Uitspraak 202106284/1/R4


Volledige tekst

202106284/1/R4.
Datum uitspraak: 22 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Santpoort-Noord, gemeente Velsen (hierna: [appellanten]),
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2021 heeft het college aan Stichting Elan Wonen een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van 162 tijdelijke wooneenheden ten behoeve van sociale huurwoningen en huisvesting van statushouders, een cultureel maatschappelijke ruimte en bijbehorende voorzieningen voor een periode van 10 jaar op het perceel ten noordwesten van het Delftplein te Haarlem.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Stichting Elan Wonen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 5 september 2022, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. L.C.A.C. Hoogewerf, advocaat te Hoorn, en mr. J.R. Duin, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A.J. van der Horst, advocaat te Hoofddorp, en mr. A.F. van Heusden, zijn verschenen. Verder is Stichting Elan Wonen, vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, op de zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft eerder bij besluit van 26 augustus 2016 aan Stichting Elan Wonen een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van 160 tijdelijke wooneenheden ten behoeve van sociale huurwoningen en huisvesting van statushouders en vier cultureel maatschappelijke ruimtes voor een periode van 10 jaar op het perceel ten noordwesten van het Delftplein te Haarlem. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 januari 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 augustus 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 26 augustus 2016 herroepen. Bij uitspraak van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3055, heeft de Afdeling deze uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling heeft overwogen dat artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) op het project van toepassing is, omdat het project is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage. De rechtbank was daarom terecht tot de conclusie gekomen dat het college de omgevingsvergunning alleen kon verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Dat betekent dat de procedure als bedoeld in artikel 3.10 van de Wabo van toepassing was, in plaats van de reguliere voorbereidingsprocedure. Bij deze uitgebreide voorbereidingsprocedure is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing en is ook een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist op grond van artikel 6.5 van het Bor. De Afdeling heeft geconcludeerd dat niet de juiste voorbereidingsprocedure was gevolgd en dat artikel 6.5 van het Bor was geschonden. Bij de ongegrondverklaring van de hoger beroepen en de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepaald dat tegen een nieuw besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

2.       Op 29 april 2020 heeft Stichting Elan Wonen de aanvraag aangepast, in die zin dat een deel van de cultureel maatschappelijke ruimte wordt omgezet in extra woningen. In plaats van 160 tijdelijke wooneenheden en 4 cultureel maatschappelijke ruimtes, gaat het nu om 162 tijdelijke wooneenheden en 1 cultureel maatschappelijke ruimte op het perceel. Het realiseren van de woningen ten behoeve van sociale huurwoningen en huisvesting van statushouders is volgens het college noodzakelijk om te voorzien in voldoende sociale volkshuisvesting. Volgens het college ligt een groot maatschappelijk belang ten grondslag aan de verlening van de omgevingsvergunning. De bouw en het gebruik van het wooncomplex is in strijd met de ter plaatse geldende beheersverordening "Delftplein" en het "Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018". Op het perceel rusten de bestemmingen "Plantsoen", "Weg", "Water" en "Sportterrein". Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor de duur van 10 jaar. [appellanten] wonen aan de Dijkzichtlaan in Santpoort-Noord, in de nabijheid van het wooncomplex. Zij kunnen zich met de vergunningverlening niet verenigen. [appellanten] maken zich onder meer zorgen over de gevolgen voor hun woon- en leefklimaat, de parkeerdruk, parkeerhinder en verkeersveiligheid. Zij vinden dat bij de vergunningverlening onvoldoende gewicht is toegekend aan hun belangen.

Ingetrokken beroepsgronden

3.       [appellanten] hebben hun beroepsgronden over de ladder voor duurzame verstedelijking en over stikstof, op de zitting ingetrokken. Dit betekent dat de Afdeling op die beroepsgronden in de uitspraak niet ingaat.

Onderzoeksrapporten

4.       [appellanten] betogen dat het college ten onrechte dezelfde onderzoeksrapporten aan de verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft gelegd als bij de vorige omgevingsvergunning. In de procedure tegen die vorige omgevingsvergunning hebben zij al aangevoerd dat deze onderzoeken voor kritiek vatbaar zijn en hebben zij daartegen inhoudelijke bezwaren aangevoerd. Volgens [appellanten] volgt uit artikel 3.1a van de Wabo dat het bevoegd gezag zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar, terwijl de onderzoeken die hier aan de orde zijn al  meer dan vijf jaar oud zijn. Volgens [appellanten] is de situatie rondom het Delftplein inmiddels zo gewijzigd dat in redelijkheid niet meer van die onderzoeken kan worden uitgegaan. Zo is de "Verkeerskundige Onderbouwing Omgevingsvergunning Delftplein Haarlem" van Goudappel Coffeng van 23 augustus 2016 niet meer toereikend, omdat sinds de bouw van het wooncomplex de verkeerssituatie is gewijzigd door een toegang tot de parkeerplaats van het wooncomplex vanuit de Rijksstraatweg. Ook de "Flora- en Fauna Quickscan" van Elzerman Ecologisch Advies van 28 juli 2016 is niet meer actueel, omdat niet is getoetst aan de Wet natuurbescherming, zo betogen [appellanten].

