Uitspraak 202300031/1/A2


Volledige tekst

202300031/1/A2.
Datum uitspraak: 8 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het CBE),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 11 maart 2022 heeft de Examencommissie Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam (hierna: de Examencommissie) het verzoek van [appellant] om de afspraken rond de afronding van de Leerlijn Professionele Ontwikkeling op inhoud te toetsen afgewezen.

Bij beslissing van 29 september 2022 heeft het CBE het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO). Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.

Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2023, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door mr. S. Smith, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Voorgeschiedenis

2.       [appellant] is student geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Onderdeel van het curriculum in het derde jaar van de bachelorstudie is het volgen van de leerlijn Professionele Ontwikkeling (hierna: PO-3). Binnen de leerlijn moeten de studenten een aantal opdrachten maken.

3.       Op 13 augustus 2021 is [appellant] te kennen gegeven dat hij niet heeft voldaan aan de Leerlijn PO-3, omdat een aantal opdrachten ontbrak en alle opdrachten die zijn ingeleverd, op één na, op één of meer criteria als ‘onder verwacht niveau’ zijn beoordeeld. Ook is [appellant] te kennen gegeven dat de Commissie Professioneel Gedrag een negatief advies heeft gegeven voor het starten van een remediëringstraject, omdat er bij [appellant] geen sprake was van probleemherkenning rondom het eigen aandeel in het ontstaan van problemen in de Leerlijn PO.

Naar aanleiding van de eindbeoordeling van de Leerlijn PO-3 heeft [appellant] administratief beroep bij het CBE ingesteld. De Examencommissie heeft [appellant] vervolgens op 24 september 2021 bericht dat is geconstateerd dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om mee te doen aan de herkansing van de Leerlijn PO-3 en hem alsnog een herkansing toegekend. [appellant] is op 28 september 2021 akkoord gegaan met het schikkingsvoorstel en heeft het administratief beroep ingetrokken.

4.       Op 14 oktober 2021 is [appellant] per e-mail de herkansingsopdracht ‘Afspraken rond de afronding van de Leerlijn PO’ toegestuurd. Op 13 januari 2022 heeft [appellant] de coördinatoren van de Leerlijn PO-3 gemaild dat hij de herkansingsopdracht niet heeft ontvangen, waarna hem op 20 januari 2022 de e-mail van 14 oktober 2021 nogmaals is toegezonden.

Verzoek [appellant] en de beslissingen daarop

5.       Op 31 januari 2022 heeft [appellant] de Examencommissie verzocht de afspraken rond de afronding van de Leerlijn PO-3 op inhoud te toetsen. De Examencommissie heeft dit verzoek bij beslissing van 11 maart 2022 afgewezen. Hieraan heeft de Examencommissie ten grondslag gelegd dat zij op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) examinatoren aanwijst voor het afnemen van tentamens en het vaststellen van de uitslag daarvan, dat de coördinatoren van de Leerlijn PO-3 ook examinatoren zijn en dat de examinatoren, en niet de Examencommissie, over de inhoud en omvang van de herkansingsopdracht gaan.

6.       Het tegen de beslissing van 11 maart 2022 ingestelde administratief beroep is door het CBE bij beslissing van 29 september 2022 ongegrond verklaard. Volgens het CBE heeft de Examencommissie zich, gelet op haar verschillende taken en bevoegdheden, op het standpunt kunnen stellen de aangeboden herkansingsopdracht niet op inhoud te toetsen. Verder overweegt het CBE dat de aan [appellant] aangeboden herkansingsopdracht overeenkomt met hetgeen is opgenomen in de Studiewijzer. Dat in de eerdere beroepsprocedure een schikkingsvoorstel is aangeboden waarin wordt gesproken van ‘herkansingsopdracht’ maakt niet dat [appellant] gerechtvaardigd kon vertrouwen op het moeten maken van slechts één opdracht, aldus het CBE.

7.       [appellant] kan zich met de beslissing van het CBE niet verenigen en heeft daartegen beroep ingesteld.

