben de beroepschriften geen betrekking. Ook voorziet het plan in de mogelijkheid het bestaande sportcomplex in het park uit te breiden. Hiertegen zijn alle beroepschriften gericht. Verder voorziet het plan in de realisatie van een geluidscherm langs de A15 om de geluidsoverlast van het verkeer op de A15 in enkele woonwijken van Ridderkerk te verminderen. Tegen deze ontwikkeling is één beroepschrift gericht.

In de plantoelichting staat dat de gemeente door de ruimtelijke impact van deze ontwikkelingen heeft besloten het park integraal aan te pakken. Het doel hiervan is volgens de plantoelichting om te komen tot een toekomstbestendige inrichting van het park met een toename in recreatie- en natuurwaarde. Hiertoe heeft de raad in juli 2021 ingestemd met het rapport "Aanpak Oosterpark" uit mei 2021. Deze aanpak was volgens de plantoelichting al mogelijk op grond van het voorgaande planologische regime en heeft om die reden niet geleid tot een aanpassing in dit bestemmingsplan.

TOETSINGSKADER

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

SAMENVATTING VAN HET OORDEEL EN OPZET VAN DE UITSPRAAK

3.       De Afdeling is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Niet het gehele bestemmingsplan wordt vernietigd, maar wel de plandelen waar de beroepen zich tegen keren. Het komt er op neer dat ten eerste het plandeel met de bestemming "Sport" ter plaatse van de uitbreidingslocatie van het sportcomplex wordt vernietigd. In de tweede plaats wordt de aanduiding "geluidscherm" die binnen de bestemming "Recreatie" is toegekend vernietigd. Die onderdelen van het plan blijven dus niet in stand en kunnen daardoor ook niet worden gebruikt als basis voor vergunningverlening. Het is aan de raad om te beslissen of er een nieuw, gewijzigd, bestemmingsplan zal worden vastgesteld. De Afdeling zal hierna motiveren waarom zij tot dit oordeel komt. De Afdeling zal in de uitspraak allereerst ingaan op de beroepsgronden die betrekking hebben op de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte uitbreiding van het sportcomplex (overwegingen 4 tot en met 20.1). Daarna zal worden ingegaan op het nieuwe geluidscherm dat is voorzien langs de A15 (overwegingen 21 tot en met 23.2). Aan het slot van de uitspraak zijn de conclusie en nog enkele slotoverwegingen opgenomen (overwegingen 25 tot en met 27).

DE UITBREIDING VAN HET SPORTCOMPLEX

4.       In het park bevindt zich een bestaand sportcomplex waar een tennisvereniging, midgetgolfclub en een honk- en softbalvereniging zijn gehuisvest. Aan dit sportcomplex is de bestemming "Sport" toegekend. Het bestemmingsvlak met de bestemming "Sport" is in zuidelijke richting over een deel van het bestaande park gelegd. Uit de plantoelichting blijkt dat deze uitbreiding van de sportbestemming in het plan is opgenomen om een uitbreiding van de op het sportcomplex gevestigde honk- en softbalvereniging "Ridderkerk Rowdies" mogelijk te maken. In de huidige situatie beschikt de honk- en softbalvereniging over twee velden: een softbalveld en een gecombineerd honk- en softbalveld. Uit figuur 2.4 van de plantoelichting blijkt dat is beoogd ter plaatse van het huidige combinatieveld een nieuw softbalveld te realiseren dat in oppervlakte groter is dan het huidige softbalveld. Ten zuiden daarvan, in het bestaande park, komt dan een nieuw, eveneens groter, honkbalveld. Het huidige softbalveld zal in de nieuwe situatie worden benut als parkeerterrein.

Opmerking vooraf

5.       In het onderstaande zal de Afdeling ingaan op de beroepsgronden die over de uitbreiding van het sportcomplex naar voren zijn gebracht. Hierover merkt de Afdeling voorafgaand het volgende op.

Voorafgaand aan de zitting is in de raadsvergadering van 26 januari 2023 opnieuw gesproken over de uitbreiding van de honk- en softbalvereniging in het Oosterpark. Aan de orde was een voorstel van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) voor nader onderzoek naar nog twee andere mogelijkheden voor een locatie ten behoeve van de honk- en softbalvereniging "Ridderkerk Rowdies". Eén daarvan lag buiten het Oosterpark. Tijdens deze vergadering heeft de raad echter bij amendement besloten om het college opdracht te geven om alleen nader onderzoek te doen naar een mogelijke alternatieve locatie binnen het Oosterpark. Daarbij is de opdracht tot nader onderzoek specifiek beperkt tot een locatie voor de (her)huisvesting van de honk- en softbalvereniging binnen de contouren van het huidige combinatieveld en de eerder vastgestelde positie voor het nieuwe honkbalveld, onder de voorwaarde dat het zogeheten Essenlaantje behouden blijft. Op de zitting is hierover het volgende toegelicht. Ten tijde van de planvaststelling is, zoals hiervoor onder 4 is vermeld, ervan uitgegaan dat ter plaatse van het huidige combinatieveld een nieuw softbalveld zal worden gerealiseerd en ten zuiden daarvan, in het bestaande park, een nieuw honkbalveld. Gelet op de omvang van het beoogde nieuwe honkbalveld, zou dat tot gevolg hebben dat het bestaande fiets- en wandelpad "het Essenlaantje" gedeeltelijk komt te vervallen. Op de zitting is gebleken dat het wellicht mogelijk is het huidige combinatieveld te blijven gebruiken als honkbalveld en ten zuiden daarvan in plaats van een nieuw honkbalveld, een nieuw softbalveld te realiseren dat beperkter is in omvang. In dat geval kan aan de voorwaarde dat het Essenlaantje behouden moet blijven worden voldaan. Indien het nadere onderzoek inderdaad tot de conclusie zou leiden dat het Essenlaantje behouden kan blijven, is vervolgens een aanpassing van het op 14 oktober 2021 vastgestelde bestemmingsplan vereist. De raad heeft dat erkend. Het uitbreidingsdeel van de bestemming "Sport" zal dan beperkter moeten worden in omvang, zodat de bestemming "Sport" niet langer over het Essenlaantje komt te liggen. Binnen deze bestemming zijn namelijk geen fiets- en wandelpaden toegestaan, waardoor het Essenlaantje in het voorliggende plan deels is wegbestemd. Het nadere onderzoek naar de mogelijkheden om het Essenlaantje alsnog te kunnen behouden, moet nog plaatsvinden.

De raad heeft op de zitting gesteld dat dit nadere onderzoek onverlet laat dat hij nog steeds achter de keuzes staat zoals die in het op 14 oktober 2021 vastgestelde bestemmingsplan zijn gemaakt en dat nog niet vooruit kan worden gelopen op de uitkomsten van het nadere onderzoek. De Afdeling ziet desondanks aanleiding om gezien de ontwikkelingen op dit punt in deze uitspraak niet in te gaan op de betogen die betrekking hebben op de vraag of het noodzakelijk is het bestemmingsvlak met de bestemming "Sport" in de omvang uit te breiden zoals dat op dit moment in het bestemmingsplan is opgenomen. De reden daarvoor is dat de Afdeling op andere punten, namelijk de compensatie van de te vellen houtopstand en de aspecten parkeren en soortenbescherming, gebreken ziet in het vastgestelde bestemmingsplan. De Afdeling verwijst hiervoor naar onderstaande overwegingen 13.1, 14.1, 14.2 en 18.3. Indien de raad ervoor kiest om een nieuw, aangepast, bestemmingsplan vast te stellen, met als doel in ieder geval deze gebreken te herstellen, is het aan de raad om in die nieuwe besluitvorming ook de uitkomsten van het nadere onderzoek mee te nemen waarvoor hij het college in zijn raadsvergadering van 26 januari 2023 opdracht heeft gegeven. De Afdeling wenst daar in deze uitspraak niet op vooruit te lopen en zal om die reden niet ingaan op de betogen die betrekking hebben op de vraag of het noodzakelijk is het sportcomplex zodanig uit te breiden dat het Essenlaantje niet behouden kan blijven. Met het oog op de vervolgbesluitvorming zal de Afdeling in deze uitspraak wel de overige betogen over de uitbreiding van het sportcomplex inhoudelijk beoordelen.