4.1.    Ingevolge artikel 3.1a van de Wabo mag het bevoegd gezag zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. In de Memorie van Toelichting bij deze bepaling staat dat met de formulering is beoogd aan te geven dat het gebruik van gegevens en onderzoeken, die niet ouder zijn dan twee jaar, geen nadere motivering of rechtvaardiging behoeft. Daarnaast geeft deze formulering aan dat ook gegevens en onderzoeken die ouder zijn dan twee jaar gebruikt mogen worden. Verder staat er dat het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel met zich kunnen brengen dat bij een langere termijn gemotiveerd wordt, waarom van die gegevens wordt gebruik gemaakt. Hiertoe zal in beginsel alleen aanleiding bestaan, indien door belanghebbenden gesteld wordt dat aan het besluit actuele gegevens ten grondslag dienen te worden gelegd, omdat sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden, of de gegevens zo gedateerd zijn - wat betreft verstreken tijd, niet wat betreft inhoud - dat het bevoegde bestuursorgaan uit zichzelf behoefte voelt het gebruik ervan te verantwoorden.

4.2.    Wat [appellanten] aanvoeren, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden waardoor het college de verschillende onderzoeken niet meer aan de omgevingsvergunning ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat zij in de procedure tegen de eerder verleende omgevingsvergunning al inhoudelijke bezwaren hebben aangevoerd tegen de onderzoeksrapporten en dat in de "Flora- en Fauna Quickscan" niet is getoetst aan de Wet natuurbescherming, betekent nog niet dat er sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden. Verder is onbestreden dat de realisatie van een extra toegang tot de parkeerplaats van het wooncomplex vanuit de Rijksstraatweg, al in de Verkeerskundige Onderbouwing Omgevingsvergunning Delftplein Haarlem van Goudappel Coffeng van 23 augustus 2016 is meegenomen.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

5.       [appellanten] betogen dat op grond van artikel 3.2.1 van het Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 (hierna: het Parapluplan) bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Maar in dit geval is het parkeerterrein niet in eigendom van Stichting Elan Wonen.

Daarnaast heeft het college volgens [appellanten] bij de afwezigheid van een parkeernorm voor statushouders ten onrechte een parkeernorm van 0,3 parkeerplaats per woning gehanteerd. Daarbij is het college ten onrechte aangesloten bij de parkeernorm voor begeleid wonen. Bij die norm gaat het om hulpbehoevende bewoners die vaak zelf geen voertuig kunnen besturen. Dat is bij statushouders niet het geval. Volgens [appellanten] kan er niet van worden uitgegaan dat de statushouders die het complex (zullen) bewonen in de periode van 10 jaar niet ook een auto zullen aanschaffen. Het is namelijk de bedoeling dat zij zullen integreren in de samenleving. Bovendien zijn er al bewoners van het wooncomplex die twee auto's per woning bezitten, zo brengen [appellanten] naar voren. Verder moet er volgens [appellanten] rekening mee worden gehouden dat de 80 woningen voor statushouders uiteindelijk voor reguliere sociale huur zullen worden gebruikt, omdat in de omgevingsvergunning niet is voorgeschreven hoeveel woningen door statushouders moeten worden bewoond.

Daarnaast betogen [appellanten] dat onzeker is of de 122 parkeerplaatsen, het aantal dat volgens het college uit de parkeernormen volgt, daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Volgens [appellanten] zijn vooralsnog maar 50 parkeerplaatsen gerealiseerd, omdat het college geen toepassing wil geven aan de gemaakte afspraak om het aantal parkeerplaatsen uit te breiden, als dat aantal niet toereikend blijkt te zijn. Het wooncomplex is al een aantal jaren in gebruik en een uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen heeft niet plaatsgevonden. Volgens [appellanten] is onduidelijk welke criteria worden gehanteerd om tot de aanleg van meer parkeerplaatsen over te gaan. Bovendien is dit voor omwonenden niet afdwingbaar, omdat dit niet in de omgevingsvergunning is vastgelegd. Volgens [appellanten] heeft na de realisering en ingebruikname van het wooncomplex geen enkel overleg plaatsgevonden en zijn er geen afspraken gemaakt over monitoring en evaluatie. Daarnaast wijzen [appellanten] op het uitgangspunt in het Structuurplan Haarlem 2020 van "dubbel grondgebruik". Dat houdt volgens hen in dat bij nieuwe woningen een ondergrondse parkeergarage wordt voorzien. Dit uitgangspunt is hier niet toegepast en daarmee wordt de leefomgeving onevenredig aangetast.

