Uitspraak 202202596/1/R4


Volledige tekst

202202596/1/R4.
Datum uitspraak: 22 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A]., gevestigd te Utrecht, en [appellante B], wonend te Utrecht, (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Actualisering diverse gebieden 2021" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2023, waar [appellante B], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van den Heuvel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in het herstel van een aantal omissies in bestaande bestemmingsplannen. Het plangebied bestaat uit een aantal deelgebieden verspreid over het grondgebied van de gemeente Utrecht.

[appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 1] in Utrecht (hierna: het perceel). Dat perceel ligt in deelgebied I.

De raad heeft een deel van de gronden van het perceel, achter de bestaande kantoorpanden, opgenomen in het plan, omdat volgens hem aan die gronden op de verbeelding behorend bij het voorgaande bestemmingsplan "Binnenstad" (hierna: het voorgaande plan) een verkeerde kleur was toegekend. Op die verbeelding hebben de gronden de kleur behorend bij de bestemming "Gemengd - 3", in plaats van de groene kleur die hoort bij de bestemming "Tuin". Het voorliggende plan wijzigt volgens de raad daarom alleen de kleur van de bestemming op de verbeelding.

[appellant] stelt zich op het standpunt dat het plan de bestemming van de gronden wijzigt van "Gemengd - 3" in "Tuin". Hij kan zich niet vinden in deze wijziging, omdat daardoor volgens hem zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden worden ingeperkt.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Beoordeling van het beroep

3.       [appellant] betoogt dat de raad de bestemming op de gronden niet heeft mogen wijzigen in "Tuin". Daarover voert hij het volgende aan.

De raad is er volgens [appellant] ten onrechte van uitgegaan dat op de gronden onder het voorgaande plan de bestemming "Tuin", in plaats van de bestemming "Gemengd - 3", rustte. Hij wijst er daarbij op dat op de verbeelding behorend bij het voorgaande plan de gronden de kleur hebben die hoort bij een gemengde bestemming. Daarnaast volgt uit de plantoelichting behorend bij het voorgaande plan dat de bestemming "Tuin" met name aan voortuinen en eventueel aanwezige aaneengesloten groene delen van binnenterreinen wordt toegekend en daar is in dit geval geen sprake van. De gronden liggen namelijk aan de achterzijde van de aanwezige panden en op de gronden is grotendeels verharding aangebracht. Bovendien hebben andere onbebouwde (binnen)terreinen, zoals achter de panden aan de [locatie 2], geen tuinbestemming, maar een gemengde bestemming of een woonbestemming. Dat de raad in dit geval wel een tuinbestemming toekent aan zijn gronden is volgens [appellant] dan ook willekeurig.

Verder heeft de raad geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met het bij de gemeente bekende voornemen van [appellant] om de panden op het perceel te transformeren tot seniorenwoningen en om daarbij een parkeerkelder ter plaatse van de gronden achter de bestaande panden te realiseren. Ook heeft de raad niet meegewogen dat in het ontwerpbestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht" de mogelijkheid is opgenomen bestaande activiteiten binnen de bestemming "Gemengd - 3" te wijzigen naar de activiteit wonen. Het plan is dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en zonder een deugdelijke belangenafweging tot stand gekomen, aldus [appellant].

3.1.    De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding van het voorgaande plan de gronden van deelgebied I, waarbinnen de gronden van [appellant] vallen, zijn omlijnd. Hoewel op die gronden een "T" van bestemming "Tuin" staat, hebben de gronden niet een groene kleur, die hoort bij een tuinbestemming, maar een bruine kleur behorend bij gemengde bestemmingen. De omringende gronden hebben de bestemming "Gemengd - 3" en hebben dezelfde kleur als de gronden van deelgebied I.

De Afdeling vindt het aannemelijk dat de raad bij de vaststelling van het voorgaande plan bedoeld heeft om de gronden van deelgebied I de bestemming "Tuin" te geven, maar dat abusievelijk een bruine, in plaats van een groene kleur op de gronden op de verbeelding is gelegd. In zoverre is sprake van een omissie die de raad in beginsel met het voorliggende plan mocht herstellen. Daarover wordt overwogen dat de omlijning van de gronden op die verbeelding, gelet op de bijbehorende legenda en anders dan [appellant] op de zitting heeft gesteld, geen bouwvlaklijn is, maar een bestemmingsgrens. Zou, zoals [appellant] betoogt, uit moeten worden gegaan van de bestemming "Gemengd - 3" op die gronden, dan zou die bestemmingsgrens overbodig zijn. Bovendien is op de verbeelding te zien dat verschillende andere gronden, die net als de gronden van [appellant] niet grenzen aan openbaar gebied, bestemd zijn als "Tuin", waarbij wel de juiste groene kleur op de gronden is gelegd. Dat de gronden achter de [locatie 2] geen tuinbestemming hebben, maakt niet dat de raad willekeurig handelt door met het voorliggende plan de omissie ter plaatse van de gronden van [appellant] te herstellen en dus aan die gronden een tuinbestemming toe te kennen. De raad heeft op de zitting toegelicht dat de gronden achter de [locatie 2] waarschijnlijk ook onjuist zijn bestemd en daar ook een tuinbestemming passend is. De reden dat het voorliggende plan daar niet over gaat, maar wel over de gronden van [appellant], is dat de raad door een indicatieaanvraag van [appellant] in 2019 op de hoogte is geraakt van de planologische omissie ter plaatse van die gronden en het voorliggende plan het resultaat is van dat inzicht.

Wat [appellant] verder naar voren heeft gebracht over het (gewenste) gebruik van de gronden leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming "Gemengd - 3" ten opzichte van de bestemming "Tuin" uitgebreider zijn, zijn de gronden van [appellant] op dit moment onbebouwd. [appellant] heeft weliswaar eind 2019 een indicatieaanvraag ingediend om de kantoorpanden op zijn gronden te transformeren tot seniorenappartementen met daarbij een parkeerkelder, maar op die aanvraag is negatief beslist. Daar komt bij dat het voorliggende plan niet ziet op de gronden waarop de kantoorpanden staan en waarop, gelet op het voorgaande plan, de bestemming "Gemengd - 3" rust waarbinnen wonen is toegestaan, en dat zowel onder de bestemming "Tuin" als "Gemengd - 3" een parkeerkelder niet is toegestaan.

Het voorgaande betekent dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad met het voorliggende plan geen tuinbestemming mocht toekennen aan de gronden van [appellant]. De raad mocht dus tot de conclusie komen dat het plan een goede ruimtelijke ordening dient.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het beroep is ongegrond.

5.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Grinsven
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023

462-971