Uitspraak 202104944/1/R3


Volledige tekst

202104944/1/R3.
Datum uitspraak: 22 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

De Frisse Wind B.V., gevestigd te Rotterdam, en andere (hierna tezamen en in enkelvoud: De Frisse Wind),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juni 2021 in zaak nr. 19/1744 in het geding tussen:

De Frisse Wind

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2018 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woongebouw met commerciële ruimtes op een perceel aan de Pannekoekstraat in Rotterdam, kadastraal bekend als Rotterdam 4e afd., sectie AF, nr. 1621 (hierna: het perceel).

Bij besluit van 5 maart 2019 heeft het college het door De Frisse Wind daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 juni 2021 heeft de rechtbank het door De Frisse Wind daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft De Frisse Wind hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2022, waar De Frisse Wind, vertegenwoordigd door mr. S.G. Tichelaar, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door

mr. C.W. de Jong en W.H.M. van der Zwan, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [partij] heeft op 30 juni 2014 een aanvraag voor het bouwplan op het perceel ingediend. Het te realiseren gebouw bestaat uit twee commerciële units van ongeveer 140 m2 en 70 m2 op de begane grond en 21 appartementen op de verdiepingen. De totale bouwhoogte bedraagt 16,5 m en de footprint bedraagt meer dan 300 m2. De appartementen hebben een oppervlakte tussen de 25 m2 en 30 m2.

De Frisse Wind en andere bestaat uit een groep van besloten vennootschappen. De Frisse Wind B.V. is eigenaar van de naast het voorgenomen gebouw gelegen bedrijfspanden aan de Pannekoekstraat 8-106 (een kantoorpand) en de Mariniersweg 255, 257 en 259 (een winkel en een horecavoorziening aan de achterzijde van Pannekoekstraat 108 t/m 120). Best Goed B.V. is eigenaar van het pand aan de Mariniersweg 261 en Red Butler Vastgoed B.V. is eigenaar van de panden aan de Pannekoekstraat 88 t/m 92 en Mariniersweg 151.

2.       Op het perceel rustten, voor zover hier van belang, ingevolge het bestemmingsplan "Laurenskwartier" de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" en de gebiedsaanduiding

"wro-zone - wijzigingsgebied - 5". Ingevolge artikel 22, lid 22.1, van de planregels kan het college ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 5" de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" wijzigen in de bestemming "Centrum - 5".

Op 10 mei 2016 is het wijzigingsplan "Pannekoekstraat" vastgesteld. Het wijzigingsplan "Pannekoekstraat" betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Laurenskwartier". Het wijzigingsplan voorziet in de bestemming "Centrum - 5" voor het perceel en maakt de bouw mogelijk van een appartementencomplex met 21 woningen op het perceel. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1398, is het wijzigingsplan "Pannenkoekstraat" bij besluit van 5 september 2017 gewijzigd vastgesteld, voor zover dit betrekking heeft op de parkeerregeling. Verder is de ruimtelijke onderbouwing voor het dakterras aangevuld. De beroepen tegen dit besluit zijn door de Afdeling bij uitspraak van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3591, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank

3.       De rechtbank heeft overwogen dat het college bij het besluit van 5 maart 2019 met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 26.2 van de regels van het bestemmingsplan "Laurenskwartier" voor het realiseren van de daktoegang heeft kunnen afwijken van artikel 3.2, aanhef en onder a, van de regels van het wijzigingsplan "Pannekoekstraat".

Verder heeft het college zich volgens de rechtbank over de overschrijding van de footprint in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde en gevreesde nadelige gevolgen van het bouwplan niet wezenlijk anders zullen zijn dan wanneer gebouwd wordt met een footprint van 300 m2. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat sprake is van een situatie die uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenst is.

