Uitspraak 202300044/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2023:1048
- Datum uitspraak
- 15 maart 2023
- Inhoudsindicatie
- Bij beslissing van 22 april 2022 heeft het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam de inschrijving van [appellante] voor de opleiding Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam met ingang van 1 mei 2022 definitief beëindigd (een zogenoemd Iudicium Abeundi). [appellante] is in september 2007 gestart met haar bacheloropleiding Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Op 23 juli 2014 heeft zij haar bachelordiploma behaald. In september 2014 is zij gestart met de master Geneeskunde aan diezelfde universiteit. Op 14 augustus 2017 is [appellante] begonnen met haar coschap Interne Geneeskunde in het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, locatie Elisabeth. Op 14 september 2017 heeft de begeleider coassistenten Interne Geneeskunde van dit ziekenhuis aan de examencommissie gemeld dat het coschap van [appellante] per direct is beëindigd vanwege wangedrag en het hierdoor in gevaar brengen van de patiëntenzorg.
- Eerste aanleg - meervoudig
- Studentenzaken
202300044/1/A2.
Datum uitspraak: 15 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 22 april 2022 heeft het college de inschrijving van [appellante] voor de opleiding Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam met ingang van 1 mei 2022 definitief beëindigd (een zogenoemd Iudicium Abeundi).
Bij beslissing van 18 oktober 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO).
Het CBHO is op 1 januari 2023 opgehouden te bestaan en heeft de zaak overgedragen aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. T. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong-Noordermeer, zijn verschenen. Voorts is de examencommissie Erasmus MC, vertegenwoordigd door prof. dr. H.W. Tilanus en dr. S.J.C.M.M. Neggers, en de pro-decaan van Erasmus MC prof. dr. M. Frens ter zitting verschenen en gehoord.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] is in september 2007 gestart met haar bacheloropleiding Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Op 23 juli 2014 heeft zij haar bachelordiploma behaald. In september 2014 is zij gestart met de master Geneeskunde aan diezelfde universiteit.
Het traject voorafgaand aan de beëindiging van de inschrijving
3. Op 14 augustus 2017 is [appellante] begonnen met haar coschap Interne Geneeskunde in het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, locatie Elisabeth. Op 14 september 2017 heeft de begeleider coassistenten Interne Geneeskunde van dit ziekenhuis aan de examencommissie gemeld dat het coschap van [appellante] per direct is beëindigd vanwege wangedrag en het hierdoor in gevaar brengen van de patiëntenzorg. Daarbij heeft de begeleider met stukken onderbouwd toegelicht dat de manier van communiceren van [appellante] niet gebruikelijk en in een aantal gevallen ongepast was. De voortijdige beëindiging van het coschap is door de examencommissie met [appellante] op 19 september 2017 besproken. De aan de universiteit verbonden studentenconsulent en psycholoog Van ’t Spijker heeft op 20 september 2017, na een gesprek met [appellante], te kennen gegeven dat hij geen mogelijkheden zag om haar te helpen, maar wel om haar door te verwijzen.
4. Op 28 september 2017 heeft de examencommissie een conceptbeslissing genomen met daarin het voornemen om de coschappen van [appellante] per direct te stoppen met een maximale duur van een jaar. Reden hiervoor was het volgens de examencommissie verregaande onprofessionele gedrag van [appellante] dat niet alleen de onderlinge communicatie met zorgprofessionals maar zelfs de patiëntenzorg bedreigt. Verder heeft de examencommissie in de conceptbeslissing vermeld dat [appellante] zich onder behandeling van een psychiater moet stellen om uit te zoeken waar de onderliggende gekrenkte gevoelens en verontwaardigde houding uit voortkomen en hoe zij hier op een professionele wijze tijdens de coschappen mee om kan gaan. De examencommissie heeft tot slot toegelicht dat zij na behandeling en terugkoppeling van de behandelend psychiater opnieuw het gesprek met [appellante] zal aangaan en zal bepalen of het verantwoord is om de coschappen te hervatten. [appellante] heeft hierop op 5 oktober 2017 een zienswijze ingediend.
5. Bij beslissing van 26 oktober 2017 heeft de examencommissie aan [appellante] de maatregel opgelegd dat haar coschappen worden stopgezet voor de duur van maximaal een jaar. Daaraan heeft de examencommissie de directe beëindiging van het coschap interne geneeskunde door het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis ten grondslag gelegd.
Als reden voor de beëindiging heeft de begeleider van [appellante] onder meer mailcorrespondentie in de periode 29 augustus 2017 tot en met 14 september 2017 overgelegd, waaronder enkele e-mailberichten tussen [appellante] en een arts-assistent. Die berichten waren aanleiding om een tussentijdse beoordeling te vervroegen naar 5 september 2017. In deze tussentijdse beoordeling vormde de communicatie een punt van aandacht, waarbij benadrukt werd dat [appellante] moest proberen niet oordelend over te komen. Volgens de begeleider is [appellante] op 9 september 2017 tijdens een dienst met een arts-assistent interne geneeskunde opnieuw in de fout gegaan, maar nu met gevolgen voor de patiëntenzorg. Ter illustratie van de wijze van communiceren en handelen heeft de begeleider gewezen op het verslag van deze dienst. Op 10 september 2017 heeft [appellante] haar begeleider per e-mail beticht van roddelen en het verzoek gedaan om door iemand anders te worden beoordeeld. Na intern beraad heeft de begeleider het coschap op 14 september 2017 per direct beëindigd vanwege wangedrag en het hierdoor in gevaar brengen van de patiëntenzorg.