Verder betogen [appellanten] dat hun vrees voor parkeeroverlast na de ingebruikname van het wooncomplex terecht is gebleken. Daarbij verwijzen zij naar foto's en een overzicht van meldingen van parkeeroverlast. Ook wijzen [appellanten] erop dat de parkeerplaatsen van het wooncomplex op ongeveer 100 meter van het wooncomplex zijn gelegen en dat uit door hen overgelegde foto's blijkt dat het parkeerterrein vanwege de slechte terreinverharding regelmatig onder water staat na een regenbui. Daarom worden deze parkeerplaatsen niet gebruikt door de bewoners van het wooncomplex. In plaats daarvan parkeren de bewoners van het wooncomplex in de straat van [appellanten], die op kortere afstand van het wooncomplex is gelegen. Als gevolg daarvan ondervinden zij parkeeroverlast, omdat door de bewoners van het wooncomplex fout wordt geparkeerd en uitritten worden geblokkeerd, zo betogen [appellanten].

5.1.    Het college verwijst naar de toepasselijke parkeernormen in de Beleidsregels parkeernormen Haarlem (hierna: de Beleidsregels). Daaruit volgt dat voor sociale huurwoningen in de schil moet worden uitgegaan van 0,9 parkeerplaats per woning. Voor de 81 sociale huurwoningen moet volgens het college daarom in 73 parkeerplaatsen worden voorzien. Voor statushouders is in de Beleidsregels geen specifieke parkeernorm opgenomen. Daarom heeft het college gekeken naar de achtergrond van statushouders om op basis daarvan een parkeernorm te bepalen. Volgens het college stromen statushouders door vanuit asielzoekerscentra om op die manier een eerste stap te zetten naar een zelfstandig bestaan in Nederland. Daarbij kampen veel statushouders met taalachterstanden en zullen zij naar verwachting de eerste jaren afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. Daarom heeft het college cijfers van het CBS over autobezit onder uitkeringsgerechtigden bij zijn beoordeling betrokken. Volgens het college is de verwachting dat het autobezit onder statushouders zelfs nog lager ligt, omdat in de cijfers van het CBS over uitkeringsgerechtigden ook personen zijn verwerkt die een WW- of WIA-uitkering ontvangen, die hoger is dan een bijstandsuitkering. Daarnaast beschikken statushouders vaak niet over geldige rijbewijzen en ligt naast het wooncomplex een busstation met een frequente verbinding naar het centrum en het centraal station. Gelet op al die omstandigheden is het college voor statushouders uitgegaan van een parkeernorm van 0,3 parkeerplaats per woning. Voor de 81 woningen voor statushouders moet volgens het college daarom in 25 parkeerplaatsen worden voorzien. Daarnaast geldt volgens de Beleidsregels dat voor de cultuurmaatschappelijke ruimte moet worden voorzien in 1 parkeerplaats. Dat maakt een totaal van 99 parkeerplaatsen. De omgevingsvergunning voorziet in de aanleg van 122 parkeerplaatsen, omdat dit aantal bij de vernietigde omgevingsvergunning het uitgangspunt was en het college daar ten opzichte van de omwonenden aan wil vasthouden. Daarmee wordt volgens het college dus ruim voldaan aan de parkeernormen. Over het voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Parapluplan, stelt het college dat daaraan in feite wel is voldaan. Stichting Elan Wonen heeft namelijk het parkeerterrein voor de bewoners van het wooncomplex aangelegd en het parkeerterrein is aan Stichting Elan Wonen in beheer gegeven.

Verder volgt volgens het college uit de Ruimtelijke Onderbouwing bij de omgevingsvergunning duidelijk dat de woningen van het wooncomplex voor 50% voor sociale huurders zijn bedoeld en voor 50% voor statushouders. Daarom is het volgens het college, anders dan [appellanten] betogen, niet mogelijk dat het wooncomplex in de toekomst voor een groter deel voor reguliere sociale huur zal worden gebruikt en hoeft dus niet voor meer dan de helft van de woningen van het wooncomplex te worden uitgegaan van de parkeernorm voor reguliere sociale huur. Over het in eerste instantie volstaan met de aanleg van minder dan 122 parkeerplaatsen stelt het college dat in eerste instantie niet 50, maar 80 parkeerplaatsen zijn gerealiseerd. Daarnaast zijn de afspraken daarover volgens het college vastgelegd in de Ruimtelijke Onderbouwing, die volgens het college onderdeel vormt van de omgevingsvergunning. De gefaseerde aanleg van parkeerplaatsen is volgens het college gedaan om maatwerk te bieden, ook vanwege de belangen van andere omwonenden om zoveel mogelijk groen, een voetbalveld en de huidige stadstuinen in stand te laten. Daarbij is met de klankbordgroep van omwonenden afgesproken dat een nulmeting zal worden gedaan. Conform die afspraken heeft in december 2016 een parkeeronderzoek op het Delftplein en omgeving plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn op 16 februari 2017 besproken in de klankbordgroep van omwonenden. Uit de nulmeting is naar voren gekomen dat op het Delftplein en omgeving ongeveer 75% van het aantal legale parkeerplaatsen in gebruik is. Tijdens het overleg van 16 februari 2017 is vervolgens afgesproken dat als uit het parkeeronderzoek van december 2017, enkele maanden na oplevering van de woonunits, zou blijken dat meer dan 85% van het aantal legale parkeerplaatsen op het Delftplein en omgeving in gebruik zou zijn en dit zou zijn toe te rekenen aan het gebruik van het wooncomplex, Stichting Elan Wonen extra parkeerplaatsen zou realiseren. Uit het uiteindelijke parkeeronderzoek van december 2017 is geen overschrijding van 85% gebleken. Integendeel, de conclusie uit dat onderzoek is dat de parkeerdruk bij het wooncomplex in zijn geheel naar beneden is gegaan en het aangelegde parkeerterrein grotendeels leeg staat. De gemaakte afspraken zijn volgens het college schriftelijk vastgelegd en dus wel afdwingbaar voor omwonenden.