Procedureel: de procedure die aan de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van het sportcomplex vooraf is gegaan

6.       Al in 2016 is in het door de raad vastgestelde Integraal Accommodatieplan (hierna: het IAP uit 2016) opgenomen dat de honk- en softbalvereniging wenst uit breiden, omdat het huidige softbalveld te klein is, waardoor volgens het IAP uit 2016 problemen ontstaan met de trainingscapaciteit en het kunnen spelen van wedstrijden. Ook in het daaropvolgende Integraal Accommodatieplan uit 2019 (hierna: het IAP uit 2019) is ingegaan op de wens om de accommodatie van de honk- en softbalvereniging te vergroten. In 2020 is het college vervolgens gestart met een onderzoek naar de mogelijkheden die er binnen de gemeentegrenzen zijn om de honk- en softbalvereniging een grotere accommodatie te kunnen bieden. In het rapport "Huisvesting Ridderkerk Rowdies" uit mei 2020 zijn naast een uitbreiding in het Oosterpark, drie locatiealternatieven elders in de gemeente onderzocht. In juni 2020 heeft het college de raad schriftelijk geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek en in deze brief het Oosterpark omschreven als voorkeurslocatie voor de uitbreiding van de honk- en softbalvereniging. In de brief is ook aangekondigd dat in december 2020 hierover een voorstel zal worden aangeboden aan de raad. In de periode tussen juni 2020 en december 2020 zijn bijeenkomsten georganiseerd voor verschillende participatieplatforms en omwonenden, waar nader is gesproken over de integrale aanpak van het Oosterpark en de mogelijkheden om de honk- en softbalvereniging in het Oosterpark te kunnen uitbreiden. In die periode is ook een locatiestudie opgesteld, waarin de verschillende uitbreidingsmogelijkheden voor de honk- en softbalvereniging in het Oosterpark nader zijn verkend. In december 2020 heeft de raad het college geïnformeerd over de uitkomsten van de overleggen en onderzoeken en voorgesteld om in het Oosterpark een uitbreiding van de honk- en softbalvereniging in zuidelijke richting mogelijk te maken, namelijk ten zuiden van het huidige honkbalveld. In de vergadering van 14 december 2020 heeft de raad met dit voorstel ingestemd. Vervolgens is in 2021 een ontwerpbestemmingsplan voorbereid. In datzelfde jaar is het bestemmingsplan vervolgens door de raad vastgesteld.

7.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat zij onvoldoende mogelijkheden hebben gehad om hun visie te geven op de keuze om een uitbreiding van de honk- en softbalvereniging mogelijk te maken in het Oosterpark. Toen zij in 2021 hun zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan kenbaar konden maken, stond volgens hen de keuze voor uitbreiding van het sportcomplex in het Oosterpark gelet op de daaraan voorafgaande besluitvorming in de raad op 14 december 2020 namelijk al vast. Gelet hierop heeft de raad zijn besluit op 14 oktober 2021 om het bestemmingsplan vast te stellen niet met de vereiste objectiviteit en zonder vooringenomenheid genomen, aldus [appellant sub 1] en anderen. In dit verband betogen zij ook dat tijdens de planvoorbereiding geen gelijke participatiemogelijkheden zijn geboden. Zo is er volgens hen in de voorbereidingsfase veelvuldig overleg geweest met de honk- en softbalvereniging, maar niet met de omwonenden en gebruikers van het Oosterpark.

7.1.    Het college heeft de raad bij de planvoorbereiding voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan tussentijds geïnformeerd over de stand van zaken. Bovendien heeft de raad op voorstel van het college in december 2020 ingestemd met de locatiekeuze. Dat vormde uitgangspunt voor de verdere planvoorbereiding voor een uitbreiding van de honk- en softbalvereniging in het Oosterpark. Dit betekent echter niet dat aan [appellant sub 1] en anderen inspraakmogelijkheden zijn onthouden en dat sprake zou zijn van een procedureel gebrek in de besluitvorming. De gemaakte locatiekeuze is immers vertaald in het ontwerpplan, waarover [appellant sub 1] en anderen hun zienswijze naar voren hebben kunnen brengen. In die zienswijze is ingegaan  op de keuze om een uitbreiding van het sportcomplex mogelijk te maken in het Oosterpark in plaats van elders in de gemeente en ook op de verschillende inrichtingsvarianten die hierbij mogelijk zijn. Hierop is gereageerd in de zienswijzennota. De raad heeft voorafgaand aan de raadsvergadering kennis kunnen nemen van de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan in de zienswijzennota. Het is uiteindelijk aan de raad om hierover een definitieve afweging te maken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Het vastgestelde bestemmingsplan en de daarin gemaakte definitieve locatiekeuze kan vervolgens in deze procedure aan de Afdeling ter toetsing worden voorgelegd.

Verder overweegt de Afdeling dat de wens van [appellant sub 1] en anderen voor een uitgebreider participatietraject waarbij naar hun opvatting beter naar hun wensen was geluisterd, geen omstandigheid is die op basis van de huidige wetgeving tot vernietiging van dit bestemmingsplan kan leiden. Hun beroepsgronden op dit punt zien namelijk op de participatiemomenten in 2020 voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan. Zij wensen dat in die fase meer overleg met hen was gevoerd. Dergelijke participatiebijeenkomsten voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maken echter geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. De bestemmingsplanprocedure start op basis van de Wro en het Bro met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Om die reden kan het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat al voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer overleg met hen had moeten worden gevoerd, de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet aantasten.

De betogen slagen niet.

Inhoudelijk

Locatiemogelijkheden voor de honk- en softbalvereniging elders in de gemeente buiten het Oosterpark

8.       In de beroepschriften van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] is betoogd dat indien de honk- en softbalvereniging wenst uit te breiden, de activiteiten van de vereniging het beste kunnen worden verplaatst naar een locatie buiten het Oosterpark. Op de zitting hebben [appellant sub 1] en anderen vermeld dat zij zich ermee kunnen verenigen dat de honk- en softbalvereniging in het Oosterpark gehuisvest blijft. Dit gezien de recente besluitvorming van de raad, waarbij alsnog onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden om de omvang van de uitbreiding van het sportcomplex in het Oosterpark verder te beperken, zodat het Essenlaantje behouden kan blijven. Zij hebben op de zitting desgevraagd bevestigd dat om die reden hun betogen die betrekking hebben op de mogelijkheden om de honk- en softbalvereniging elders in de gemeente te kunnen vestigen, in de uitspraak buiten inhoudelijke bespreking kunnen blijven.

Dat geldt niet voor [appellant sub 2]. Hij heeft op de zitting gesteld dat hij van mening blijft dat een verplaatsing van de honk- en softbalvereniging naar gronden gelegen nabij de A38 een beter alternatief is. Deze locatie ligt nabij het al bestaande sportpark Reijerpark, ligt centraal in de gemeente en biedt een betere verkeersontsluiting, aldus [appellant sub 2].