Omdat de examencommissie, gelet op het gedrag en de uitlatingen van [appellante], twijfels had over de geschiktheid van haar voor de uitoefening van het beroep waartoe de opleiding Geneeskunde opleidt, heeft zij de opleidingsdirecteur verzocht om een onafhankelijk beoordelaar aan te wijzen om te bezien of [appellante] de opleiding kon vervolgen en onder welke voorwaarden.
6. Psychiater em. prof. dr. M.W. Hengeveld is als extern beoordelaar aangewezen en heeft [appellante] onderzocht. In het rapport van 8 februari 2018 heeft hij geconcludeerd dat de gedragingen en uitlatingen van [appellante] niet zijn gebaseerd op een psychiatrische syndroomstoornis, duidelijke persoonlijkheidsstoornis of neurobiologische ontwikkelingsstoornis, maar eerder het gevolg lijken te zijn van problemen op het gebied van het oordeelsvermogen en van metacognitieve functies. Omdat hij het mogelijk achtte voor [appellante] om haar opleiding tot arts af te ronden, heeft hij geadviseerd om haar een herkansing te bieden. Desgevraagd heeft hij een psychotherapeutische behandeling van [appellante] door een psychiater geadviseerd.
7. [appellante] heeft zich vanaf 5 april tot 14 augustus 2018 onder behandeling gesteld van een psychiater. Deze heeft op laatstgenoemde datum aan de huisarts van [appellante] medegedeeld geen nieuwe afspraak te hebben gemaakt, aangezien de coschappen interne geneeskunde en chirurgie goed zijn verlopen.
8. Op 2 april 2019 heeft een mentor van coschappen met de examencommissie contact gezocht over voorvallen met [appellante] binnen haar mentorgroep. De mentor heeft te kennen gegeven dat zij zich grote zorgen maakt over de opstelling van [appellante] in de lessen en haar gebrek aan zelfinzicht en zelfreflectie. De mentor ziet haar niet functioneren als arts. In de samenwerking toont zij te weinig respect voor anderen, participeert zij te weinig in het groepsproces, gaat zij onprofessioneel om met haar eigen emoties en is zij onvoldoende in staat tot zelfreflectie, aldus de mentor.
9. Bij e-mailbericht van 15 mei 2019 heeft een neuroloog, begeleider van het coschap Neurologie, bij het Albert Schweitzer Ziekenhuis in Dordrecht aan de examencommissie medegedeeld dat [appellante] een onvoldoende eindbeoordeling voor het coschap heeft behaald. Aan die onvoldoende beoordeling ligt als belangrijkste reden ten grondslag dat zij naar het oordeel van de neurologen, naast een duidelijk gebrek aan basiskennis, te weinig zelfinzicht en zelfreflectie heeft.
10. De examencommissie heeft op 20 mei 2019 de onvoldoende eindbeoordeling voor het coschap Neurologie met [appellante] besproken. Met [appellante] is de afspraak gemaakt dat zij het coschap Neurologie moet herkansen. De examencommissie heeft haar opgedragen om bij de start, of voorafgaand daaraan, een afspraak met haar begeleider te maken om te bespreken waarop zij graag meer gecoacht zou willen worden.
11. Bij e-mailbericht van 3 maart 2020 heeft de Commissie Longitudinale Beoordeling Professionaliteit (hierna: CLBP) een melding over [appellante] ontvangen van de coördinator van het coschap Huisartsgeneeskunde. De coördinator meldt dat de huisarts waarbij [appellante] haar coschap liep problemen heeft ervaren met het gedrag van [appellante]. Deze huisarts constateert in zijn beoordeling op 27 februari 2020 dat zij met name op het aspect samenwerking onvoldoende functioneert. Daarnaast heeft een docent van een terugkomdag, tevens huisarts, in haar verslag gemeld dat [appellante] het onderwijs op de terugkomdag op 21 februari 2020 ernstig heeft verstoord door in een discussie over euthanasie niemand te laten uitpraten en verwijten te maken naar een andere studente die kort daarna bij de uitvoering van euthanasie aanwezig zou zijn.
De coördinator heeft gemeld zich zorgen te maken over de professionele houding en het gedrag van [appellante] alsook van haar beperkte zelfinzicht. De competentie Samenwerking is als onvoldoende beoordeeld.
Op 8 juni 2020 heeft de examencommissie naar aanleiding van de melding aan de CLBP een gesprek met [appellante] gevoerd.