Over het uitgangspunt van dubbel grondgebruik in het Structuurplan Haarlem 2020 wijst het college erop dat het hier gaat om een tijdelijke omgevingsvergunning, terwijl het aanleggen van een ondergrondse parkeergarage niet tijdelijk van aard is en niet zonder onomkeerbare gevolgen voor de omgeving kan worden teruggedraaid. Bovendien gaat het volgens het college niet om een harde eis in het Structuurplan Haarlem 2020 en ziet dit met name op de bouw van meer woningen dan hier aan de orde is. Over de door [appellanten] gestelde parkeeroverlast stelt het college dat niet bekend is dat er een tekort aan parkeerplaatsen is op het bij het wooncomplex aangelegde parkeerterrein. Er zijn geen signalen van bewoners dat zij hun auto niet op het parkeerterrein kwijt kunnen. Uit navraag is gebleken dat de wijkbeheerder van Stichting Elan Wonen zulke signalen ook niet heeft gekregen. Verder is ook navraag gedaan bij de gemeente Velsen, de gemeente waarin de straat van [appellanten] is gelegen. Uit onderzoek van de gemeente Velsen, waarin ook de 13 openbare parkeerplaatsen in de straat van [appellanten] zijn meegenomen, is gebleken dat maximaal 46% van de totale parkeerplaatsen bezet zijn. Verder is volgens het college uit de door [appellanten] overgelegde foto's niet op te maken dat in hun straat dubbel wordt geparkeerd. Op de parkeerstrook voor de woningen van [appellanten] mag in beginsel legaal worden geparkeerd door een ieder. Ook is op basis van de foto's niet na te gaan of de daarop zichtbare auto's afkomstig zijn van bewoners van het wooncomplex. Dat volgens het overzicht van meldingen hinderlijk werd geparkeerd op een stukje berm, is kennelijk verholpen door het plaatsen van paaltjes, waarna de meldingen op 15 juni 2020 zijn gestopt. Volgens het college heeft de gemeente Velsen laten weten geen parkeerproblemen te zien en heeft die gemeente dan ook geen nadere stappen ondernomen, zoals het invoeren van betaald parkeren, al dan niet in combinatie met een vergunningstelsel.

Over het betoog van [appellanten] over de afstand tussen het wooncomplex en het parkeerterrein van ongeveer 100 meter, wijst het college erop dat normaal gesproken voor bouwplannen een loopafstand van 400 meter redelijk wordt geacht. Volgens het college blijkt bovendien uit de door haar overgelegde afbeeldingen dat de afstand tussen de hoofdingang van het wooncomplex en het parkeerterrein tussen de 86 en 181 meter is en dat de afstand tussen de hoofdingang van het wooncomplex en de woningen van [appellanten] tussen de 117 en 203 meter is. Het bij het wooncomplex behorende parkeerterrein heeft dus meer parkeerplaatsen die dichterbij het wooncomplex zijn gelegen dan de parkeerplaatsen in de straat van [appellanten]. Verder is het college niet bekend met gebreken aan de terreinverharding en wateroverlast op het parkeerterrein.

5.2.    [appellanten] betogen tevergeefs dat niet is voldaan aan de verplichting uit artikel 3.2.1 van het Parapluplan om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Met de omgevingsvergunning wordt mede afgeweken van dit specifieke artikel van het Parapluplan. Bovendien wijst het college terecht op de omstandigheid dat Stichting Elan Wonen het parkeerterrein voor de bewoners van het wooncomplex heeft aangelegd en dat het parkeerterrein aan Stichting Elan Wonen in beheer is gegeven.

Wat betreft de door het college gehanteerde parkeernorm van 0,3 parkeerplaats per woning voor statushouders, heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom voor die norm is gekozen. De enkele omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat statushouders gedurende tien jaar een auto zullen aanschaffen, betekent niet dat de motivering van het college om een parkeernorm van 0,3 parkeerplaats per woning te hanteren, geen stand kan houden. Daar komt nog bij dat uit door Stichting Elan Wonen overgelegde gegevens volgt dat aannemelijk is dat het daadwerkelijke autobezit onder statushouders nog lager is.