8.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan is onderzocht of de gronden nabij de A38 en het sportpark Reijerpark een geschikte locatie zijn voor de vestiging van de honk- en softbalvereniging. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het hiervoor onder 6 vermelde rapport "Huisvesting Ridderkerk Rowdies" uit mei 2020. In dit onderzoekrapport staat dat verschillende knelpunten zijn geconstateerd. Zo liggen de desbetreffende gronden buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Het ter plaatse realiseren van nieuwe stedelijke voorzieningen in de vorm van sportvelden past niet binnen het provinciaal beleid, aldus het onderzoeksrapport uit 2020. Daarnaast is vermeld dat door het gebied een reservering voor een buisleiding loopt en dat het gebied in een grondwaterbescherming- en waterwingebied ligt, wat belemmeringen met zich brengt wanneer de gronden worden herontwikkeld tot sportvelden. Verder is in het onderzoeksrapport uit 2020 en door de raad op de zitting benadrukt dat de gronden ter plaatse grotendeels eigendom zijn van Rijkswaterstaat en dat onzeker is of Rijkswaterstaat wenst mee te werken aan een ontwikkeling van sportvelden op deze gronden. Een eventuele keuze voor dit onzekere alternatief zou tot aanzienlijke vertraging leiden. Een dergelijke vertraging is volgens de raad alleen al niet wenselijk, gelet op de investeringen die in de tussentijd noodzakelijk zouden zijn om de huidige locatie van de honk- en softbalvereniging in het Oosterpark in stand te houden.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op voornoemde omstandigheden toereikend gemotiveerd waarom niet voor een verplaatsing van de honk- en softbalvereniging naar een locatie nabij de A38 is gekozen. Hierbij heeft de raad ook mogen meewegen dat de honk- en softbalvereniging in de huidige situatie al in het Oosterpark is gevestigd en dat een uitbreiding op de bestaande locatie ook om die reden meer voor de hand ligt dan een volledige verplaatsing van de vereniging naar een locatie elders in de gemeente.

Het betoog van [appellant sub 2] slaagt niet.

Locatiemogelijkheden binnen het Oosterpark

9.       Zoals hiervoor onder 6 is overwogen, is in 2020 ook een locatiestudie verricht, waarin de verschillende uitbreidingsmogelijkheden voor de honk- en softbalvereniging in het Oosterpark nader zijn verkend. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 2] richten zich in dit kader vooral op de vraag of het noodzakelijk is het bestemmingsvlak met de bestemming "Sport" uit te breiden in de omvang zoals dat in het bestemmingsplan is opgenomen. Volgens hen zijn er alternatieven mogelijk waarbij met een minder groot bestemmingsvlak kan worden volstaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer in zuidelijke richting uitsluitend een nieuw softbalveld wordt gerealiseerd en het honkbalveld op de huidige locatie blijft liggen en dus niet wordt vergroot. Zij hebben in dit verband verschillende betogen naar voren gebracht over het ontbreken van de noodzaak voor een nieuw honkbalveld, onder meer gelet op het volgens hen beperkte aantal leden van de honkbalvereniging en het klassement waarin de honkbalteams spelen. Zoals hiervoor onder 5 is toegelicht, zal de Afdeling deze betogen gelet op het nog te verrichten nadere onderzoek, waartoe de raad het college recent opdracht heeft gegeven, buiten inhoudelijke bespreking laten.

10.     Wel zal de Afdeling ingaan op een door [appellant sub 3] aangedragen alternatief in het Oosterpark dat betrekking heeft op een in het park gelegen grasveld dat grenst aan de tennisvelden. Een uitbreiding van de honk- en softbalvereniging is daar mogelijk, zodat de bomen in het Oosterpark - die bij een uitbreiding in zuidelijke richting gekapt moeten worden - behouden kunnen blijven, aldus [appellant sub 3].

10.1.  Het grasveld waar [appellant sub 3] naar verwijst, is in de nadere locatiestudie uit 2020 omschreven als evenemententerrein. De raad wijst er in het verweerschrift op dat uit de nadere locatiestudie uit 2020 blijkt dat de variant waarbij de uitbreiding wordt gerealiseerd op het evenemententerrein negatiever scoort dan een uitbreiding in zuidelijke richting. Daartoe wijst de raad niet alleen op de op het evenemententerrein aanwezige hogedrukgasleiding, waarop geen velden mogen worden gesitueerd, maar ook op de korte afstand van dit terrein tot de noordelijk daarvan gelegen woonwijk. In de nadere locatiestudie uit 2020 is in dit verband nader toegelicht dat de velden bij een uitbreiding in zuidelijke richting achter elkaar komen te liggen, waardoor de velden in het park meer geclusterd zijn. Bij een uitbreiding in westelijke richting op het evenemententerrein komen de sportvelden niet meer geclusterd, maar langgerekt te liggen langs de Oosterparkweg en de noordelijk daarvan gelegen bebouwing. Zo krijgen de omwonenden van de Zalm en Pelikaan aan de noordzijde uitzicht op de uitgebreide velden met bijbehorende veldverlichting, waarbij nauwelijks een buffer aanwezig is. Gelet op deze omstandigheden, is de Afdeling van oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor een uitbreiding op het evenemententerrein is gekozen.

Het betoog slaagt niet.

Begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming "Sport"

11.     [appellant sub 4] betoogt dat de bouwmogelijkheden binnen de bestemming "Sport" te weinig zijn begrensd. Ter onderbouwing stelt hij dat op de verbeelding grote bouwvlakken zijn opgenomen. Deze uitgestrekte bouwvlakken hebben tot gevolg dat het plan een negatiever effect heeft op de waarden van het Oosterpark dan de raad gelet op de plantoelichting heeft beoogd, aldus [appellant sub 4]. Zo wordt volgens hem gelet op de plantoelichting juist ingezet op het zoveel mogelijk behouden van de natuur- en recreatiewaarden van het park.

11.1.  Het is op zichzelf juist dat een groot deel van het bestemmingsvlak met de bestemming "Sport" op de verbeelding is voorzien van de aanduiding "bouwvlak".  Dit betekent, anders dan [appellant sub 4] vreest, echter niet dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt deze bouwvlakken volledig te bebouwen. In artikel 8.2.1, onder b, van de planregels is voor de bestemming "Sport" bepaald dat de totale oppervlakte van gebouwen ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maximum bebouwingspercentage mag bedragen. Voor de drie bouwvlakken die binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Sport" zijn opgenomen, gelden op grond van de verbeelding maximum bebouwingspercentages van 4%, 6% respectievelijk 7%. Deze percentages zijn heel laag. Gelet hierop volgt de Afdeling [appellant sub 4] niet in zijn opvatting dat het bestemmingsplan onbegrensde mogelijkheden biedt voor het realiseren van nieuwe gebouwen binnen de bestemming "Sport".

De effecten van het plan op de natuur- en recreatiewaarden van het Oosterpark zullen in het vervolg van deze uitspraak verder aan de orde worden gesteld.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen van de uitbreiding van het sportcomplex voor de recreatieve waarde van het Oosterpark mede in het licht van het provinciaal en gemeentelijk beleid

12.     [appellant sub 1] en anderen betogen onder verwijzing naar de plantoelichting dat in het provinciaal beleid neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland (hierna: de provinciale Omgevingsvisie) het doel is vermeld om de toegankelijkheid en beleefbaarheid van de recreatieve groengebieden in de provincie te behouden, waarbij de openbare routes in deze gebieden in de vorm van wandel-, fiets- en ruiterpaden moeten worden behouden en versterkt. Zij verwijzen hierbij ook naar het gemeentelijk beleid neergelegd in onder meer de "Omgevingsvisie Ridderkerk 2035" (hierna: de gemeentelijke Omgevingsvisie). Ook hierin is volgens hen als doel vermeld de groenstructuur van Ridderkerk bestaande uit een "groene kraag" rondom het stedelijk gebied te behouden en te versterken, de groenstructuren met elkaar te verbinden en de fietsroutes in de gemeente te verbeteren. Volgens [appellant sub 1] en anderen is het bestemmingsplan in strijd met dit provinciale en gemeentelijke beleid vastgesteld.