12. Bij beslissing van 21 juni 2020 heeft de examencommissie aan [appellante] toestemming geweigerd om aan het oudste coschap te beginnen. De examencommissie wilde voorafgaand aan het geven van toestemming eerst een psychiatrisch onderzoek laten uitvoeren door een onafhankelijk beoordelaar. Zij heeft daartoe psychiater dr. S.J. Roza aangewezen. Aan deze beslissing heeft de examencommissie ten grondslag gelegd dat zij op basis van het onprofessioneel gedrag van [appellante] tijdens het coschap Huisartsgeneeskunde en de terugkomdag in combinatie met eerdere meldingen over onprofessioneel gedrag ernstig twijfelt aan de competenties van [appellante] om af te studeren als basisarts.
13. Op 26 september 2020 heeft dr. Roza verslag gedaan van het door haar uitgevoerde psychiatrisch onderzoek. In deze rapportage concludeert zij dat bij [appellante] geen psychiatrische stoornis in engere noch in bredere zin kan worden vastgesteld. Wel is er gedurende de coschappen een aantal patronen herkenbaar, die de valkuilen in haar persoonlijkheid weerspiegelen. Dr. Roza benoemt daarbij een aantal persoonlijkheidskenmerken. Deze kenmerken hebben de coschappen van [appellante] tot dan toe in enige mate belemmerd, maar blijkbaar niet zodanig dat zij op elke werkplek als onprofessioneel is beoordeeld. Er zijn volgens dr. Roza zeker aandachtspunten bij [appellante] aan te wijzen waar zij in haar laatste coschappen, en om straks als arts succesvol te kunnen functioneren, aan zal moeten blijven werken. Naar het oordeel van dr. Roza is er geen sprake van niet meer remedieerbare tekorten. Dr. Roza benadrukt de noodzaak tot goede begeleiding van [appellante] in haar oudste coschap, met name bij situaties rondom levenseinde. Om de samenwerking met collega’s goed te laten verlopen is wellicht het hernieuwd aangaan van contact met haar eerder begeleidend psychiater aan te bevelen, aldus dr. Roza. Verder adviseert zij om de beoordelend begeleiders van [appellante] bij aanvang van haar oudste coschap, bij voorkeur door haarzelf, uitdrukkelijk op de hoogte te brengen van haar persoonlijke leerdoelen, valkuilen en sterke kanten. De begeleider kan dan specifiek op de leerpunten nagaan of zij groei kan doormaken en zich laat begeleiden.
14. Op 11 november 2020 heeft de examencommissie met [appellante] een gesprek gevoerd over de conclusies in het verslag van psychiater Roza. Ook is gesproken over de openstaande onderdelen van de studie van [appellante]. [appellante] heeft de verwachting uitgesproken dat zij rond februari-maart 2021 alle openstaande onderdelen heeft behaald en met haar oudste - dat wil zeggen: laatste, afrondende - coschap kan beginnen. Verder heeft de examencommissie [appellante] geadviseerd om de begeleider van het oudste coschap op de hoogte te stellen van haar voorgeschiedenis en deze te vragen extra te letten op de competenties ‘communicator’ en ‘samenwerker’. De examencommissie heeft aangekondigd de begeleider ook een brief te sturen met daarin de rollen die volgens haar extra aandacht verdienen. Afgesproken is dat [appellante] de examencommissie op de hoogte stelt van de locatie van haar oudste coschap. De examencommissie heeft bij brief van 16 november 2020 de gemaakte afspraken aan [appellante] bevestigd.
15. Bij e-mailbericht van 23 april 2021 heeft [appellante] de examencommissie laten weten dat zij de openstaande onderdelen van haar studie heeft afgerond en dat zij in de periode 3 mei 2021 tot en met 23 juli 2021 haar oudste coschap bij Heelkunde in het Erasmus MC zal lopen.
16. Op 3 augustus 2021 heeft de examencommissie een e-mailbericht van de disciplinecoördinator coschappen Heelkunde ontvangen waarin is vermeld dat [appellante] een onvoldoende beoordeling voor haar coschap Heelkunde heeft gekregen. De disciplinecoördinator heeft in dit bericht tevens zijn zorgen geuit over het functioneren van [appellante] en haar geschiktheid voor het beroep waartoe de opleiding opleidt. Als bijlage heeft hij de verslaglegging door de begeleiders van het oudste coschap van [appellante] bijgevoegd. Hierin is - samengevat weergegeven - vermeld dat [appellante] tijdens haar coschap niet heeft laten zien dat zij voldoet aan het niveau van een basisarts. Zij mist basiskennis, is niet in staat zelfstandig voor meerdere patiënten te zorgen en neemt te weinig verantwoordelijkheid. Door stafleden als arts-assistenten zijn zorgen geuit dat [appellante] de patiëntveiligheid in gevaar brengt doordat zij informatie niet of onjuist doorgeeft en zij niet om hulp vraagt als zij ergens niet uitkomt. De begeleiders achten het zeer zorgelijk dat [appellante] de ervaren problemen stelselmatig buiten zichzelf legt en daarbij frequent onterechte beschuldigingen over hen als begeleiders uit. Door de grenzeloosheid van haar beschuldigingen ontstaat snel een onprettige sfeer waarbij zij nauwelijks door lijkt te hebben dat communiceren en samenwerken de basiscompetenties van elke arts zijn. In het verslag is vermeld dat stafleden en arts-assistenten unaniem van oordeel zijn dat [appellante], gelet op de wijze van functioneren, niet in staat is het vak van arts veilig uit te oefenen en zij zeer sterke twijfel uitspreken of zij, gelet op de zeer beperkte groei tijdens het laatste coschap van haar opleiding, alsnog de hiervoor benodigde competenties kan verwerven.