Verder betogen [appellanten] tevergeefs dat voor het aantal parkeerplaatsen niet van een gelijke verdeling van de woningen voor statushouders en voor sociale huur uit mag worden gegaan. Het aangevraagde (bouw-)plan houdt in dat 80 woningen zijn bedoeld voor statushouders en 80 woningen sociale huurwoningen behelzen. Hiervan is het college ook uitgegaan bij de beslissing om een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo, om af te wijken van de beheersverordening "Delftplein". Het gebruik van meer dan 80 woningen van het vergunde bouwplan als sociale huurwoningen (niet-zijnde woningen voor statushouders) is dan ook niet vergund en daarmee niet toegestaan. Om die reden mocht het college van deze verdeling uitgaan. Verder heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom niet is voorzien in een ondergrondse parkeergarage bij het wooncomplex. De enkele omstandigheid dat dit in het Structuurplan Haarlem 2020 als uitgangspunt geldt, betekent daarom niet dat de omgevingsvergunning zonder ondergrondse parkeergarage niet had mogen worden verleend.

[appellanten] betogen verder, onder verwijzing naar foto's en een overzicht van meldingen van parkeeroverlast, tevergeefs dat het college de omgevingsvergunning redelijkerwijs niet had mogen verlenen, omdat zij daardoor onaanvaardbare parkeeroverlast ervaren. Wat betreft de bij het wooncomplex behorende parkeerplaats is onbestreden dat bij het college en Stichting Elan Wonen geen signalen zijn ontvangen dat daar onvoldoende parkeerplaatsen zijn, of dat bewoners geen gebruik maken van dat parkeerterrein omdat het vanwege de afstand of het gebrek aan verharding en verlichting onaantrekkelijk zou zijn. Met alleen het overleggen van foto's met plassen op het parkeerterrein hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat het parkeerterrein bij het wooncomplex zo onaantrekkelijk is dat de bewoners van het wooncomplex daar geen gebruik van maken en in plaats daarvan in de straat van [appellanten] parkeren. Ook de afstand van het parkeerterrein tot de ingang van het wooncomplex is niet zo groot dat daarom aannemelijk is dat de bewoners van het wooncomplex in de straat van [appellanten] parkeren in plaats van op het parkeerterrein. Daarbij is ook van belang dat uit onderzoek van de gemeente Velsen, waarin ook de 13 openbare parkeerplaatsen in de straat van [appellanten] zijn meegenomen, is gebleken dat maximaal 46% van de totale parkeerplaatsen bezet zijn. Ook valt uit de door [appellanten] overgelegde foto's niet op te maken dat in hun straat dubbel wordt geparkeerd. Verder valt daaruit niet af te leiden dat de auto's op die foto's zijn geparkeerd door bewoners van het wooncomplex. Met hun betoog over de huidige feitelijke parkeersituatie, hebben [appellanten] dus niet aannemelijk gemaakt dat het college de omgevingsvergunning redelijkerwijs niet had mogen verlenen, omdat daardoor onaanvaardbare parkeeroverlast in hun straat zou ontstaan.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

5.3.    Over de gefaseerde aanleg van het aantal parkeerplaatsen overweegt de Afdeling dat, anders dan het college stelt, onvoldoende rechtszeker is bepaald dat het aantal parkeerplaatsen zo nodig zal worden uitgebreid tot 122 parkeerplaatsen. Weliswaar wordt in de vergunning verwezen naar de Ruimtelijke Onderbouwing, maar met wat hierover in de Ruimtelijke Onderbouwing is vermeld, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende geborgd dat en op welke wijze wordt gemonitord of het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen voldoende is. Ook is onduidelijk welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of uitbreiding van het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen nodig is. Daarnaast is ook onvoldoende geborgd dat, indien aan die criteria wordt voldaan, het aantal parkeerplaatsen zal worden uitgebreid.

Het betoog slaagt in zoverre.

5.4.    Het college heeft een voorstel gedaan om een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden over de fasering van de uitbreiding van de parkeerplaatsen en heeft de Afdeling verzocht om zelf voorziend te bepalen dat dit voorschrift aan de omgevingsvergunning wordt verbonden. [appellanten] hebben daarop bezwaren aangevoerd over de inhoud en formulering van dat voorgestelde voorschrift. Onder die omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door zelf een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden.

Woon- en leefklimaat, veiligheid en geluid

6.       [appellanten] betogen dat het wooncomplex zorgt voor een onaanvaardbare aantasting van het karakter van de omgeving, omdat het wooncomplex een hoog gebouw is met vier woonlagen. Volgens [appellanten] maakt het daarbij geen verschil dat door de gefaseerde realisering van het aantal parkeerplaatsen zoveel mogelijk groen wordt behouden, want daardoor ervaren zij juist meer parkeeroverlast. Daarnaast stellen [appellanten] te vrezen voor "ghettovorming", omdat het gaat om kleine containerwoningen, zonder berging, tuin en balkon. Het wooncomplex wordt volgens [appellanten] ook niet goed onderhouden, waarbij zij wijzen op groene aanslag aan de buitenkant van het wooncomplex. Daarbij ervaren [appellanten] verpaupering van het gebied, omdat er regelmatig rommel ligt naast de vuilcontainers en de huismeester van het wooncomplex er volgens hen een behoorlijke taak aan heeft dit regelmatig op te ruimen. Ook zou de gemeente zich hebben teruggetrokken uit de sociale ondersteuning DUDOK, wat voor ongewenste sociale effecten, zoals bedreiging van bewoners, heeft geleid. Daarnaast betogen [appellanten] dat zij ter plaatse van hun woningen onaanvaardbare geluidshinder ervaren als gevolg van het wooncomplex. Volgens [appellanten] werkt het wooncomplex als een soort klankkast, waardoor het verkeersgeluid bij hun woningen wordt versterkt. Daarbij is het verkeer als gevolg van het wooncomplex ook toegenomen, zo voeren [appellanten] aan.