Ter onderbouwing betogen [appellant sub 1] en anderen dat de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte uitbreiding van de sportvelden tot gevolg heeft dat een groter deel van het park niet meer toegankelijk zal zijn voor recreatieve bezoekers. Ook zal volgens hen het karakter en de belevingswaarde van het park worden aangetast, waarbij zij wijzen op de nieuwe verlichting en hoge hekken bij de sportvelden en de tweedeling die volgens hen in het park zal ontstaan wanneer het sportcomplex wordt uitgebreid. Bovendien zal wanneer ook het Essenlaantje gedeeltelijk moet worden opgeheven, een belangrijke recreatieve fietsroute als schakel tussen de groengebieden in de gemeente verloren gaan, aldus [appellant sub 1] en anderen. Uit de planstukken volgt weliswaar dat een nieuwe fietsroute beschikbaar is aan de noordzijde van het Oosterpark, maar de landschappelijke waarde van deze fietsroute is volgens hen beduidend minder.

Ook [appellant sub 2] wijst erop dat de uitbreiding van de sportvelden plaatsvindt in een recreatiegebied dat dient als groene bufferzone. [appellant sub 2] spreekt in dit verband eveneens over een zogenoemde tweedeling in het park dat als gevolg van de uitbreiding zal ontstaan en wijst op de negatieve gevolgen voor de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde van het Oosterpark. Daarnaast wijst ook [appellant sub 2] op de doorgaande fietsroute over het Essenlaantje in het Oosterpark, die mogelijk als gevolg van de uitbreiding van de sportvelden zal komen te vervallen.

12.1.  De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid. Dat neemt niet weg dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening moet houden met het provinciaal beleid en dat in zijn belangenafweging moet betrekken. De raad is wel gebonden aan zijn eigen gemeentelijke beleid.

12.2.  Hoewel gelet op wat hiervoor onder 5 is overwogen, nog niet zeker is of het sportcomplex zal worden uitgebreid in de omvang zoals het in het bestemmingsplan is opgenomen, is wel duidelijk dat de raad in ieder geval enige uitbreidingsruimte mogelijk wil maken ten zuiden van het bestaande honkbalveld. De Afdeling ziet op basis van wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat bij het mogelijk maken van deze uitbreiding geen rekening is gehouden met het provinciaal beleid of dat de uitbreiding in strijd is met het gemeentelijk beleid. Ter onderbouwing van dat oordeel overweegt de Afdeling het volgende.

De omstandigheid dat in het provinciaal en gemeentelijk beleid wordt ingezet op het behoud en versterken van de groenstructuur en recreatieve gebieden nabij het stedelijk gebied, betekent niet dat het Oosterpark behouden moet blijven in de staat waarin het zich nu bevindt en dat daarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Een dergelijk verbod op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen volgt niet uit de delen van het provinciaal en gemeentelijk beleid waarnaar in de beroepschriften wordt verwezen. Wel volgt hieruit dat waarde wordt gehecht aan de bestaande recreatieve groengebieden binnen de provincie en de gemeente, maar de Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze waarde met een uitbreiding van het sportcomplex onevenredig wordt aangetast. Het Oosterpark is een park van 64 ha dat afgezet tegen de totale omvang van het vergrote sportcomplex van ongeveer 5 ha nog grotendeels als natuur- en recreatiegebied voor omwonenden beschikbaar blijft. Daarnaast blijven ten zuiden van het sportcomplex verbindingen beschikbaar tussen het oostelijk en westelijk deel van het park, waardoor het park ook na de uitbreiding niet volledig in twee delen zal zijn gesplitst.

Dat als gevolg van de in het plan voorziene uitbreiding mogelijk een deel van het Essenlaantje als fietsverbinding door het Oosterpark komt te vervallen, betekent op zichzelf evenmin dat sprake is van strijd met het provinciaal of gemeentelijk beleid. Uit de in de beroepschriften genoemde beleidsstukken volgt namelijk niet dat specifiek het Essenlaantje als fietsverbinding in het Oosterpark behouden moet blijven en dat geen alternatieve fietsroute in het Oosterpark zou mogen worden geboden.

De betogen slagen niet.

Bomenkap en de compensatieplicht

13.     [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 2] wijzen specifiek op de bomen die in het Oosterpark moeten worden gekapt om een uitbreiding van het sportcomplex mogelijk te maken. Zij vragen zich af of het gemeentelijk beleid neergelegd in de Groenvisie Ridderkerk uit 2020 (hierna: de Groenvisie) de mogelijkheid biedt om bomen in het Oosterpark te kappen. Het doel van de Groenvisie is volgens hen om het aanbod en de kwaliteit van het groen en de biodiversiteit in de gemeente te verbeteren. Het kappen van een groot aantal bomen in het Oosterpark en het in plaats daarvan realiseren van een grasveld zonder enige waarde voor de biodiversiteit, is hiermee volgens hen in strijd. [appellant sub 3] verwijst hierbij specifiek naar paragraaf 4.2.1 van de Groenvisie, waarin volgens hem staat dat het kappen van bomen binnen de hoofdgroenstructuur, waartoe het Oosterpark behoort, niet is toegestaan.

Daarnaast is volgens [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 2] onduidelijk waar de gekapte bomen worden gecompenseerd. In de plantoelichting staat weliswaar dat compensatie zal plaatsvinden in het Oosterpark, maar onduidelijk is waar dit zal gebeuren. Het bestemmingsplan bevat volgens hen op dit punt ten onrechte geen waarborgen.

13.1.  De Afdeling stelt voorop dat uit de Groenvisie niet volgt dat het  gemeentelijk beleid zich zonder meer verzet tegen het kappen van bomen in het Oosterpark. Paragraaf 4.2.1 van de Groenvisie over de hoofdgroenstructuur, waarnaar [appellant sub 3] verwijst, bevat algemene ambities om de hoofdgroenstructuur, waartoe het Oosterpark behoort, te beschermen en te versterken. Eén van die ambities is te voorkomen dat in de hoofdgroenstructuur ontwikkelingen worden toegestaan die afbreuk doen aan de kwaliteit van het groen. Naast het feit dat dit uitsluitend een ambitie is, wordt daarbij bovendien de ruimte gelaten in de hoofgroenstructuur te kiezen voor het kappen van bomen indien dat onvermijdelijk is, mits de te kappen bomen worden gecompenseerd. Wat betreft deze compensatie-eis ziet de Afdeling een gebrek in het vastgestelde bestemmingsplan. Uit zowel de Groenvisie, waarin wordt benadrukt dat een te kappen boom in de hoofdgroenstructuur moet worden gecompenseerd, als ook uit de plantoelichting bij dit bestemmingsplan blijkt dat de raad een compensatie van de in het Oosterpark te vellen houtopstand vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. Zo staat in de plantoelichting dat indien er bomen worden gekapt voor de uitbreiding van het sportcomplex, deze bomen moeten worden gecompenseerd in het Oosterpark. Compensatie moet bij voorkeur zo dicht mogelijk bij het sportpark plaatsvinden, om ervoor te zorgen dat de uitbreiding van de sportvoorziening zo min mogelijk impact heeft op de bestaande beplanting, biodiversiteit en de kwaliteit en belevingswaarde van het park, aldus de plantoelichting. Gelet hierop was het naar het oordeel van de Afdeling aan de raad deze compensatie in het bestemmingsplan te borgen. Het is aan de raad om bij de eventuele vaststelling van een nieuw, gewijzigd, bestemmingsplan hierin desgewenst te voorzien. Dit kan bijvoorbeeld door allereerst een deugdelijk groencompensatieplan op te laten stellen en dit als bijlage bij de planregels te voegen. Vervolgens kan dan in de planregels een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen, waarbij een koppeling is aangebracht met dit groencompensatieplan. De voorwaardelijke verplichting strekt er dan toe dat het uitbreidingsdeel van het sportcomplex - dat nader op de verbeelding kan worden aangeduid - met de daarbij behorende voorzieningen niet mogen worden gebruikt als sportvoorzieningen als het groencompensatieplan niet is uitgevoerd en ook in stand wordt gehouden. De verwijzing van de raad naar de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ridderkerk, waarin in artikel 4:11, eerste lid, een vergunningplicht is opgenomen voor het vellen van houtopstand in het Oosterpark, is in dit verband ontoereikend, omdat dit artikel uitsluitend een mogelijkheid en geen verplichting bevat een herplantplicht op te leggen. Het bestemmingsplan is op dit punt in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld.