17. Op 19 augustus 2021 heeft [appellante] een klacht bij de klachtencommissie van het Erasmus MC ingediend over ongewenst gedrag waaronder pesten, plagen, vernederen en verbaal geweld tijdens het oudste coschap Heelkunde.
18. De examencommissie heeft op 26 augustus 2021 de onvoldoende eindbeoordeling voor het oudste coschap Heelkunde met [appellante] besproken.
19. Bij brief van 20 september 2021 heeft de examencommissie, gelet op de onvoldoende eindbeoordeling en de zorgen over de patiëntveiligheid die door de stafleden en arts-assistenten zijn geuit, aan [appellante] de vraag voorgelegd of haar keuze voor het beroep van arts verstandig is. De examencommissie heeft haar in overweging gegeven om de studie te staken. Verder is aan haar medegedeeld dat zij, totdat zij de vraag heeft beantwoord, geen herkansing voor het oudste coschap mag aanvragen.
Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft [appellante] aan de examencommissie medegedeeld dat zij haar studie Geneeskunde wil vervolgen. In datzelfde bericht heeft zij de examencommissie te kennen gegeven dat zij het reguliere coschap ‘Kinder- en Jeugdpsychiatrie’ in het Sophia Kinderziekenhuis wil lopen.
Bij brief van 28 september 2021 heeft de examencommissie de keuze van [appellante] bevestigd. De examencommissie heeft verder toegelicht dat [appellante] aan haar begeleiders en haar examinator moet melden dat zij het oudste coschap voor een tweede keer aflegt.
20. Op 12 oktober 2021 heeft de disciplinecoördinator Heelkunde van het Erasmus MC naar aanleiding van de door [appellante] eerder bij de klachtencommissie ingediende klacht over ongewenst gedrag tijdens het oudste coschap Heelkunde per e-mail contact gezocht met de examencommissie. In dit e-mailbericht heeft hij, onder toezending van eerder door [appellante] aan een fellow (gespecialiseerde arts) en een AIOS (arts in opleiding tot specialist) van de afdeling Heelkunde verzonden e-mails, aangegeven dat het voortzetten van enig coschap door [appellante] in zijn ogen een direct gevaar voor haar eigen (psychische) veiligheid, de patiëntveiligheid en die van de medewerkers van het Erasmus MC is. Daarbij wijst hij op de consternatie die zij met haar gedrag heeft veroorzaakt en de nog steeds aanwezige gevolgen daarvan voor de afdeling. Tot slot is vermeld dat wordt overwogen om haar wegens laster aan te klagen.
21. De examencommissie heeft op 25 oktober 2021 een gesprek met [appellante] gevoerd over de door haar aan de fellow en de AIOS verzonden e-mails. De ernstige zorgen van de examencommissie over het functioneren van [appellante] tijdens het oudste coschap zijn in dit gesprek niet weggenomen, hetgeen de commissie heeft doen besluiten om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren en haar opgedragen om haar studie hangende het onderzoek te pauzeren. De herkansing van het oudste coschap, die in februari 2022 zou starten, is daarmee stopgezet.
Bij brief van 1 november 2021 heeft de examencommissie aan psychiater Roza de opdracht verstrekt om na te gaan in hoeverre het gedrag van [appellante] conflicteert met wat van een aanstaand arts mag worden verwacht.
22. Op 24 december 2021 heeft dr. Roza verslag gedaan van het door haar uitgevoerde aanvullend psychiatrisch onderzoek. De conclusie van dit verslag is - kort gezegd - dat de tekorten bij [appellante], vanwege het gebrekkig besef en zelfinzicht, het ontbreken van een duidelijke hulpvraag die in psychotherapeutisch contact bewerkt zou kunnen worden, en daarmee het ontbreken van veranderbaarheid, niet meer remedieerbaar zijn.
23. In een gesprek op 10 januari 2022 heeft de examencommissie [appellante] over haar zienswijze op het rapport gehoord. Daarnaast heeft de examencommissie het voornemen kenbaar gemaakt om het traject om de studie van [appellante] definitief te beëindigen (Iudicium Abeundi) verder voort te zetten.
