Uitspraak 202101262/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2023:853
- Datum uitspraak
- 1 maart 2023
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag van [appellant] voor het berekeningsjaar 2018 herzien en (lager) vastgesteld op € 854,00. In geschil is of de rechtbank na ongegrondverklaring van het beroep van [appellant] aan hem terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag van [appellant] voor 2018 terecht heeft herzien en lager vastgesteld. Volgens de rechtbank heeft [appellant] niet aangetoond dat hij ook in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 voor zorg verzekerd was.
- Hoger beroep
- Geld
202101262/1/A2.
Datum uitspraak: 1 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [land],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 januari 2021 in zaak nr. 19/2789 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag van [appellant] voor het berekeningsjaar 2018 herzien en (lager) vastgesteld op € 854,00.
Bij besluit van 25 maart 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2023, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1. In geschil is of de rechtbank na ongegrondverklaring van het beroep van [appellant] aan hem terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag van [appellant] voor 2018 terecht heeft herzien en lager vastgesteld. Volgens de rechtbank heeft [appellant] niet aangetoond dat hij ook in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 voor zorg verzekerd was. Om die reden heeft [appellant] uitsluitend over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 september 2018 recht op zorgtoeslag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien een proceskostenvergoeding toe te kennen.
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Hij voert daartoe aan dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn verweerschrift in de beroepsprocedure heeft ingetrokken, omdat er een verkeerde beschikking was afgegeven. [appellant] benadrukt dat hij in verband met de behandeling van zijn bezwaar en beroep hoge kosten heeft moeten maken.
4. De klacht van [appellant], dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend, mist feitelijke grondslag. Niet is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen in deze beroepsprocedure bij de rechtbank heeft aangegeven een verkeerde beslissing over de zorgtoeslag van [appellant] over 2018 te hebben genomen en evenmin is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn verweerschrift heeft ingetrokken. Gelet hierop en gelet op het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag over 2018 terecht heeft vastgesteld op € 854,00, welk oordeel door [appellant] in hoger beroep niet (gemotiveerd) is betwist, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank aan [appellant] terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Meyer-de Beer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023
854