De betogen slagen.

Parkeren

14.     [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 3] vrezen dat als gevolg van de uitbreiding van het sportcomplex de parkeerdruk in hun woonwijk nabij het Oosterpark zal toenemen. Zij wijzen er daarbij op dat uit de plantoelichting blijkt dat het noodzakelijk is dat het aantal parkeerplaatsen op het sportcomplex wordt vergroot van 66 naar 90 parkeerplaatsen. Dit is volgens hen ten onrechte niet in de planregels geborgd. Zij wijzen er hierbij ook op dat uit de plantoelichting blijkt dat is beoogd het parkeerterrein bij de Pelikaan in het Oosterpark op te heffen. Zij vrezen dat hierdoor de parkeerdruk verder zal toenemen.

[appellant sub 3] richt zich in dit verband ook tegen de locatie van de parkeervoorzieningen op het sportcomplex. Hij vreest dat de in het plan met de aanduiding "parkeerterrein" aangeduide locatie zal leiden tot meer overlast in de omgeving, onder meer als gevolg van hangjongeren op het parkeerterrein, met een aantasting van zijn woon- en leefklimaat tot gevolg.

14.1.  Niet in geschil is dat de parkeerbehoefte zal toenemen als gevolg van de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van het sportcomplex. In de plantoelichting is voor het berekenen van de parkeerbehoefte van het vergrote sportcomplex aangesloten bij de parkeerkencijfers in de CROW-uitgave parkeerkencijfers "Toekomstbestendig parkeren" (publicatie 381). Hierin wordt voor een sportveld uitgegaan van een minimale parkeerbehoefte van 13 parkeerplaatsen per ha netto sportterrein en een maximale parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen per ha netto sportterrein. De raad heeft in dit geval blijkens de plantoelichting aangesloten bij het maximale parkeerkencijfer van 27 parkeerplaatsen per ha netto sportterrein. In de plantoelichting staat dat het netto terreinoppervlak van het vernieuwde sportcomplex ongeveer 3 ha zal bedragen. Door appellanten zijn twijfels geuit over de juistheid van deze gehanteerde oppervlakte, gelet op de omstandigheid dat de oppervlakte van het bestemmingsvlak met de bestemming "Sport" in het vastgestelde bestemmingsplan ongeveer 5 ha bedraagt. In de dossierstukken en ook op de zitting heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt waar de in de parkeerberekening gehanteerde 3 ha op is gebaseerd en of het in dit geval realistisch is om gelet op de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak van 5 ha voor de parkeerbehoefte te rekenen met een netto terrein van 3 ha. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet voldoende draagkrachtig gemotiveerd.

14.2.  Wanneer bij het berekenen van de parkeerbehoefte wordt gerekend met de door de raad gehanteerde 3 ha netto terrein, dan zal de parkeerbehoefte van het sportcomplex in de plansituatie 3 ha x 27 parkeerplaatsen = 81 parkeerplaatsen bedragen. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad dit aantal, gelet op de ligging van het sportcomplex in het Oosterpark en de omstandigheid dat de parkeerplaatsen ook door recreanten kunnen worden gebruikt, wenst te verhogen naar 90 parkeerplaatsen. Het sportcomplex beschikt op dit moment over een lager aantal parkeerplaatsen, namelijk 66. De extra parkeerbehoefte kan volgens appellanten niet in de omgeving van het plangebied worden opgevangen, omdat volgens hen in de huidige situatie al een hoge parkeerdruk wordt ervaren, waaronder in hun aangrenzende woonwijk. Dit is door de raad niet weersproken. Ervan uitgaande dat de extra parkeerbehoefte niet in de omgeving van het plangebied kan worden opgevangen, is het aan de raad om in het bestemmingsplan te borgen dat wanneer het sportcomplex wordt uitgebreid de extra parkeervoorzieningen ook zullen worden gerealiseerd. Het is ook op dit punt aan de raad om bij de eventuele vaststelling van een nieuw, gewijzigd, bestemmingsplan hierin desgewenst te voorzien. De raad kan dit bijvoorbeeld doen door in de planregels voor de bestemming "Sport" een op de benodigde parkeervoorzieningen toegesneden voorwaardelijke verplichting op te nemen. Een dergelijke voorwaardelijke verplichting kan dan inhouden dat het uitbreidingsdeel van het sportcomplex - dat nader op de verbeelding kan worden aangeduid - met de daarbij behorende voorzieningen niet mogen  worden gebruikt als sportvoorzieningen als het totaal aantal parkeerplaatsen binnen de bestemming "Sport" minder dan 90 bedraagt. Het is in dat geval aan de raad om, zoals hiervoor onder 14.1 uiteen is gezet, in de plantoelichting tevens nader toe te lichten hoe hij dit aantal parkeerplaatsen heeft berekend. Daarnaast dient de raad er bij de eventuele vaststelling van een gewijzigd plan zorg voor te dragen dat de oppervlakte van het vlak met de aanduiding "parkeerterrein", waar binnen de bestemming "Sport" parkeervoorzieningen zijn toegestaan, voldoende ruimte biedt voor het benodigde aantal parkeerplaatsen.

De Afdeling ziet geen aanleiding in dit verband ook in te gaan op de door appellanten gemaakte verwijzing naar de vermelding in de plantoelichting dat wordt beoogd het in het Oosterpark gelegen parkeerterrein aan de Pelikaan op te heffen. Zoals op de zitting door appellanten is bevestigd, zijn hun beroepschriften specifiek gericht tegen de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van het sportcomplex. Het parkeerterrein aan de Pelikaan, dat is gelegen op enkele honderden meters van het sportcomplex, is niet bedoeld voor de gebruikers van het sportcomplex.

14.3.  De betogen slagen.

14.4.  Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] over de locatie van de parkeervoorzieningen, stelt de Afdeling vast dat de aanduiding "parkeerterrein", waar ingevolge artikel 8.1, onder b, van de planregels binnen de bestemming "Sport" een parkeerterrein is toegestaan, op de verbeelding is toegekend aan het bestaande softbalveld. De Afdeling acht op basis van wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd niet aannemelijk dat een nieuw parkeerterrein ter plaatse leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Daartoe wijst de Afdeling erop dat het nieuwe parkeerterrein zich hemelsbreed op ongeveer 80 m van de woning van [appellant sub 3] bevindt met een tussenliggende watergang en groenvoorzieningen. Hierbij betrekt de Afdeling ook dat uit de overgelegde dossierstukken en het beroepschrift van [appellant sub 3] niet is gebleken dat op het sportcomplex een andere meer geschikte locatie voor het parkeerterrein mogelijk is.

Het betoog slaagt niet.