Besluitvorming
24. Bij brief, gedateerd februari 2022, hebben de examencommissie Erasmus MC en de decaan van de opleiding Geneeskunde het advies aan het college uitgebracht om de inschrijving van [appellante] bij de masteropleiding Geneeskunde van het Erasmus MC definitief te beëindigen dan wel te weigeren op grond van artikel 7.42a, eerste lid, van de WHW. Aan dit advies is het volgende - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd. Allereerst hebben de examencommissie en de decaan verwezen naar het rapport van dr. Roza van 24 december 2021. Volgens de examencommissie en de decaan blijkt uit het onderzoek duidelijk dat [appellante] zich nog steeds niet bewust is van haar fouten en niet in staat is om hier de gevolgen van te overzien. Daarnaast is er bij haar bij herhaling sprake van waanachtige overtuigingen die onder invloed van stress ontstaan. Dit vormt een ernstig gevaar voor de patiëntveiligheid.
[appellante] is in de eindfase van haar opleiding en zij dient alleen nog het oudste coschap te behalen. Het oudste coschap is een eindwerk en een coschap waarbij van een student wordt verwacht dat deze met voldoende tempo en kwaliteit onder supervisie adequate zorg kan verlenen aan een beperkt aantal klinische en/of poliklinische patiënten, in harmonieuze samenwerking met collega’s. Uit de meldingen die vanaf 2017 binnenstromen is gebleken dat [appellante] niet in staat is om harmonieus samen te werken met collega’s en de veiligheid van patiënten te waarborgen. [appellante] is hier meerdere keren op gewezen alsook op de impact en de consequenties van het beëindigen van de opleiding in deze fase. Desondanks heeft zij, met risico voor de gevolgen, haar studie voortgezet. De examencommissie heeft haar bovendien gewezen op de mogelijkheid om certificaten te verkrijgen voor bepaalde onderdelen en haar het dringende advies gegeven om een andere loopbaanrichting te kiezen.
De onvoorspelbare, onprofessionele uitlatingen en gedragingen van [appellante] hebben de examencommissie en de decaan tot het eensluidende oordeel gebracht dat bij [appellante] sprake is van ongeschiktheid voor het beroep waartoe de opleiding haar opleidt. De examencommissie heeft, gelet op de rapportage van de deskundige, op de aangeboden remediëringen en het geringe resultaat daarvan, geen kans meer op verbetering gezien. De omstandigheid dat de patiëntveiligheid meerdere keren tijdens de opleiding in gevaar is gekomen en dreigde te komen, en de kans op verbetering gering wordt geacht, rechtvaardigt volgens de examencommissie en de decaan de conclusie dat [appellante] ongeschikt moet worden geacht voor het beroep waarvoor de opleiding opleidt. Zij achten het te risicovol voor de patiënten, maar ook voor de veiligheid van de collega’s en omstanders om [appellante] als arts te laten afstuderen en de arbeidsmarkt als arts te laten betreden.
25. Bij brief van 10 maart 2022 heeft het college aan [appellante] het voornemen bekend gemaakt om het advies van de decaan en de examencommissie van de Faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen om de inschrijving van [appellante] op grond van artikel 7.42a, eerste lid, van de WHW te beëindigen dan wel te weigeren, te volgen. [appellante] heeft hierop een zienswijze ingediend.
26. Bij beslissing van 22 april 2022 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat haar inschrijving op basis van artikel 7.42a van de WHW met ingang van de daarop volgende maand wordt beëindigd en een verzoek tot herinschrijving zal worden geweigerd. Daaraan heeft het college het advies van de decaan en de examencommissie van de Faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen ten grondslag gelegd. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de zienswijze van [appellante] het beeld heeft versterkt dat uit het dossier en het advies van de decaan en de examencommissie naar voren komt, namelijk dat zij de schuld van het wanpresteren bij anderen legt, dat zij gebeurtenissen voorziet van een bepaalde annotatie en dat zij niet bereid of in staat is om haar gedrag aan te passen aan de aanwijzingen van haar superieuren of begeleiders. Volgens het college blijkt uit meerdere, specifiek benoemde incidenten uit het dossier dat het gedrag van [appellante] gevolgen heeft of kan hebben voor de patiëntveiligheid.
Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellante] frequent door haar opleiders, studieadviseurs en de leden van de examencommissie op haar gedrag en handelen is aangesproken en dat er meerdere keren door een deskundige verslag is uitgebracht. In het laatste rapport acht dr. Roza de tekorten van [appellante] vanwege het gebrek aan zelfinzicht door het ontbreken van veranderbaarheid niet meer remedieerbaar. Dit ondersteunt het standpunt dat [appellante] niet de capaciteiten bezit om te voldoen aan de eisen die aan de opleiding en aan het beroep van arts worden gesteld, aldus het college.