6.1.    Over de stelling van [appellanten] dat het wooncomplex met vier woonlagen niet passend is in de omgeving en ten koste gaat van groen, overweegt de Afdeling het volgende. Deze aspecten kunnen niet leiden tot de conclusie dat het karakter van de omgeving door het wooncomplex op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. De Afdeling acht daarbij van betekenis dat het wooncomplex is gelegen in een stedelijke omgeving, met veel hoogbouw, waaronder hogere gebouwen dan het wooncomplex zelf. Op de gestelde parkeeroverlast is eerder in deze uitspraak al ingegaan. Verder kan op grond van wat [appellanten] aanvoeren, niet worden geconcludeerd dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend, omdat uit de huidige situatie blijkt dat sprake is van verpaupering of onveilige situaties. Daarbij is ook van belang dat onbestreden is dat daarover geen signalen zijn ontvangen door Stichting Elan Wonen of de gemeente. Daarnaast hebben [appellanten] met alleen de niet nader onderbouwde stelling dat het wooncomplex werkt als klankkast, niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het wooncomplex en de toename van het verkeer dat daardoor is ontstaan, ontoelaatbare geluidshinder ervaren.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

7.       [appellanten] betogen dat het wooncomplex een onaanvaardbaar negatieve invloed heeft op de verkeersveiligheid en de verkeersdoorstroming. Daartoe betogen zij dat in de "Verkeerskundige Onderbouwing Omgevingsvergunning Delftplein Haarlem" van Goudappel Coffeng van 23 augustus 2016 (hierna: de Verkeerskundige Onderbouwing) de conclusie dat sprake is van een goede verkeersdoorstroming, alleen is gebaseerd op een theoretische berekening. Daarbij is geen onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke huidige situatie en de invloed van het wooncomplex daarop. Verder is in de Verkeerskundige Onderbouwing alleen maar onderzoek gedaan naar de verkeersdoorstroming en niet naar de verkeersveiligheid, terwijl de verkeersdruk volgens de Verkeerskundige Onderbouwing met 20% toeneemt. Daarnaast wijzen [appellanten] op het Verkeerskundig Advies van de Politie van 23 augustus 2016 (hierna: het Politieadvies). Daarin zijn kritische kanttekeningen gemaakt over de Verkeerskundige Onderbouwing. Zo is in de Verkeerskundige Onderbouwing voor de verkeersgeneratie uitgegaan van het aantal parkeerplaatsen in plaats van het aantal woningen in het wooncomplex. Volgens [appellanten] is de daadwerkelijk te verwachten toename van verkeersbewegingen niet afhankelijk van het aantal parkeerplaatsen. In het Politieadvies is ook daarom geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren. Het Politieadvies dateert van 23 augustus 2016 en de Verkeerskundige Onderbouwing is van dezelfde datum. Er is dus geen nader onderzoek naar de verkeersveiligheid en de verkeersdoorstroming verricht naar aanleiding van het Politieadvies, zo betogen [appellanten]. Volgens [appellanten] ervaren zij in de praktijk dat sprake is van een verkeersonveilige situatie. Zo rijden regelmatig auto's over het fietspad en parkeren er zelfs auto's op het fietspad. Volgens [appellanten] is een verzoek tot het plaatsen van een belemmering om toegang van auto's op het fietspad te voorkomen, meermaals gedaan, maar niet gehonoreerd. Volgens [appellanten] hebben zich bovendien de afgelopen jaren veel verkeersongevallen voorgedaan nabij het wooncomplex.

7.1.    Het college stelt dat het onjuist is dat naar aanleiding van het Politieadvies geen nader verkeersonderzoek is verricht. Volgens het college is een eerder concept-rapport van Goudappel Coffeng besproken met de politie, waarna Goudappel Coffeng aanvullend onderzoek heeft gedaan naar de ontsluiting van het parkeerterrein aan de zuidzijde. Vervolgens zijn zowel de Verkeerskundige Onderbouwing als het Politieadvies op dezelfde datum in definitieve vorm beschikbaar gekomen. Verder is volgens het college juist vanwege het Politieadvies en daarmee samenhangend het aanvullend onderzoek van Goudappel Coffeng gekozen voor een ontsluiting van het parkeerterrein aan de zuidzijde, te weten een ontsluiting op de Rijksstraatweg in plaats van aan de noordzijde van het gebouw. Over het rijden van auto's over het fietspad stelt het college dat dit in strijd is met de verkeersregels en dat het fietspad duidelijk als fietspad is ingericht zodat daarover geen misverstanden kunnen ontstaan. Verder heeft de gemeente voorzieningen in de vorm van paaltjes en gele jumboblokken aangebracht om oneigenlijk gebruik van het fietspad te voorkomen. Daarbij wordt in de wintermaanden het paaltje op het fietspad verwijderd in verband met de gladheidsbestrijding. Verder is bij de gemeente niet bekend dat structureel door automobilisten over het fietspad wordt gereden.