Overige woon- en leefklimaat aspecten

- Luchtkwaliteit en geluidhinder

15.     [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen vrezen dat wanneer de uitbreiding van het sportcomplex is gerealiseerd, zij meer geluidhinder zullen ondervinden van de ten zuiden van het Oosterpark gelegen snelweg A15. Ook vrezen zij voor een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter onderbouwing stellen zij dat de bomen die zich in de huidige situatie op het beoogde uitbreidingsdeel van het sportcomplex bevinden een groene buffer vormen die het geluid en de fijnstof van het verkeer op de A15 absorberen. Volgens [appellant sub 3] wordt in de zienswijzennota onder verwijzing naar het rapport van het RIVM "Het effect van vegetatie op de luchtkwaliteit" uit 2011 (hierna: het RIVM-rapport) weliswaar gesteld dat het effect van vegetatie op de luchtkwaliteit beperkt is, maar volgens hem is in dit rapport ook gesteld dat vegetatie veel meer effect heeft dan alleen via concentratieniveaus en dat vegetatie overwegend positieve effecten heeft op de gezondheid in het algemeen. Met deze positieve effecten had de raad in zijn besluitvorming rekening moeten houden, aldus [appellant sub 3]. Hierbij wijst hij erop dat het in dit geval gaat om bomen en niet om vegetatie in de vorm van lage begroeiing. Ook wanneer de bomen slechts enkele procenten positief effect hebben op de concentratieniveaus, kan dit volgens [appellant sub 3] voor de gezondheid al een relevant verschil maken.

[appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen in dit verband dat het RIVM en de Wereldgezondheidsorganisatie (hierna: WHO) aanbevelen de geluid- en luchtkwaliteit in woongebieden verder te verbeteren. Aan de door de WHO aanbevolen advieswaarden voor de concentratie fijnstof wordt volgens [appellant sub 1] en anderen in de huidige situatie al niet voldaan. Zij vrezen dat dit nog verder zal verslechteren door het verkeer op de A15. Om die reden had volgens hen ook rekening moeten worden gehouden met het effect van de slechtere luchtkwaliteit op de sporters in het park.

15.1.  Wat betreft de vrees voor meer geluidhinder van de A15 wijst de Afdeling erop dat voorafgaand aan de planvaststelling onderzoek is gedaan naar de effecten van de beoogde herinrichting van het Oosterpark, waaronder de uitbreiding van de sportvelden en de daarmee gepaard gaande wijziging in de hoeveelheid bomen en water in het park, op de geluidbelasting en het aantal geluidgehinderden in de nabij het park gelegen woonwijk van appellanten. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Gemeente Ridderkerk - effect aanpak Oosterpark" van DGMR van 21 mei 2021. In dit geluidrapport staat dat uit het verrichte onderzoek blijkt dat de nieuwe indeling van het Oosterpark en de daarmee gepaard gaande verandering van absorberende en reflecterende bodemgebieden uitsluitend leidt tot marginale verschillen in de geluidbelasting die niet waarneembaar zijn en dat geen sprake zal zijn van een toename van het aantal gehinderden. De juistheid van deze onderzoeksresultaten is in de beroepschriften niet bestreden. Gelet hierop volgt de Afdeling appellanten niet in hun opvatting dat zij als gevolg van de verwijdering van de groene buffer ter plaatse van het uitbreidingsdeel van het sportcomplex dusdanig meer geluidhinder van de A15 zullen ondervinden, dat de raad het plan op deze wijze niet had mogen vaststellen.

De betogen slagen in zoverre niet.

15.2.     Wat betreft het aspect luchtkwaliteit wijst de Afdeling erop dat in titel 5.2 van de Wet milieubeheer regels zijn opgenomen waaraan moet worden getoetst wanneer een bestemmingsplan wordt vastgesteld dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. In bijlage 2 bij de Wet milieubeheer zijn in dit verband grenswaarden opgenomen voor verschillende stoffen in de buitenlucht, waaronder voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) is 40 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie en voor fijn stof (PM2,5) 25 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie. In paragraaf 4.10 van de plantoelichting staat dat uit de NSL-monitoringstool 2020 kan worden afgeleid dat de hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de Oosterparkweg en de A15, zijnde de dichtstbijzijnde maatgevende wegen rondom het Oosterpark, in 2020 bedroegen: 28,2 µg/m3 voor NO2, 19,1 µg/m3 voor PM10 en 11,5 µg/m3 voor PM2,5. Dit is zodanig substantieel lager dan de wettelijke grenswaarden, dat de raad ervan heeft mogen uitgaan dat ook indien rekening wordt gehouden met het effect van de bomenkap ten gevolge van de uitbreiding van het sportcomplex, de wettelijke grenswaarden in de woonwijk nabij het Oosterpark nog steeds onderschreden zullen worden.

Dat volgens appellanten mogelijk wel een of meer door de WHO aanbevolen advieswaarden voor de luchtkwaliteit worden overschreden, daargelaten de juistheid daarvan, betekent ook niet dat de raad om die reden van de vaststelling van het bestemmingsplan had moeten afzien. De in de beroepschriften genoemde aanbevelingen van de WHO zijn algemeen van aard en hebben geen dwingende status. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat dergelijke aanbevolen waarden niet bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit hoeven te worden gehanteerd (vergelijk bijvoorbeeld overweging 35.1 van de uitspraak van de Afdeling 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3147).

De betogen slagen in zoverre niet.

15.3.  Voor zover [appellant sub 1] en anderen ook wijzen op de effecten van een verslechtering van de luchtkwaliteit voor de sporters die gebruikmaken van het sportcomplex, komen zij op dit punt niet op voor hun eigen belangen die zijn gelegen in het voorkomen van een uitbreiding van het sportcomplex, vanwege de gevolgen daarvan voor onder meer hun woon- en leefklimaat. Hun beroepsgronden op dit punt kunnen om die reden op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. In dit artikel is namelijk bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De Afdeling laat de betogen van [appellant sub 1] en anderen over de luchtkwaliteit in relatie tot de effecten daarvan op de sporters die gebruikmaken van het sportcomplex daarom buiten inhoudelijke bespreking.

- Lichthinder

16.     [appellant sub 1] en anderen vrezen dat zij lichthinder zullen ondervinden van de lichtmasten bij de nieuwe honk- en softbalvelden. Zij stellen in dit verband dat zij nu al lichthinder ondervinden van de op kortere afstand van hun woningen gelegen tennisbanen. Volgens hen zijn om die reden voor de nieuwe honk- en softbalvelden afschermende maatregelen nodig om extra lichthinder te voorkomen. De in de plantoelichting vermelde omstandigheid dat op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) de mogelijkheid bestaat maatwerkvoorschriften vast te stellen over de wijze waarop de verlichting wordt uitgevoerd, zoals de verlichtingssterkte, biedt geen enkele zekerheid, aldus [appellant sub 1] en anderen. In dit verband stellen zij ook te twijfelen aan de noodzaak voor de in het plan mogelijk gemaakte veldverlichting. Honk- en softbal zijn volgens hen sporten die hoofdzakelijk in de zomer plaatsvinden, waarbij geen veldverlichting nodig is. Ook de Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond (hierna: KNBSB) vereist geen veldverlichting voor het niveau waarop de honk- en softbalvereniging op dit moment speelt, aldus [appellant sub 1] en anderen.

16.1.  De Afdeling stelt voorop dat zij het betoog van [appellant sub 1] en anderen over het ontbreken van een noodzaak voor veldverlichting bij de honk- en softbalvelden niet deelt. Het enkele feit dat op de velden hoofdzakelijk in de zomerperiode wordt gespeeld betekent immers niet dat er geen behoefte kan bestaan aan veldverlichting, reeds vanwege het feit dat ook aan het begin en einde van de zomer later op de avond veldverlichting noodzakelijk kan zijn vanwege zonsondergang. Daarnaast wijst de raad er in het verweerschrift op dat veldverlichting onder meer ook wenselijk is, omdat geslagen ballen dan beter worden aangestraald, waardoor het zicht en daarmee de veiligheid worden verhoogd.