27. Bij beslissing op bezwaar van 18 oktober 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar onder verwijzing naar een advies van de geschillenadviescommissie van 6 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Aan deze beslissing heeft het college aanvullend ten grondslag gelegd dat de conclusies in het rapport van dr. Roza van 24 december 2021 voldoende kenbaar zijn gemotiveerd en dat bovendien duidelijk is gemotiveerd waarom in dit rapport tot een andere conclusie wordt gekomen dan in het eerdere rapport van 26 september 2020. [appellante] heeft geen medische of andere gegevens aangedragen die aanleiding geven tot twijfel aan de bevindingen en conclusies van het rapport van dr. Roza. Dat psychiater Roza een beperkte aanstelling heeft bij Erasmus MC acht het college onvoldoende om geen waarde aan het rapport toe te kennen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden en de maatregel proportioneel is. Daarbij zijn de belangen van toekomstige patiënten afgewogen tegen de ernstige gevolgen die beëindiging van de studie voor [appellante] heeft. Gezien de ernst van de gedragingen heeft het college geen andere, minder verstrekkende maatregel mogelijk geacht dan het definitief beëindigen van de inschrijving van [appellante] als student aan de opleiding Geneeskunde.
Beroepsgronden
28. [appellante] betoogt dat het college haar studie niet heeft mogen beëindigen. De beslissing tot beëindiging is gebaseerd op een rapport van dr. Roza. Deze deskundige heeft een dienstverband bij het Erasmus MC en kan daarom niet als onafhankelijk deskundige fungeren. De beslissing is daarmee onzorgvuldig voorbereid. Daarnaast is het protocol Iudicium Abeundi volgens [appellante] niet op de juiste wijze gevolgd, waardoor de beslissing ook om deze reden onzorgvuldig is voorbereid.
[appellante] voert verder aan dat de verwijten die haar worden gemaakt ten aanzien van het verloop van het eerste en oudste coschap betrekking hebben op gedragingen die niet zonder meer onder de reikwijdte van het bepaalde in artikel 7.42a van de WHW vallen. Weliswaar heeft zij onvoldoendes behaald voor coschappen, maar het Iudicium Abeundi is niet bedoeld om onvoldoende presterende studenten aan te spreken. Ook heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de patiëntveiligheid op enig moment in het gedrang is gekomen. Voor zover zij is aangesproken op onbehoorlijke uitingen of het erop nahouden van een eigen waarheid, heeft zij altijd meegewerkt aan onderzoeken door de examencommissie. Zij heeft altijd hard gewerkt aan het omgaan met kritiek. Gelet op het voorgaande bestaat volgens [appellante] onvoldoende grond voor het beëindigen van haar studie op grond van haar gedragingen tijdens de coschappen.
Ook voert [appellante] aan dat haar gedrag ten opzichte van andere medewerkers of mensen in de omgeving geen reden kan zijn tot beëindiging van de studie. Uit het rapport van dr. Roza blijkt immers niet dat haar gedrag heeft geleid tot problemen in het contact met patiënten. Daarom kan ook niet worden volgehouden dat de patiëntveiligheid in het gedrang is geweest of kan komen. Ten aanzien van de berichten die zij naar medewerkers heeft verstuurd, ziet zij in dat deze door de ontvanger als vervelend, onwenselijk of onheus konden worden aangemerkt. Deze berichten moeten echter in het licht worden gezien van de emoties die zij had als gevolg van het ziekbed en het daarop volgende overlijden van haar moeder. Er is geen psychiatrische stoornis bij haar vastgesteld en haar privéomstandigheden zijn dusdanig gewijzigd dat haar alsnog een kans op remediëring moet worden geboden.
Tot slot voert [appellante] aan dat de conclusie in het rapport van dr. Roza ongefundeerd is. Ten eerste is van een psychiatrische stoornis of persoonlijkheidsstoornis die aan de uitoefening van het artsenberoep in de weg zou kunnen staan, geen sprake. Het is dan ook onduidelijk op welke gronden zij ongeschikt zou zijn, zeker gezien de meerdere coschappen die zij voldoende heeft afgerond. Ten tweede zou een risico bestaan op gevaar voor de patiëntveiligheid, maar een dergelijk risico biedt onvoldoende grond om de studie definitief te beëindigen. Ten derde wordt ten onrechte de conclusie getrokken dat een daadwerkelijke verbetering in haar functioneren niet wordt verwacht. Ondanks eerdere incidenten heeft zij haar functioneren in latere coschappen verbeterd en ook behaald, behoudens het oudste coschap. Ten vierde heeft dr. Roza als psychiater geen diagnose gesteld maar wel standpunten ingenomen over het functioneren van [appellante] als studente aan de opleiding Geneeskunde die zij op grond van haar specialisme niet kon beantwoorden. Zij is daarmee op de stoel van de examencommissie gaan zitten.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat zij, zo mogelijk na behandeling, in de gelegenheid moet worden gesteld om haar opleiding te vervolgen. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat zij haar studie vrijwel geheel heeft afgerond. Het tegenwerpen van haar tekortkomingen in dit stadium van de studie leidt tot onevenredige gevolgen op financieel vlak en op het gebied van haar ontwikkeling.