In een reactie van 9 februari 2021 heeft het college zich over het aspect parkeren op het standpunt gesteld dat in dit geval getoetst moet worden aan de parkeerregeling zoals die is opgenomen in artikel 5.1.3, aanhef en onder c, van het wijzigingsplan. Omdat het college daarmee de grondslag heeft gewijzigd van het besluit van 5 maart 2019, heeft de rechtbank dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daarmee is De Frisse Wind het niet eens.

Toetsingskader

4.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo

5.       Bij het besluit van 1 juni 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. In het advies van 7 februari 2019 heeft de algemene bezwaarschriftencommissie geconcludeerd dat het bouwplan op een aantal punten in strijd is met de regels van het wijzigingsplan. De commissie heeft in het advies alsnog een motivering gegeven waarom op deze punten kan worden afgeweken van de regels van het wijzigingsplan. Bij het besluit van 5 maart 2019 heeft het college het besluit van 1 juni 2018, onder wijziging en aanvulling van de motivering zoals opgenomen in het voornoemde advies, in stand gelaten. Het college heeft daarmee echter geen vergunning verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Omdat, zoals hiervoor overwogen, het bouwplan op een aantal punten in strijd is met de regels van het wijzigingsplan, is de vergunning dan ook in strijd met artikel 2.10 van de Wabo verleend. De Afdeling ziet uit een oogpunt van finale geschilbeslechting niettemin aanleiding om hierna in te gaan op hetgeen Frisse Wind en andere hebben aangevoerd over wat de rechtbank heeft overwogen.

Overschrijding bouwhoogte

6.       De Frisse Wind betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 26.2 van de regels van het bestemmingsplan "Laurenskwartier" voor het realiseren van de daktoegang heeft kunnen afwijken van artikel 3.2, aanhef en onder a, van de regels van het wijzigingsplan "Pannekoekstraat". Volgens De Frisse Wind is de opbouw voor de daktoegang geen technische voorziening die noodzakelijk is voor het functioneren van het bouwwerk, zoals bedoeld in artikel 26.2 van de planregels. De rechtbank heeft volgens De Frisse Wind ten onrechte overwogen dat de dakopbouw te vergelijken is met een liftopbouw, zoals opgenomen in artikel 26.2 van de planregels.

De Frisse Wind betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning niet zorgvuldig is voorbereid omdat dat besluit niet is getoetst aan gemeentelijk beleid, de goede ruimtelijke ordening en milieuregelgeving. Als het college deze toets wel had uitgevoerd, dan had volgens De Frisse Wind moeten worden geconcludeerd dat de daktoegang in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De toegang tot het dakterras maakt namelijk dat er sprake zal zijn van aanzienlijke geluidsoverlast en inkijk. Anders dan de rechtbank overweegt, doet daaraan volgens De Frisse Wind niet af dat de Afdeling in de uitspraak van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3591, heeft overwogen dat bij de vaststelling van het wijzigingsplan inzichtelijk is gemaakt wat de gevolgen van het gebruik van het dakterras voor omwonenden zullen zijn.

6.1.    Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[…]"

Artikel 2.12, eerste lid, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

[…]"

Artikel 3.2 van de regels van het wijzigingsplan "Pannekoekstraat" luidt:

"Op de voor "Centrum - 5" aangewezen gronden geldt dat:

a. gebouwen niet hoger mogen zijn dan 13,5 meter, het maximum aantal bouwlagen is 4;

(…)"

Artikel 26.2 van de regels van het bestemmingsplan "Laurenskwartier" luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt."