7.2.    Voor zover [appellanten] betogen dat niet van de Verkeerskundige Onderbouwing kan worden uitgegaan, omdat deze is gebaseerd op theoretische modellen en daarom geen objectief en volledig beeld geeft van de daadwerkelijke situatie op het Delftplein, kan dat betoog niet slagen. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de theoretische modellen in de Verkeerskundige Onderbouwing onjuist of onvolledig zijn. Bovendien ziet de Verkeerskundige Onderbouwing ook op de verkeersveiligheid. Verder betogen [appellanten] tevergeefs dat in de Verkeerskundige Onderbouwing voor de verkeersgeneratie ten onrechte is uitgegaan van het aantal parkeerplaatsen in plaats van het aantal woningen. De verkeersgeneratie in de Verkeerskundige Onderbouwing is bepaald aan de hand van een formule aan de hand van de parkeernorm. Die parkeernorm gaat echter weer uit van het aantal woningen. Het college heeft van de gehanteerde parkeernormen kunnen uitgaan. Over de stelling van [appellanten] dat naar aanleiding van het Politieadvies geen nader onderzoek is verricht naar de verkeersveiligheid, overweegt de Afdeling als volgt.  [appellanten] hebben de toelichting van het college dat naar aanleiding van overleg met de politie wel aanvullend onderzoek is gedaan door Goudappel Coffeng, maar dat de Verkeerskundige Onderbouwing en het Politieadvies op dezelfde datum in definitieve vorm openbaar zijn gemaakt, niet bestreden. Dat aanvullend onderzoek is gedaan door Goudappel Coffeng blijkt ook uit de omstandigheid dat in de Verkeerskundige Onderbouwing is gekozen voor een ontsluiting van het parkeerterrein aan de zuidzijde van het wooncomplex, te weten een ontsluiting op de Rijksstraatweg in plaats van aan de noordzijde, zoals in het Politieadvies is geadviseerd. [appellanten] hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de ontsluiting van het parkeerterrein aan de zuidzijde van het wooncomplex, vanwege het wooncomplex verkeersonveilige situaties zijn ontstaan. Zo hebben zij geen stukken overgelegd waaruit een eventueel verband tussen de door het wooncomplex ontstane verkeerssituatie en het aantal verkeersongevallen zou blijken. Daargelaten dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat structureel door auto's op het fietspad wordt gereden of geparkeerd, zou dat niet gerelateerd zijn aan de verleende omgevingsvergunning, maar een kwestie zijn van handhaving van de verkeersregels.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieve locaties

8.       [appellanten] wijzen op het Advies ambtelijke Taskforce van 1 november 2015 (hierna: het Taskforceadvies), waarin vier locaties, waaronder de onderhavige locatie, als meest kansrijk zijn aangemerkt. In het Taskforceadvies zijn in de locatiematrix aan de drie andere locaties echter meer sterren toegekend dan aan de onderhavige locatie. Daarbij zijn de meeste sterren toegekend aan het braakliggende Sportcomplex Kleverlaan, maar deze is toch rood gekleurd vanwege weerstand uit de buurt. [appellanten] betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom andere locaties niet geschikt zijn bevonden. Bovendien is in de locatiematrix in het Taskforceadvies uitgegaan van 75 woningen voor de locatie Delftplein en niet van 162 woningen, terwijl uit de locatiematrix volgt dat andere locaties meer geschikt zijn voor bouwplannen van grotere omvang.

8.1.    Het college stelt dat het gaat om de legalisering van een inmiddels jarenlang bestaand wooncomplex voor de huisvesting van sociale huurders en statushouders. Daarnaast hebben [appellanten] volgens het college niet aangetoond dat met één van de alternatieven een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt waarbij zich aanmerkelijk minder bezwaren voordoen. Het Taskforceadvies is volgens het college alleen maar een eerste oriënterend advies geweest. In het Taskforceadvies zijn vier kansrijke opties benoemd die nader onderzocht moesten worden. De andere opties zijn om verschillende redenen niet geschikt bevonden, bijvoorbeeld vanwege de eigendomssituatie. Daarbij wijst het college op een brief van 16 november 2016. Daarin heeft het college toegelicht dat, uitgaande van een aantal van 160 woonunits, de voorkeur voor locatie Delftplein naar voren komt. Volgens het college is de locatiematrix in het Taskforceadvies alleen een hulpmiddel geweest om één en ander in kaart te brengen, maar moest op dat moment de geschiktheid van de verschillende locaties nog in totaliteit worden bezien. Op de zitting heeft het college toegelicht dat van de vier kansrijke opties twee locaties nog steeds niet beschikbaar zijn en dat op de derde locatie ook woningen voor statushouders zijn gerealiseerd. Vanwege de toegenomen verstedelijking in Haarlem zijn er volgens het college geen andere locaties beschikbaar.