Beroep

8.       Volgens [appellant] is het CBE er ten onrechte aan voorbij gegaan dat uit de artikelen 7.12, tweede lid, 7.12b, eerste lid en 7.12c van de WHW volgt dat de Examencommissie de taak heeft om de inhoud van een tentamen te toetsen. Dit betekent dat de Examencommissie de inhoud van de herkansingsopdracht had moeten toetsen, aldus [appellant].

8.1.    Dit betoog slaagt niet. Uit de omschrijving van de taken en bevoegdheden van de examencommissie in artikel 7.12, tweede lid, en artikel 7.12b, eerste lid, van de WHW vloeit voort dat de examencommissie instaat voor de kwaliteit van de tentamens en de desbetreffende opleiding, bijvoorbeeld door het stellen van opleidings- en examenregels en door het stellen van de voorwaarden waar opleidingen en tentamens aan moeten voldoen. De inhoud van een concreet tentamen of van een specifieke (practicum)opdracht wordt vastgesteld door examinatoren, die door de examencommissie worden aangewezen. Dit vloeit voort uit artikel 7.12c, eerste lid, van de WHW. Dit betekent dat het CBE zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Examencommissie de aan [appellant] aangeboden herkansingsopdracht niet op inhoud hoefde te toetsen.

9.       [appellant] betoogt verder dat het CBE heeft miskend dat de herkansingsopdracht die hem in het kader van de schikking is aangeboden slechts één opdracht zou zijn. De herkansingsopdracht ‘Afspraken rond de afronding van de Leerlijn PO’ bestaat daarentegen uit meerdere herkansingsopdrachten. Het CBE heeft daarbij verwezen naar de Studiewijzer, maar daarin staat duidelijk dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend en dat updates geraadpleegd moeten worden. Op 30 april 2021 is er een update geweest, waarin wordt gesproken van ‘herkansingsopdracht(en)’ en ‘één of meer herkansingsopdrachten’ en dus een onderscheid wordt gemaakt tussen een of meerdere herkansingsopdrachten, aldus [appellant].

9.1.    In het Reglement PO-3 (ook wel de Studiewijzer genoemd) is neergelegd aan de hand van welke criteria de eindbeoordeling plaatsvindt en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een voldoende te krijgen voor de Leerlijn PO-3. Daarbij is het volgende vermeld: "Bij een onvoldoende eindbeoordeling van je portfolio krijg je een herkansingsopdracht. De omvang van deze opdracht is afhankelijk van de mate waarin je portfolio niet voldoet aan de bovenstaande criteria." Hieruit vloeit voort dat de herkansingsopdracht er op is gericht dat de portfolio van de student alsnog voldoet aan de criteria uit het Reglement PO-3.

9.2.    De Examencommissie heeft [appellant] met het door hem geaccepteerde schikkingsvoorstel alsnog de mogelijkheid geboden een herkansingsopdracht te doen. Zoals hiervoor is overwogen gaat de Examencommissie niet over inhoud van een concreet tentamen of van een specifieke (practicum)opdracht, maar is dat voorbehouden aan examinatoren die door de Examencommissie worden aangewezen. Alleen al hierom kan uit de bewoordingen van het schikkingsvoorstel niet worden afgeleid dat de herkansingsopdracht slechts uit één opdracht zou bestaan. Daar komt bij dat in het Reglement PO-3 duidelijk is vermeld dat de omvang van de herkansingsopdracht afhankelijk is van de mate waarin een portfolio niet voldoet aan de geformuleerde criteria. Eén van die criteria is het inleveren van meerdere opdrachten. Gelet hierop kan een herkansingsopdracht feitelijk uit meerdere (sub)opdrachten bestaan. Een andere uitleg zou betekenen dat een student die een herkansingsopdracht krijgt niet aan dezelfde criteria zou hoeven te voldoen als andere studenten die de herkansingsopdracht niet krijgen.