6.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat de op grond van artikel 3.2, aanhef en onder a, van de regels van het wijzigingsplan toegestane bouwhoogte van 13,5 m voor gebouwen met dit bouwplan ongeveer 3 m wordt overschreden. Tussen partijen is in geschil of de opbouw voor de daktoegang, die zorgt voor de overschrijding van de bouwhoogte, een technische voorziening is die noodzakelijk is voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk als bedoeld in artikel 26.2 van de regels van het bestemmingsplan "Laurenskwartier". Partijen hebben niet betwist dat de opbouw voor de daktoegang noodzakelijk kan worden geacht voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk. Betwist is alleen of de opbouw voor de daktoegang een technische voorziening is. Naar het oordeel van de Afdeling is de opbouw voor de daktoegang geen technische voorziening. Daarbij betrekt de Afdeling het volgende. De Afdeling merkt op dat het begrip technische voorziening niet staat omschreven in de planregels of de toelichting daarop. De Afdeling gaat daarom voor de uitleg van dit begrip uit van het normale spraakgebruik, zoals omschreven in Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal. Het begrip "technische" wordt in Van Dale omschreven als: "wat een techniek betreft, op het gebied of op het punt van een bepaalde techniek". De grote meerderheid van de in artikel 26.2 van de planregels genoemde voorbeelden ziet op voorzieningen die een techniek betreffen van het gebouw. De opbouw van de daktoegang betreft naar het oordeel van de Afdeling echter niet de techniek van het gebouw. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat de rechtszekerheid meebrengt dat het begrip technische voorzieningen in de planregels strikt moet worden uitgelegd. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend en evenals het college ten onrechte in artikel 26.2 van de regels van het bestemmingsplan "Laurenskwartier" een grondslag gezien om van artikel 3.2 van de regels van het wijzigingsplan "Pannekoekstraat" te kunnen afwijken ten behoeve van een daktoegang. Gelet daarop komt de Afdeling niet toe aan de vraag of de rechtbank had moeten oordelen dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het besluit wat de daktoegang betreft in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt.

Footprint

7.       De Frisse Wind betoogt dat de rechtbank over de overschrijding van de toegestane footprint van 300 m2 ten onterechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde en gevreesde nadelige gevolgen van het bouwplan niet wezenlijk anders zullen zijn dan wanneer gebouwd wordt met een footprint van 300 m2.

7.1.    Artikel 3.2 van de regels van het wijzigingsplan "Pannekoekstraat luidt:

"Op de voor "Centrum - 5" aangewezen gronden geldt dat:

[…]

c. de footprint van het gebouw (exclusief eenlaagse parkeergarage) maximaal 300 m² is;

[…]"

7.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat de overschrijding van de maximaal toegestane footprint van 300 m2 bij de buitenmuren met 35 cm wordt overschreden. Het beoogde pand heeft een omvang van 295 m2 op de begane grond en 328 m2 op de verdiepingen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde en gevreesde nadelige gevolgen van het bouwplan niet wezenlijk anders zullen zijn dan wanneer gebouwd wordt met een footprint van 300 m2. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college over geluid, privacy, uitzicht en bezonning heeft beoordeeld of de afwijking van het bestemmingsplan past in een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft in die beoordeling de af te wegen belangen betrokken. Ook betrekt de Afdeling hierbij dat de overschrijding van de op grond van het wijzigingsplan maximaal toegestane footprint van 300 m2 gering is. In wat De Frisse Wind heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat de overschrijding van de footprint niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

8.       De Frisse Wind betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 5.1.3, aanhef en onder c, van de regels van het wijzigingsplan een grondslag biedt voor afwijking van de parkeereis uit artikel 5.1.1 van de regels van het wijzigingsplan.

Hiertoe voert De Frisse Wind aan dat een afwijking op grond van het hiervoor vermelde artikel slechts mogelijk is na een bestuurlijk besluit, waarin de keuze voor het afwijken wordt gemotiveerd. Omdat in het besluit op bezwaar nog werd uitgegaan van een afwijking op grond van artikel 2 van de Beleidsregeling, is geen sprake van een bestuurlijk besluit.

Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat afwijken van de parkeereis alleen is toegestaan indien sprake is van een "zeer uitzonderlijk geval", zoals staat beschreven in de toelichting bij artikel 5.1.3, aanhef en onder c, van de planregels. Volgens De Frisse Wind is geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval en is de reactie van 9 februari 2021 die het college aan het afwijken van de parkeereis ten grondslag heeft gelegd bovendien te summier gemotiveerd en onjuist. Daartoe voert De Frisse Wind meerdere argumenten aan. Zo wordt met het bouwplan volgens hen niet bereikt dat een openbare ruimte van hoogwaardige kwaliteit wordt gerealiseerd. Ook levert het bouwplan niet de door het college gewenste verdichting op omdat het tot gevolg heeft dat de panden van De Frisse Wind B.V. en andere niet langer geschikt zijn voor hun functie. Daarnaast is niet aangetoond dat er geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis op het eigen terrein te realiseren.

Volgens De Frisse Wind heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerdruk in de openbare ruimte door het realiseren van het bouwplan niet onaanvaardbaar zal toenemen, zodat het college volgens hen aan het bijzonder gemeentelijk belang geen doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen. De omstandigheid dat er in de omgeving van het bouwplan een parkeergarage aanwezig is, kan de motivering van het college niet dragen. Deze parkeergarage bevindt zich namelijk op een loopafstand van 500 m van het perceel. Bovendien is niet aangetoond dat toekomstige bewoners duurzaam gebruik zullen maken van deze parkeergarage. Het afwijken van de parkeereis zal bovendien leiden tot verkeer- en parkeerhinder bij de panden van De Frisse Wind en andere. In de bestaande situatie is al sprake van hinder, en als gevolg van het bouwplan verdwijnen ook nog eens 10 parkeerplaatsen in de nabijheid van het bouwplan.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, aldus De Frisse Wind.

8.1.    Artikel 5.1.1 van de regels van het wijzigingsplan luidt:

"a. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen op grond van de planregels in hoofdstuk 2 kan uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid en/of ruimte voor laden en lossen op eigen terrein;

b. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de bijlage 1(Parkeernormen) behorende bij deze regels."

Artikel 5.1.3 luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 5.1.1 indien:

a. uit een door de aanvrager van een omgevingsvergunning over te leggen parkeerbalans blijkt dat op eigen terrein door middel van dubbelgebruik voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn;

b. er sprake is van een totale gebiedsontwikkeling en naar het oordeel van burgemeester en wethouders een gemeentelijk belang rechtvaardigt dat op straat parkeerplaatsen worden aangelegd uit de grondopbrengst;

c. de onderdelen a en b zich niet voordoen en naar het oordeel van burgemeester en wethouders met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.

[…]"

8.2.    In de toelichting (pagina 21) bij het wijzigingsplan staat: "In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling. Onder 5.1.3c, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen."

8.3.    Ter zitting is vast komen te staan dat tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan wat het aspect parkeren betreft moet worden getoetst aan de regels van het wijzigingsplan. De Frisse Wind heeft ter zitting de beroepsgrond ingetrokken zover daarin naar voren is gebracht dat een bestuurlijk besluit ontbreekt. Daarop gaat de Afdeling dus niet meer in. Tussen partijen is in geschil of het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid zoals bedoeld in artikel 5.1.3, aanhef en onder c, van de planregels van het wijzigingsplan. Ook is tussen partijen in geschil of het college aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeerdruk in de openbare ruimte door het realiseren van het bouwplan niet onaanvaardbaar zal toenemen. Op deze twee punten zal de Afdeling hieronder ingaan.

Bijzonder gemeentelijk belang

8.4.    Dat, zoals De Frisse Wind betoogt, moet worden beoordeeld of sprake is van een zeer uitzonderlijk geval, zoals omschreven staat in de toelichting op het wijzigingsplan volgt de Afdeling niet. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de toelichting op het wijzigingsplan staat dat het bij een bijzonder gemeentelijk belang gaat om zeer uitzonderlijke situaties waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Deze toelichting geeft een nadere duiding van de vraag wanneer sprake is van een bijzonder gemeentelijk belang, maar deze toelichting kan geen extra eis formuleren, die niet voortvloeit uit de planregel zelf.

