Uitspraak 202200887/1/R1


Volledige tekst

202200887/1/R1.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Dirkshorn, gemeente Schagen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Schagen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2023, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.H. Moraal, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant A] en [appellant B] wonen permanent in hun bungalows aan het Park de Horn met gebruikmaking van gedoogbeslissingen die zijn verleend door het college van burgemeester en wethouders. [appellant A] woont in de bungalow met nummer [nummer A] en [appellant B] woont in de bungalow met nummer [nummer B].

2.       In de uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2006, heeft de Afdeling over de permanente bewoning van de bungalows van [appellant A] en [appellant B] geoordeeld - kort gezegd - dat de raad niet had mogen afzien van het opnemen van een persoonsgebonden overgangsregeling als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De Afdeling heeft de raad opgedragen om een nieuw besluit te nemen.

3.       In het voorliggende bestemmingsplan is niet voorzien in een persoonsgebonden overgangsregeling als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro. [appellant A] en [appellant B] betogen onder meer dat de raad dus ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2021.

Omvang van het beroep

4.       Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] toegelicht dat hun bezwaren over de procedurele gang van zaken bij de voorbereiding van het voorliggende plan, vooral bedoeld zijn als verzuchting en ter illustratie van de wijze waarop zij zich door de gemeente behandeld voelen. Dat geldt ook voor hun bezwaar over de toegekende dossierstatus op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Een woonbestemming

5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het bestemmingsplan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, omdat, anders dan aan hun bungalows, aan bungalow nummer 720 wel een woonbestemming is toegekend. Volgens hen heeft de raad zich in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 8 september 2021 ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke situaties omdat de bungalow met nummer 720 niet tot hetzelfde bestemmingsplan zou horen. Zij hebben ter zitting op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland gewezen waarin zou zijn geoordeeld dat bungalow 720 wel tot het park behoort. Ter zitting hebben zij verder nog aangevoerd dat aan hun bungalows in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (hierna: BAG) een logiesfunctie is toegekend. Hiervan ondervinden zij nadeel en ook daarom zou in het plan een woonbestemming moeten worden toegekend.

5.1.    Onder 11.1 van de uitspraak van 8 september 2021 heeft de Afdeling reeds geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De Afdeling ziet in wat [appellant A] en [appellant B] naar voren hebben gebracht geen reden om daar thans anders over te oordelen.

Over het betoog dat [appellant A] en [appellant B] er belang bij hebben dat voor hun bungalows een woonfunctie in de BAG wordt opgenomen, overweegt de Afdeling dat in deze procedure alleen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voorligt. De wijze van registratie in de BAG speelt daarbij geen rol.

De betogen slagen niet.

Persoonsgebonden overgangsrecht

6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad heeft verzuimd om persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen, hoewel de Afdeling in haar uitspraak van 8 september 2021 de raad daartoe wel heeft opgedragen.

6.1.    De raad erkent dat in navolging van de uitspraak van 8 september 2021 in het plan persoonsgebonden overgangsrecht als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro had moeten worden opgenomen voor de bungalows van [appellant A] en [appellant B], en dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Het besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen.

Het betoog slaagt. De Afdeling zal hierna onder de conclusie bezien tot welke gevolgen dit moet leiden.

Conclusie, finale geschilbeslechting en proceskosten

7.       Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het ontbreken van regels als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro.

8.       De raad heeft een tekstvoorstel aangereikt voor een planregel waarmee het persoonsgebonden overgangsrecht in het bestemmingsplan volgens de raad geregeld zou kunnen worden. De raad heeft de Afdeling verzocht om zelf in de zaak te voorzien op voet van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). [appellant A] en [appellant B] hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij er belang bij hebben dat het persoonsgebonden overgangsrecht voor de permanente bewoning van hun bungalows zo snel mogelijk in het plan geregeld wordt. Zij hebben verder te kennen gegeven met de tekst van het voorstel van de raad in te kunnen stemmen.

De Afdeling stelt vast dat het aangereikte tekstvoorstel niet specifiek betrekking heeft op de situatie van [appellant A] en [appellant B], maar ruimer is geformuleerd. Met dit tekstvoorstel als planregel verandert dus mogelijk ook de rechtspositie van derden die zich daarover niet hebben kunnen uitlaten. Het is daarmee onvoldoende aannemelijk dat derdebelanghebbenden door het zelf voorzien niet in hun belangen kunnen worden geschaad. De Afdeling zal dus niet zelf in de zaak voorzien, maar andermaal op voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb een opdracht aan de raad geven om een persoonsgebonden overgangsregeling als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro voor [appellant A] en [appellant B] vast te stellen. Gelet op de belangen van [appellant A] en [appellant B] zal de Afdeling hiervoor een korte termijn stellen.

9.       De raad moet de proceskosten vergoeden. Wat betreft de op het proceskostenformulier door [appellant B] opgegeven verletkosten, stelt de Afdeling vast dat het opgegeven uurtarief niet is toegelicht. Vanwege het ontbreken van de onderbouwing van de gestelde kosten wordt het minimumtarief van € 8,00 per uur toegekend en wordt het aantal uren forfaitair vastgesteld op zes uren. Wat betreft de opgegeven reiskosten hebben [appellant A] en [appellant B] ieder voor zich om vergoeding verzocht en redenen gegeven waarom zij niet met het openbaar vervoer konden reizen. Gelet op die redenen en omdat zij gezamenlijk een beroepschrift hebben ingediend, zal de Afdeling eenmaal de gevraagde kilometervergoeding toekennen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van 14 december 2021 tot vaststelling van "Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche", voor zover het betreft het ontbreken van regels als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening;

III.      draagt de raad van de gemeente Schagen op om binnen tien weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat hierin is overwogen een nieuw besluit te nemen, voor zover dit is vernietigd onder II, en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Schagen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 104,00 met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Schagen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Van Ravels
voorzitter

w.g. Boer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

745