Oordeel van de Afdeling
28.1. De Afdeling overweegt, in navolging van de uitspraak van het CBHO van 22 februari 2018 in zaaknummer CBHO 2017/133, dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7.42a van de WHW (Kamerstukken II 2008/09, 31 821, nr. 3, blz. 25 e.v.) volgt dat de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid zich richt op gevallen waarin personen door hun gedragingen een bedreiging vormen voor anderen, zoals medestudenten, docenten maar ook voor degenen die op een andere manier deel uitmaken van het onderwijs. De situatie zal zich, aldus voormelde totstandkomingsgeschiedenis, met name voordoen bij de praktijkoefeningen (stages, practica of coschappen) die voorbereiden op de beroepsuitoefening. Van belang is dat het gaat om gedragingen en uitlatingen die in de context van het beroep of de praktijkoefening ontoelaatbaar zijn. De Afdeling overweegt voorts dat, gelet op de artikel 7.42a van de WHW, het aan het college is om een beoordeling te geven over de ongeschiktheid van een student voor de opleiding in relatie tot de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de gevolgde opleiding opleidt. Bij deze beoordeling, waarbij hij zich ook moet laten adviseren, heeft het college beoordelingsruimte. Hierbij zal het college bovendien een belangenafweging moeten maken.
28.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college op grond van het samenstel van gebeurtenissen en incidenten, het gezamenlijke advies van de examencommissie en de decaan, en de daaraan ten grondslag liggende dossierstukken, en het advies van dr. Roza van zijn bevoegdheid, neergelegd in artikel 7.42a van de WHW, gebruik mogen maken. Daartoe wordt als volgt overwogen.
28.3. Het betoog dat het advies van dr. Roza niet aan de beslissing ten grondslag had mogen worden gelegd omdat zij geen onafhankelijk deskundige is, wordt niet gevolgd.
Anders dan [appellante] stelt, leidt de omstandigheid dat een deskundige in dienst is of in opdracht van bestuursorgaan adviseert en daarmee twijfel aan diens onpartijdigheid kan oproepen, niet tot een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) als deze twijfel niet objectief kan worden gestaafd. Vergelijk in dit verband de uitspraken van de Afdeling en Centrale Raad van Beroep van 30 juni 2017, respectievelijk ECLI:NL:RVS:2017:1674, rechtsoverweging 9, en ECLI:NL:CRVB:2017:2226, rechtsoverweging 4.2.4, en de daarin opgenomen verwijzingen naar arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Vaststaat dat Roza een beperkt dienstverband van 0,2 fte heeft als universitair hoofddocent Forensische Psychiatrie bij het Erasmus MC, en daarnaast een hoofdbetrekking bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie & Psychologie van het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het Erasmus MC een van de Erasmus Universiteit Rotterdam losstaande, afzonderlijke rechtspersoon is, en Roza in haar werk als deskundige niet in een hiërarchische verhouding tot het college staat. Verder heeft het college toegelicht dat dr. Roza binnen de bacheloropleiding Geneeskunde slechts één college, vergelijkbaar met een gastcollege, binnen een vak verzorgt. Zij is niet betrokken bij de beoordeling van studenten voor dit vak en kent geen cijfers aan studenten toe. Zij begeleidt in hoofdzaak promovendi en is niet betrokken bij de coschappen van de masteropleiding Geneeskunde. Verder is zij als gerechtelijk deskundige geregistreerd. Tot slot heeft het college er terecht op gewezen dat artikel 7 van het protocol Iudicium Abeundi, waarin het aanwijzen van een onafhankelijke beoordelaar is geregeld, niet uitsluit dat deze beoordelaar uit de faculteit afkomstig is. Het college heeft in dit verband toegelicht dat het een meerwaarde heeft dat de beoordelaar de specifieke context van de opleiding kent.
Nog daargelaten dat [appellante] bij het eerste onderzoek door dr. Roza geen bezwaar heeft gemaakt tegen haar aanstelling als onafhankelijk beoordelaar, ziet de Afdeling verder ook geen aanleiding om aan te nemen dat dr. Roza niet onafhankelijk is.
28.4. Het college heeft verder, onder verwijzing naar het advies van de examencommissie en de decaan, voldoende onderbouwd dat [appellante] door haar gedragingen blijkt heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van het beroep van arts. In dit verband heeft het college terecht belang gehecht aan het gegeven dat verschillende opleiders tijdens verschillende coschappen in verschillende ziekenhuizen reeds vanaf september 2017, alsook mentoren in het coschaptraject, fundamentele zorgen hebben geuit over het gedrag van [appellante]. Daarbij wijst de Afdeling op de terugkoppeling vanuit het coschap Interne Geneeskunde in het Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis, het coschap Neurologie in het Albert Schweitzer Ziekenhuis, het coschap Huisartsgeneeskunde bij een huisartsenpraktijk en het coschap Heelkunde bij het Erasmus MC. Meerdere opleiders en mentoren hebben ernstige twijfel uitgesproken of [appellante] in staat is om het vak van arts veilig uit te oefenen. Het eerste coschap bij het Albert Schweitzer Ziekenhuis is zelfs voortijdig en met onmiddellijke ingang per 14 september 2017 beëindigd vanwege het negatieve effect van het gedrag van [appellante] op het functioneren van de arts-assistenten. De disciplinecoördinator Heelkunde van het Erasmus MC, waar [appellante] haar oudste, dat wil zeggen laatste, coschap heeft gelopen, heeft gewezen op de consternatie die zij heeft veroorzaakt en de nadien voortdurende gevolgen daarvan voor de afdeling. Terugkerende aspecten in de terugkoppeling vanuit de coschappen zijn de grensoverschrijdende uitingen in woord en geschrift, en het gebrek aan zelfinzicht en zelfreflectie die ervoor zorgen dat de samenwerking op de werkvloer ernstig wordt verstoord. Samenwerking tussen de diverse zorgprofessionals is wezenlijk voor de zorgverlening aan patiënten. Een verstoorde samenwerking heeft daarom tot gevolg dat de patiëntveiligheid in gevaar komt. Het college heeft onder meer gewezen op een discussie van [appellante] met een coassistent in haar eerste coschap waardoor vertraging ontstond in de hulp aan een ernstig zieke patiënt. Daarnaast heeft het college gewezen op de weigering van [appellante] in haar oudste coschap om onmiddellijk foutieve informatie in een status van een patiënt aan te passen waardoor een reële bedreiging van de patiëntveiligheid ontstond. Ook heeft het college erop gewezen dat [appellante] meerdere persoonlijke e-mails met een ongewenste ondertoon naar collega’s heeft verstuurd, wat de samenwerking tussen [appellante] en deze collega’s negatief heeft beïnvloed.