Dat, naar [appellant] stelt, in de update van 30 april 2021 wel onderscheid zou worden gemaakt tussen één of meerdere herkansingsopdrachten, maakt het voorgaande niet anders. Het bevestigt juist de hiervoor gegeven uitleg van het Reglement PO-3.

Tenslotte overweegt dat de Afdeling dat [appellant] bij aanvaarding van een schikkingsvoorstel niet eenzijdig de inhoud van het hem gedane voorstel kan herformuleren.

9.3.    Het betoog slaagt niet.

10.     [appellant] betoogt verder dat het CBE er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat niet aan de voorwaarden is voldaan om een remediëringstraject te starten. Uit de Studiewijzer volgt namelijk dat een student, als er sprake is van onprofessioneel gedrag, eerst dient te worden aangesproken. Dit is bij [appellant] niet gebeurd. De voorgestelde remediëringstrajecten moeten daarom worden herroepen.

10.1.  Uit het dossier blijkt dat over [appellant] twee separate meldingen zijn gedaan bij de Commissie Professioneel Gedrag en dat hij van die meldingen op de hoogte is gesteld. Dat [appellant], naar hij stelt, niet voorafgaand aan die meldingen op zijn gedrag is aangesproken, is onvoldoende om aan te nemen dat de meldingen niet gedaan hadden mogen worden en de remediëringstrajecten niet gestart hadden mogen worden. In dit kader is van belang dat op de zitting door het CBE is gesteld, en door [appellant] bevestigd, dat [appellant] heeft geweigerd het gesprek met de coördinatoren aan te gaan. Daarmee heeft hij het voor de coördinatoren onmogelijk gemaakt om in een dergelijk gesprek te voldoen aan de richtlijn dat iemand eerst op zijn gedrag moet worden aangesproken.

Het betoog slaagt niet.

11.     [appellant] heeft ten slotte gesteld dat het CBE ten onrechte heeft geweigerd een schoon exemplaar van de twee pagina’s uit het dossier die zwart gemarkeerde passages bevatten over te leggen. Hierdoor heeft hij geen kennis kunnen nemen van die passages.

11.1.  Ter zitting heeft het CBE gesteld dat het zelf ook alleen de beschikking heeft over de twee pagina’s met zwart gemarkeerde passages, maar dat het geen aanleiding heeft hoeven zien een schoon exemplaar van die pagina’s bij de Examencommissie op te vragen, omdat zijn beslissing niet is gebaseerd op die twee passages. Met het CBE is de Afdeling van oordeel dat de passages daarmee geen deel uitmaken van op de zaak betrekking hebbende stukken en overgelegd hadden moeten worden.

Ook dit betoog slaagt niet.

Conclusie

12.     Het beroep is ongegrond.

13.     Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Ouwehand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023

752

BIJLAGE - WETTELIJK KADER

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Artikel 7.12 Examencommissie

1. Elke opleiding of groep van opleidingen aan de instelling heeft een examencommissie.

2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad als bedoeld in artikel 7.10a.

Artikel 7.12b Taken en bevoegdheden examencommissie

1. Naast de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 7.11 en 7.12, tweede lid, heeft een examencommissie de volgende taken en bevoegdheden:

a. het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens onverminderd artikel 7.12c,

b. het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, om de uitslag van tentamens en examens te beoordelen en vast te stellen,

c. het door de meest daarvoor in aanmerking komende examencommissie verlenen van toestemming aan een student om een door die student samengesteld programma als bedoeld in artikel 7.3j te volgen, waarvan het examen leidt tot het verkrijgen van een graad, waarbij de examencommissie tevens aangeeft tot welke opleiding van de instelling dat programma wordt geacht te behoren voor de toepassing van deze wet,

d. het verlenen van vrijstelling voor het afleggen van één of meer tentamens, en

e. het borgen van de kwaliteit van de organisatie en de procedures rondom tentamens en examens.

[…]

Artikel 7.12c Examinatoren

1. Voor het afnemen van tentamens en het vaststellen van de uitslag daarvan wijst de examencommissie examinatoren aan.

2. De examinatoren verstrekken de examencommissie de gevraagde inlichtingen.