8.5.    In de brief van 9 februari 2021 aan de rechtbank heeft het college onderbouwd waarom sprake is van een bijzonder gemeentelijk belang, zoals bedoeld in artikel 5.1.3, onder c, van de regels van het wijzigingsplan. De Afdeling zal in de hierna volgende overwegingen eerst beoordelen of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college daarmee deugdelijk heeft gemotiveerd dat met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.

8.6.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college deugdelijk heeft onderbouwd dat met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid. Daarvoor heeft het college naar het oordeel van de Afdeling voldoende gegronde redenen opgenomen in de voornoemde brief van

9 februari 2021. Ook heeft het college kunnen meewegen dat het, gelet op de locatie en de beperkte omvang van de woningen, niet haalbaar is om parkeervoorzieningen op eigen terrein te realiseren. Parkeren op maaiveldniveau is volgens het college verder niet wenselijk omdat dit ten koste gaat van de levendigheid van de plint. Verder heeft het college kunnen meewegen dat het realiseren van een ondergrondse parkeergarage financieel niet haalbaar is gelet op het type woningen en de hoge kosten voor een dergelijke parkeervoorziening. Over het betoog van De Frisse Wind dat er ook mogelijkheden bestaan om in de openbare ruimte parkeerplaatsen te gebruiken heeft het college ter zitting toegelicht dat het bouwplan eraan bijdraagt dat de binnenstad van Rotterdam autoluw wordt gemaakt. Het college heeft toegelicht dat in verband met het afwijken van de parkeereis de toekomstige bewoners geen aanspraak kunnen maken op een vergunning om op straat te parkeren.

8.7.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college verder in de motivering van 9 februari 2021 kunnen verwijzen naar het stuk "Binnenstad als citylounge, Binnenstadsplan 2008-2020" waarin is aangeduid dat de gemeente Rotterdam in de binnenstad streeft naar een openbare ruimte die uitnodigt om in te verblijven en te bewegen. Het bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend, draagt volgens het college dan ook bij aan een openbare ruimte die bijdraagt aan een aantrekkelijke woonstad met een goed vestigingsklimaat en een sterke economische positie. Dat het college het perceel volgens De Frisse Wind ook had kunnen veranderen in hoogwaardige openbare ruimte zonder het bouwplan, maakt dit niet anders omdat het college moet beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning zoals deze is ingediend. De omstandigheid dat een nieuwe expeditiesteeg ontstaat als gevolg van het bouwplan, wat daar ook van zij, betekent nog niet dat daarmee geen openbare ruimte kan ontstaan die bijdraagt aan een aantrekkelijke woonstad.

Voor zover De Frisse Wind nog betoogt dat met het bouwplan de bestaande rooilijn niet wordt doorgetrokken, overweegt de Afdeling dat dit  niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of het college voldoende gegronde redenen naar voren heeft gebracht om af kunnen te wijken van de parkeereis.

8.8.    In de motivering van 9 februari 2021 staat onder meer dat in de "Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030", "Binnenstad als City Lounge, binnenstadsplan 2008-2020" en de "Woonvisie Rotterdam" de ambitie wordt uitgesproken de binnenstad verder te verdichten door meer woningen aan de stad toe te voegen. Voor zover De Frisse Wind aanvoert dat door het bouwplan een bestaand kantoorpand onverhuurbaar wordt en daardoor geen sprake is van verdichting omdat van extra bruikbare ruimte geen sprake is, oordeelt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt voorop dat het college heeft toegelicht dat het bouwplan leidt tot verdichting van woningen. Dit is een andere vorm van verdichting dan de verdichting van kantoorruimte, waar De Frisse Wind naar verwijst.