16.2.  Wat betreft het effect van de veldverlichting op het woon- en leefklimaat, is paragraaf 4.6 van de plantoelichting gesteld dat gezien de afstand van de sportvelden tot de omliggende woningen geen lichthinder wordt verwacht. Er is hierbij aangesloten bij de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) voor veldsportcomplexen met veldverlichting aanbevolen richtafstand van 50 m, welke richtafstand wordt aanbevolen in een omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Deze afstand kan volgens de VNG-brochure nog met één afstandsstap worden verlaagd naar 30 m in geval sprake is van een gemengd gebied. In de plantoelichting is de ruimere richtafstand van 50 m gehanteerd. Het deel van het sportcomplex waar de uitbreiding begint, bevindt zich blijkens figuur 4.12 van de plantoelichting op ongeveer 175 m van de dichtstbijzijnde woning. Dit is ruim buiten de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand van 50 m. Daarnaast zal de afstand van de bestaande sportvelden van de honk- en softbalvereniging tot de dichtstbijzijnde woningen als gevolg van de beoogde herinrichting van het sportcomplex worden vergroot. Zo zal het bestaande dichtstbijzijnde softbalveld in de toekomstige situatie, gelet op de daaraan toegekende aanduiding "parkeerterrein", niet langer worden benut als sportveld, maar als parkeerterrein. Het voor de nabijgelegen woningen dichtstbijzijnde sportveld van de honk- en softbalvereniging wordt dan het bestaande combinatieveld dat is gelegen op ruim 60 m van de dichtstbijzijnde woning.

Gelet op het voorgaande concludeert de Afdeling dat wordt voldaan aan de in de VNG-brochure voor veldsportcomplexen met veldverlichting aanbevolen richtafstand van 50 m. Wanneer aan deze richtafstand wordt voldaan, mag er in beginsel van worden uitgegaan dat sprake is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen bijzondere omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn. Hierbij wijst de Afdeling er evenals de raad ten overvloede nog op dat in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is gereguleerd dat de verlichting bij een gelegenheid voor sportbeoefening in de buitenlicht is uitgeschakeld tussen 23.00 uur en 07.00 uur en indien er geen sport wordt beoefend en ook geen onderhoud plaatsvindt.

16.3.  De betogen slagen niet.

Veiligheid

17.     [appellant sub 1] en anderen vrezen dat bezoekers van het Oosterpark getroffen kunnen worden door "overvliegende" ballen vanaf de honk- en softbalvelden. Zij stellen in dit verband dat de veiligheidszone van de sportvelden naar verwachting gedeeltelijk over het park zal komen te liggen.

17.1.  Nog daargelaten de vraag of [appellant sub 1] en anderen in deze procedure ook kunnen opkomen voor de belangen van de bezoekers van het Oosterpark, is uit het verweerschrift van de raad en het verhandelde op de zitting gebleken dat honk- en softbalvelden, mede gelet op de eisen van de KNBSB, zijn voorzien van veiligheidshekken en ballenvangers om overvliegende ballen naar buiten het sportveld te voorkomen. Gelet op de omstandigheid dat dergelijke voorzieningen volgens de raad standaardvoorzieningen zijn bij honk- en softbalvelden die ook worden vereist door de KNBSB, wat [appellant sub 1] en anderen als zodanig niet hebben weersproken, ziet de Afdeling geen aanleiding [appellant sub 1] en anderen te volgen in hun vrees dat voor de bezoekers van het Oosterpark sprake zal zijn van een onveilige situatie.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid

- Soortenbescherming

18.     Volgens [appellant sub 1] en anderen staat in de plantoelichting dat nog een vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de vleermuizen, de boomvalk en de ransuil. Volgens hen had dit vervolgonderzoek al voor de planvaststelling moeten worden uitgevoerd. Ook vrezen zij dat de veldverlichting bij de nieuwe sportvelden een verstorend effect zal hebben op de fauna in het park, waarbij zij specifiek wijzen op vleermuizen.

[appellant sub 2] vreest eveneens dat het bestemmingsplan zal leiden tot een aantasting van de in het plangebied voorkomende beschermde diersoorten. Ook hij wijst daarbij specifiek op de bouwwerken bij de sportvelden, zoals de lichtmasten, waar dieren hinder van kunnen ondervinden.

18.1.  De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

18.2.  Om te beoordelen of het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, is voorafgaand aan de planvaststelling een quickscan opgesteld. Over de uitbreidingslocatie voor de sportvelden staat in de quickscan dat in de winter van 2011-2012 ter plaatse een grootschalige dunning heeft plaatsgevonden om te zorgen voor verjonging van de beplanting en meer afwisseling. Als gevolg van deze grootschalige bomenkap zijn de meeste bosvakken ongeschikt gemaakt voor jaarrond beschermde vogels en is sinds 2011-2012 ter plaatse geen broedgeval meer vastgesteld, aldus de quickscan. Over de boomvalk en ransuil, waarnaar [appellant sub 1] en anderen specifiek verwijzen, staat in de quickscan dat het hiervoor nog steeds ontbreekt aan geschikte nestplekken. Vermeld is dat de huidige inmiddels weer meer dichte begroeiing mogelijk wel een nestgelegenheid biedt voor een ransuil, omdat de soort af en toe wordt waargenomen in het park, maar dat concrete aanwijzingen voor een broedgeval ontbreken. In de quickscan wordt weliswaar aanbevolen voorafgaand aan de uitbreiding van de sportvelden nog een keer soortgericht onderzoek te verrichten om een nestlocatie van de ransuil met zekerheid uit te sluiten, maar gelet op de vermelding dat concrete aanwijzingen voor een broedgeval ontbreken, heeft de raad niet op voorhand aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat de Wnb op dit punt aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

18.3.  Wat betreft de vleermuizen staat er in de quickscan dat het ontbreekt aan informatie over het gebruik van het Oosterpark door vleermuizen en dat hierdoor nog geen goede inschatting kan worden gemaakt van het effect van de uitbreiding van het sportcomplex op de vleermuizen in het park. In de quickscan wordt aanbevolen op dit punt een vervolgonderzoek uit te voeren in de hiervoor geschikte periode van april tot oktober. Op de zitting heeft de raad gesteld dat dit vervolgonderzoek voor de planvaststelling is uitgevoerd en dat hieruit is gebleken dat in het deel van het park dat is bestemd voor de uitbreiding van het sportcomplex geen verblijfsplaatsen van vleermuizen zijn vastgesteld en ook geen vleermuisroutes. Ook is hieruit gebleken dat het Essenlaantje, dat in het  voorliggende bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van het sportcomplex deels is wegbestemd, geen vaste vliegroute vormt voor vleermuizen, aldus de raad. Uit het vervolgonderzoek blijkt volgens de raad dan ook dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb ook wat betreft de vleermuizen niet aan de vergroting van het sportcomplex en daarmee op dit punt niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. De raad heeft de onderzoeksresultaten van de vervolgonderzoek echter niet overgelegd. Omdat dit ook in de plantoelichting niet nader is toegelicht, moet worden geoordeeld dat het bestemmingsplan op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet voldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Het is aan de raad om bij een eventueel te nemen besluit tot aanpassing van het bestemmingsplan de onderzoeksresultaten van het vervolgonderzoek bij de plantoelichting te voegen en de conclusies van deze onderzoeksresultaten dan ook op te nemen in de plantoelichting.

De betogen slagen in zoverre.

18.4.  In de betogen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] is ook specifiek gewezen op de effecten van de veldverlichting op beschermde diersoorten, zoals vleermuizen. In het verweerschrift is dit aspect onderkend en staat dat verstoring als gevolg van de veldverlichting kan worden voorkomen door de verlichtingssterkte te beperken. Dit zal volgens de raad worden meegenomen in de uitvoering van het bestemmingsplan. Anders dan [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] lijken te veronderstellen, is niet vereist dat in de planregels op dit punt beperkingen ten aanzien van de verlichtingssterkte worden opgenomen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar onder meer haar uitspraak van 11 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2760, overweging 14.6, waar is overwogen dat wanneer bij de realisering van het plan benodigde maatregelen ten behoeve van de soortenbescherming achterwege worden gelaten en dit leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb ter zake handhavend zal kunnen worden opgetreden.