Naar het oordeel van de Afdeling wordt de terugkoppeling vanuit de coschappen voldoende ondersteund door onder meer e-mailberichten die [appellante] aan collega’s heeft verzonden, gespreksverslagen van begeleidingsgesprekken tijdens de coschappen en door verklaringen van artsen die met [appellante] hebben samengewerkt. Dat het college, en in navolging van de examencommissie, een onjuist beeld van de realiteit zou hebben geschetst, zoals [appellante] ter zitting heeft toegelicht, kan gelet op deze stukken niet worden volgehouden.
Ook dr. Roza komt in haar rapport van 24 december 2021 tot de slotsom dat [appellante] bij herhaling grote moeite heeft om af te stemmen met collega-artsen en andere zorgverleners. De problemen in de interpersoonlijke dynamiek zijn volgens dr. Roza - kort gezegd - het gevolg van haar persoonlijkheidskenmerken. Omdat [appellante] al langdurig ondersteuning en feedback heeft ontvangen, en de verbetering gedurende het gehele traject beperkt is gebleken, acht Roza de tekortkomingen van [appellante] niet meer remedieerbaar.
28.5. Gelet op alle uitgebreid gedocumenteerde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, mocht het college zich op het standpunt stellen dat [appellante] met haar gedragingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van het beroep van arts waarvoor de opleiding opleidt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college het belang van [appellante] zorgvuldig gewogen en dat belang niet doorslaggevend hoeven achten bij de beslissing tot definitieve beëindiging van de studie. Het belang van de patiëntveiligheid heeft het college terecht zwaarder laten wegen. Het beroep is ongegrond.
29. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023
705
BIJLAGE - wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.42a
1. Het instellingsbestuur kan in bijzondere gevallen na advies van de examencommissie, de decaan of een met de decaan vergelijkbaar orgaan binnen de instelling en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen de inschrijving van een student voor een opleiding beëindigen dan wel weigeren, als die student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of meer beroepen waartoe de door hem gevolgde opleiding hem opleidt, dan wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening.
[…]
Onderwijs- en Examenregeling Master Geneeskunde Curriculum Erasmusarts 2020 Collegejaar 2021-2022
Artikel 9.1
[…]
5. De procedure met betrekking tot het Iudicium Abeundi is vastgelegd in bijlage 5 van dit reglement.
Bijlage 5 - Procedure met betrekking tot het Iudicium Abeundi als bedoeld in paragraaf 9 van de OER [7.42a]
[…]
Artikel 7 - Het aanwijzen van de onafhankelijke beoordelaar
Indien zich een geval als bedoeld in artikel 6, lid 2, voordoet, verzoekt de Examencommissie de Opleidingsdirecteur Geneeskunde een onafhankelijke beoordelaar aan te wijzen, al dan niet afkomstig uit de faculteit.
Artikel 8 - De door de onafhankelijke beoordelaar te volgen procedure
1. Alvorens aan de Examencommissie advies uit te brengen hoort de onafhankelijke beoordelaar de desbetreffende student en docent(en)/examinator(en), bij voorkeur in elkaars aanwezigheid.
2. In het gesprek/de gesprekken onderzoekt de onafhankelijke beoordelaar of, en zo ja op welke manier, de student de gesignaleerde tekortkomingen zal kunnen oplossen.
3. Van dit gesprek/deze gesprekken stelt de onafhankelijke beoordelaar een verslag op dat aan beide partijen in afschrift wordt toegezonden en waarop beide partijen commentaar kunnen leveren.
4. Zo spoedig mogelijk na het horen van beide partijen brengt de onafhankelijke beoordelaar aan de Examencommissie gemotiveerd verslag uit. Het advies wordt, met de aangehechte bescheiden, door de Examencommissie toegevoegd aan het dossier.
[…]