8.9.    Verder heeft het college toegelicht dat meer woningen volgens het college bijdragen aan de opgave van een vernieuwde woningvoorraad, onder meer gericht op het vasthouden en aantrekken van middeninkomens- en hoge inkomensgroepen en bijdragen aan een hoger draagvlak voor stedelijke voorzieningen en meer levendigheid in de stad. De enkele stelling van De Frisse Wind dat dit onjuist is omdat het bouwplan niet geschikt zou zijn voor de midden- en hoge inkomensgroepen is onvoldoende voor het oordeel dat het college het belang van een vernieuwde woningvoorraad niet kon meewegen.

Parkeerdruk

8.10.  Over de vraag of het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeerdruk in de openbare ruimte door het realiseren van het bouwplan niet onaanvaardbaar zal toenemen, zodat het college aan het bijzonder gemeentelijk belang doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen, overweegt de Afdeling als volgt. Het college heeft toegelicht dat de woningen een omvang van minder dan 40 m2 zullen hebben, waardoor minder verkeersbewegingen per woning gegenereerd zullen worden. Verder wordt volop ingezet op andere vervoersmodaliteiten dan de auto. Zo is een fietsenstalling aanwezig op het perceel en is het perceel gelegen in de nabijheid van goede openbaar-vervoervoorzieningen, onder meer het treinstation en de metro-/tramhalte Blaak. Ook verwijst het college naar de parkeergarage van de Markthal waar kan worden geparkeerd. Dat deze parkeergarage op 500 m ligt van het perceel, maakt niet dat het college deze parkeergarage niet mocht betrekken in de overwegingen. Het college heeft daarover toegelicht dat bij een loopafstand van 500 m aannemelijk is dat bewoners of bezoekers van het perceel deze parkeergarage (mede) gebruiken. De Afdeling ziet geen aanleiding het college hierin niet te volgen, mede gelet op de stedelijke omgeving waarin het perceel zich bevindt.

Dat een afwijking van de parkeereis zal leiden tot verkeer- en parkeerhinder bij de panden van De Frisse Wind heeft De Frisse Wind niet aannemelijk gemaakt. De stelling dat bewoners in de buurt met knipperlichten aan op straat gaan staan en dat dat de doorstroming belemmert, is een niet onderbouwde toekomstverwachting en is onvoldoende voor het oordeel dat niet tot afwijking van de parkeereis kan worden overgegaan.

Conclusie over afwijken van de parkeereis

8.11.  Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang zoals bedoeld in artikel 5.1.3, aanhef en onder c, van de planregels van het wijzigingsplan is gemoeid. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de parkeerdruk in de openbare ruimte door het realiseren van het bouwplan niet onaanvaardbaar zal toenemen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Gelet op wat onder 5 is overwogen, is het besluit van

5 maart 2019 in strijd met artikel 2.10 van de Wabo genomen. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het besluit van 5 maart 2019 te herstellen uiterlijk binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak. Daartoe dient het college alsnog een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen of de vergunning alsnog te weigeren. Als het college ervoor kiest het eerste te doen, dan dient het college daarbij rekening te houden met hetgeen de Afdeling heeft overwogen onder 6.2 over de grondslag voor het afwijken van artikel 3.2, aanhef en onder a, van de regels van het wijzigingsplan en een andere grondslag te kiezen. Verder dient het college een eventuele afwijking van artikel 3.2, aanhef en onder a, van de regels van het wijzigingsplan te motiveren en te onderbouwen waarom deze afwijking in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. Het college dient de Afdeling en partijen binnen uiterlijk twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak, of zoveel eerder als mogelijk is, schriftelijk mede te delen op welke wijze het gebrek in het besluit van 5 maart 2019 is hersteld en een nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

10.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op:

- om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 5 maart 2019 te herstellen en

- de Afdeling en andere partijen de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak aan de Afdeling en partijen toe te sturen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Wortmann
voorzitter

w.g. Lap
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023

288-866