Uitspraak 202007090/1/R2


Volledige tekst

202007090/1/R2.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Someren,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Someren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Goede Vaart" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J. Duijm, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt de bouw van circa 80 woningen mogelijk ten westen van Someren-Eind. In het plan zijn drie bouwvlakken opgenomen. Voor ieder bouwvlak zijn meerdere woningen voorzien, die aparte buurtjes zullen vormen. Tussen het noordelijke en het middelste buurtje liggen twee percelen, waarvan het perceel met nummer 1418 (hierna: perceel 1418) in eigendom is van [appellant]. Over perceel 1418 loopt een verbindingspad tussen de Sluisstraat - een straat die langs de zuidwestelijke rand van het plangebied loopt - en het Vaartje - een straat die langs de oostelijke rand van het plangebied loopt. Op het verbindingspad is een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van de eigenaren van de aangrenzende erven. Het verbindingspad is niet openbaar toegankelijk. [appellant] vreest dat het verbindingspad intensiever gebruikt zal worden.

In het plan is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de bouw van twee woningen mogelijk maakt op de twee percelen tussen het noordelijke en middelste buurtje. Eén van deze woningen is voorzien op perceel 1418. [appellant] vreest dat de wijzigingsbevoegdheid de bouw van deze woningen onvoldoende borgt.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het beroep

3.       Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat het beroep met name is ingesteld vanwege de onzekerheid dat toepassing zal worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid. [appellant] had liever gehad dat de mogelijkheid om twee woningen te bouwen op de percelen tussen het noordelijke en het middelste buurtje bij recht was vastgelegd, in plaats van in een wijzigingsbevoegdheid.

De Afdeling overweegt dat het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een plan een bevoegdheid is van de raad. De raad heeft ervoor gekozen om een wijzigingsbevoegdheid op te nemen in het plan omdat ten aanzien van deze twee woningen op het moment van vaststelling van het plan nog een aantal punten onduidelijk was. De raad wilde echter op korte termijn kunnen beginnen met de bouw van de andere woningen die het plan mogelijk maakt. Dat het niet op voorhand zeker is dat gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, maakt niet dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of op een andere manier onjuist is.

Het betoog slaagt niet.

4.       [appellant] betoogt daarnaast dat onvoldoende zeker is dat de wijzigingsbevoegdheid uitvoerbaar is. Allereerst is onzeker of de twee toekomstige woningen bereikt kunnen worden door de hulpdiensten. Ten tweede staat volgens hem een privaatrechtelijke belemmering in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan. Het noordelijke en het middelste buurtje zullen aan elkaar verbonden worden door het Burenpad. Omdat het Burenpad haaks over het verbindingspad loopt, zullen de toekomstige bewoners van het plangebied het verbindingspad moeten oversteken wanneer zij gebruik maken van het Burenpad. In het plan is niets geregeld over dit gebruik en de daarmee gepaarde verzwaring van de erfdienstbaarheid van het verbindingspad. Als een van de huidige rechthebbenden van de erfdienstbaarheid niet meewerkt, is het plan op dit punt niet uitvoerbaar. De eigenaren van [locatie A] en [locatie B] hebben in een zienswijze al kenbaar gemaakt zich zorgen te maken over een verzwaring van de erfdienstbaarheid.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de wijzigingsbevoegdheid planologisch aanvaardbaar en concreet is. Ook is er volgens de raad geen sprake van een belemmering voor de hulpdiensten of een evidente privaatrechtelijke belemmering die aantoont dat een het plan niet uitvoerbaar is. Over een eventuele privaatrechtelijke belemmering heeft een burgerlijke rechter nog geen uitspraak gedaan.

4.2.    Ter zitting is toegelicht dat er besprekingen met de raad en het college hebben plaatsgevonden over de invulling van de wijzigingsbevoegdheid. Het voornemen is om de twee woningen te bouwen aan het Burenpad en deze ook via het Burenpad en het noordelijke buurtje te ontsluiten. [appellant] vreest dat de twee woningen op deze manier onvoldoende bereikbaar zijn voor hulpdiensten. Ter zitting is echter vast komen te staan dat [appellant] en de raad het er over eens zijn dat een voorziening voor de bereikbaarheid van de twee woningen voor hulpdiensten mogelijk is. De raad heeft daarom in zoverre in de vrees van [appellant] geen aanleiding hoeven zien om de mogelijkheid een wijzigingsplan vast te stellen onuitvoerbaar te achten.

De aanwezigheid van een zakelijk recht, zoals een erfdienstbaarheid, is in beginsel voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan niet doorslaggevend. Dit is slechts anders indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het plan leidt tot strijd met de zakelijke rechten en daarnaast vaststaat dat niet tot opheffing van het zakelijk recht kan worden overgegaan (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3227).

Voor zover [appellant] heeft bedoeld dat het plan kan leiden tot een verzwaring van de bestaande erfdienstbaarheid, maakt dat nog niet dat er sprake is van een evidente belemmering. Er is geen sprake van een zo duidelijke privaatrechtelijke belemmering, dat de bevoegdheid om een wijzigingsplan vast te stellen niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep van L. van de Manakker en P. van de Manakker ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Scheele
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

723-980