8.2.    Het college moet beslissen over een bouwplan zoals dat is ingediend. Als een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, dan kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787, onder 7.2).

8.3.    Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn, om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. Met alleen de verwijzing naar de vier als kansrijk aangemerkte opties in het Taskforceadvies en de toekenning van sterren in de locatiematrix van het Taskforceadvies, hebben [appellanten] niet van één of meerdere specifieke locaties aannemelijk gemaakt dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van één van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. Op een vraag daarover van de Afdeling hebben [appellanten] op de zitting aangegeven geen andere locaties te weten die mogelijk geschikt zouden zijn.
Het betoog slaagt niet.

Tijdelijkheid omgevingsvergunning

9.       [appellanten] betogen dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend voor een termijn van 10 jaar. De verschillende onderzoeken gaan namelijk uit van vergunningverlening voor de duur van 10 jaar, maar die waren opgesteld ten behoeve van de vergunningverlening in 2016. Door de onderhavige vergunningverlening zal het wooncomplex feitelijk 15 jaar aanwezig zijn. Daarmee worden het college en de vergunninghouder in feite beloond voor het in eerste instantie voeren van een onzorgvuldige procedure, zo betogen [appellanten].

9.1.    [appellanten] hebben niet geconcretiseerd dat in de onderzoeken die aan de verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag liggen, is uitgegaan van een termijn van tien jaar vanaf 2016. Zo hebben zij niet geconcretiseerd op welke aspecten zij precies doelen en van welke concrete onderzoeken niet meer zou kunnen worden uitgegaan omdat het wooncomplex feitelijk 15 jaar aanwezig zal zijn. Dat het wooncomplex feitelijk 15 jaar aanwezig zal zijn, omdat het wooncomplex tussen de eerdere vergunningverlening en vernietiging daarvan al is gebouwd en in gebruik is genomen, betekent niet dat het college de omgevingsvergunning niet voor de duur van 10 jaar heeft mogen verlenen. Het gaat om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30, van de Wabo, waarvoor het college op grond van artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo een termijn van 10 jaar heeft kunnen bepalen. Ook geeft wat [appellanten] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat het college die termijn niet heeft kunnen bepalen, omdat [appellanten] daardoor onevenredig zouden worden benadeeld.

Het betoog slaagt niet.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

10.     Tijdens de zitting is gebleken dat [appellanten] hun betoog op dit punt hebben toegespitst tot het betoog dat onzeker is of het financieel-economisch uitvoerbaar is dat het wooncomplex na afloop van de looptijd van de omgevingsvergunning zal worden verwijderd.

10.1.  Het college heeft zich redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat voldoende inzicht is gegeven in de financiële middelen van Stichting Elan Wonen en dat met de samenvatting van de business case en de beantwoording van de zienswijzen inzichtelijk is gemaakt dat Stichting Elan Wonen het financiële risico van het project zal kunnen dragen. Gelet daarop geeft alleen de stelling van [appellanten] geen aanleiding voor het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het niet financieel-economisch uitvoerbaar is dat het wooncomplex na afloop van de looptijd van de omgevingsvergunning zal worden verwijderd. Daarbij is bovendien van belang de aard van Stichting Elan Wonen als woningcorporatie en de op de zitting toegelichte omstandigheid dat de woonunits herbruikbaar zijn, waardoor deze ook na verwijdering nog een financiële waarde vertegenwoordigen.

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging

11.     Over het betoog van [appellanten] dat het college hun belangen onvoldoende heeft meegewogen, overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft verschillende belangen bij de besluitvorming betrokken, waaronder de belangen van [appellanten]. Ook heeft het college de belangen van andere omwonenden betrokken, die een belang hadden bij het gefaseerd aanleggen van het aantal parkeerplaatsen, zodat zoveel mogelijk groen, een voetbalveld en stadstuinen behouden konden blijven. Daarnaast heeft het college de behoefte aan sociale huurwoningen en woningen voor statushouders betrokken. Het college heeft redelijkerwijs doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan het belang om te voorzien in voldoende sociale huurwoningen en woningen voor statushouders.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en bestuurlijke lus

12.     Gelet op wat onder 5.3 is overwogen, is het besluit van 21 juni 2021 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

13.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om het college op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om het hiervoor onder 5.3 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen 8 weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. Daarvoor zal het college, met inachtneming van wat onder 5.3 is overwogen, alsnog een voorschrift in de vergunning moeten opnemen over de gefaseerde aanleg van het aantal parkeerplaatsen.

Het college moet de Afdeling en de andere partijen zo spoedig mogelijk meedelen hoe het gebrek is hersteld en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Het college hoeft voor een eventueel nieuw besluit geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb.

14.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem op:

- om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat is overwogen onder 5.3 het daar omschreven gebrek in het besluit van 21 juni 2021 te herstellen, en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Van Es
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023

826