De betogen slagen in zoverre niet.

- Financiële en economische uitvoerbaarheid

19.     [appellant sub 1] en anderen stellen in hun beroepschrift dat ook enkele kanttekeningen zijn te plaatsen bij de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Zij wijzen er daarbij op dat in het hiervoor onder 6 genoemde besluit van de raad van 14 december 2020 ook is ingestemd met het beschikbaar stellen van budget voor de herinrichting van de accommodatie van de honk- en softbalvereniging. Mede gelet op de kosten die jaarlijks door de gemeente worden gedragen om de sportvelden van de honk- en softbalvereniging in stand te houden, concluderen [appellant sub 1] en anderen dat vanuit de gemeente in financiële zin substantiële bijdragen worden geleverd aan de honk- en softbalvereniging. Zij twijfelen of dit in verhouding staat tot het beperkte aantal leden van de vereniging.

19.1.  Vragen over de financiële en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan hebben betrekking op de vraag of datgene waar het bestemmingsplan in voorziet in financiële zin ook daadwerkelijk kan worden verwezenlijkt en exploitabel is. In dit geval is niet in geschil dat de kosten van de uitbreiding van het sportcomplex in financiële zin gedragen kunnen worden en dat het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar is. De discussie die aan de orde wordt gesteld in het beroepschrift van [appellant sub 1] en anderen over de vraag of het wenselijk is dat de gemeente in financiële zin bijdraagt aan de uitbreiding van het sportcomplex, is een discussie die als zodanig geen verband houdt met de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. Deze vraag ligt in deze procedure dan ook niet ter toetsing voor. Het betoog kan om die reden niet slagen.

Overige betogen in het kader van de uitbreiding van het sportcomplex

20.     [appellant sub 1] en anderen wijzen erop dat het college op 28 september 2021, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, al een omgevingsvergunning heeft verleend voor het graven en dempen van watergangen ten behoeve van de uitbreiding van de honk- en softbalvereniging. Hiermee is volgens hen ten onrechte vooruitgelopen op het op dat moment nog vast te stellen bestemmingsplan voor de uitbreiding van de honk- en softbalvereniging.

20.1.  De op 28 september 2021 door het college verleende omgevingsvergunning ligt in deze procedure niet ter toetsing voor en kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het door de raad vastgestelde bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

GELUIDSCHERM

21.     Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, voorziet het bestemmingsplan ook in de realisatie van een geluidscherm langs de A15 om de geluidsoverlast van het verkeer op de A15 in enkele woonwijken van Ridderkerk te verminderen. Om het geluidscherm mogelijk te maken, is op de verbeelding binnen de bestemming "Recreatie" op de plaats waar het geluidscherm is voorzien de aanduiding "geluidscherm" toegekend. In artikel 7.1, onder e, van de planregels is bepaald dat de gronden ter plaatse van die aanduiding zijn bestemd voor een geluidscherm.

22.     [appellant sub 3] wijst op de bomen die moeten worden gekapt om de  realisatie van het geluidscherm mogelijk te maken. Ten onrechte is volgens hem niet geregeld hoe de compensatie van de te kappen bomen plaatsvindt.

22.1.  Uit het verweerschrift blijkt dat een groot aantal bomen moet worden gekapt om de realisatie van het geluidscherm mogelijk te maken en dat is beoogd dat die bomen worden herplant. Ook op dit punt is in de planregels, net als bij de uitbreiding van het sportcomplex, echter niet geborgd dat deze compensatie ook plaatsvindt. Dit vormt een gebrek in het vastgestelde bestemmingsplan. De Afdeling verwijst naar wat hiervoor onder 13.1 over een vergelijkbaar gebrek voor de te vellen houtopstand binnen de bestemming "Sport" is overwogen. Het bestemmingsplan is om die reden ook wat betreft het daarin mogelijk gemaakte geluidscherm in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld. Het is aan de raad om het herstel van dit gebrek mee te nemen in een eventueel nieuw vast te stellen bestemmingsplan, bijvoorbeeld door een groencompensatieplan op te stellen en in de planregels op te nemen dat een gebruik ten behoeve van een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" uitsluitend is toegestaan indien het groencompensatieplan is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

Het betoog slaagt.

23.     [appellant sub 3] betoogt ook dat in de planstukken staat dat zich in de bomen ter plaatse van het voorziene geluidscherm nestlocaties en broedplekken van de buizerd en boomvalk kunnen bevinden en dat hiernaar nader onderzoek had moeten worden gedaan. Volgens hem had dit onderzoek al voor de planvaststelling moeten worden uitgevoerd.

23.1.  Zoals hiervoor onder 18.1 is overwogen, kan de raad het bestemmingsplan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

23.2.  Uit de quickscan, waar hiervoor onder 18.2 ook naar is verwezen, blijkt dat in de bomen waar het geluidscherm is voorzien twee nestlocaties voor een buizerd aanwezig zijn. In de quickscan staat dat voor het aantasten van deze jaarrond beschermde nesten een ontheffing op grond van de Wnb is vereist. Uit de quickscan en de overige planstukken blijkt echter niet dat een inschatting is gemaakt of die ontheffing ook kan worden verleend. Daarnaast staat in de quickscan dat nader onderzocht moet worden of in de bomen waar het geluidscherm is voorzien mogelijk broedplekken voor de boomvalk aanwezig zijn. Uit de planstukken blijkt niet dat dit onderzoek is verricht. Het bestemmingsplan is op dit punt in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld.

Op de zitting heeft de raad gesteld dat het nadere onderzoek inmiddels is verricht en dat daaruit is gebleken dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb wat betreft het geluidscherm niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het is aan de raad om bij een eventueel besluit tot aanpassing van het bestemmingsplan deze onderzoeksresultaten bij de planstukken te voegen en de conclusie dat de Wnb ook wat betreft het geluidscherm niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat in de plantoelichting nader toe te lichten.

Het betoog slaagt.

INLASSEN ZIENSWIJZE

24.     Enkele appellanten hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Zij hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

CONCLUSIE EN PROCESKOSTEN

25.     Gelet op wat [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft het plandeel met de bestemming "Sport" ter plaatse van de uitbreidingslocatie van het sportcomplex en wat betreft de aanduiding "geluidscherm" binnen de bestemming "Recreatie", is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.

26.     De raad moet de proceskosten vergoeden van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4].

Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, omdat zij niet zijn bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener en zij ook geen proceskostenformulier hebben ingevuld.

VERWERKING DICTUM ELEKTRONISCH PLAN

27.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Ridderkerk van 14 oktober 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oosterpark", voor zover het betreft:

a.       het plandeel met de bestemming "Sport" ter plaatse van de uitbreidingslocatie van het sportcomplex;

b.       de aanduiding "geluidscherm" die binnen de bestemming "Recreatie" is toegekend;

III.      draagt de raad van de gemeente Ridderkerk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II.a. en II.b. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Ridderkerk tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a. € 23,25 aan [appellant sub 2];

b. € 1.674,00 aan [appellant sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. € 1.674,00 aan [appellant sub 4], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.      gelast dat de raad van de gemeente Ridderkerk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a.       € 181,00 aan [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

b.       € 181,00 aan [appellant sub 2];

c.       € 181,00 aan [appellant sub 3];

d.       € 181,00 aan [appellant sub 4].

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

w.g. Van Ettekoven
voorzitter

w.g. Van Zuijlen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023

810