Uitspraak 202005188/1/R2


Volledige tekst

202005188/1/R2.
Datum uitspraak: 1 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant 1B], wonend te Leende, gemeente Heeze-leende (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Leende, gemeente Heeze-leende (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3A], wonend te Leende, gemeente Heeze-leende (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),

appellanten,

en

de raad van de gemeente Heeze-Leende,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen [locatie 1] en [locatie 2]" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] en [partij B] (hierna: [partij A]) hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke reactie ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [partij A] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2022, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 3], in persoon, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. I. Laurijssen, en de raad, vertegenwoordigd door Y. Trienekens, zijn verschenen. Voorts is [partij A], bijgestaan en vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Helmond, als partij gehoord.

Per brief van 31 januari 2023 heeft de Afdeling partijen geïnformeerd over de gewijzigde samenstelling van de meervoudige kamer en hen de gelegenheid geboden om uiterlijk 14 februari 2023 schriftelijk aan te geven of zij opnieuw ter zitting wensen te worden gehoord. De Afdeling heeft geen reactie ontvangen. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek opnieuw gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een loods voor het grondgebonden sierteeltbedrijf van [partij A]. Het bedrijf is sinds 2010 gevestigd aan de Strijperstraat, tussen nrs. [locatie 1] en [locatie 2]; [partij A] woont elders. In het voorgaande plan was sprake van een agrarische bestemming zonder bebouwingsmogelijkheden. Aan de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" is in het plan waar het hier om gaat een bouwvlak toegekend en is het mogelijk gemaakt om daar een gebouw op te richten. Het is de bedoeling om een loods van ongeveer 302 m² op te richten met een goot- en bouwhoogte van 3,5 m en 7 m. De sierteelt vindt nu in de openlucht plaats. Het betreft sierteelt van snijheesters die na het snijden (oogsten) naar de veiling worden gebracht. Het is de bedoeling dat in de loods producten van het sierteeltbedrijf worden gesorteerd, klaargemaakt en voor de veiling opgeslagen en dat daarin materialen, beschermingsmiddelen, kunstmest en machines worden opgeslagen. Tevens zal in de loods een kantine met keuken en opslagruimte worden gerealiseerd. [appellant sub 2] woont aan de Strijperstraat [locatie 3]. Tussen zijn perceel en het plangebied ligt nr. [locatie 1]. [appellant sub 1] woont aan de Strijperstraat [locatie 2], naast het plangebied. [appellant sub 3] woont aan de Strijperstraat [locatie 4], tegenover het plangebied.

Belanghebbendheid

2.       [partij A] stelt dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [appellant sub 2] kan volgens [partij A] niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.

2.1.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

2.2.    De Afdeling stelt vast dat in dit geval [appellant sub 2] een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit.

2.3.    Gelet op wat onder 2.1 is overwogen, ziet de Afdeling alleen al daarom aanleiding om het beroep van [appellant sub 2] ontvankelijk te achten.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

3.1.    De relevante bepalingen uit de Interim Omgevingsverordening Brabant en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Beroepen

Onzorgvuldige voorbereiding

4.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid omdat de raad in afwijking van het raadsvoorstel van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) het plan heeft vastgesteld. Het college had geadviseerd het plan niet vast te stellen omdat daarin was afgeweken van de structuurvisie.

4.1.    De raad wijst er op dat in reactie op het raadsvoorstel van het college een amendement in stemming is gebracht dat met meerderheid is aangenomen waarin is gemotiveerd waarom het plan gewijzigd kan worden vastgesteld. De wijzigingen betreffen de aanvullende motivering over de structuurvisie en in verband daarmee een aanvullende voorwaarde over de zichtlijnen. De raad heeft vervolgens het plan gewijzigd vastgesteld. Het amendement maakt deel uit van het raadsbesluit.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Awb is verlopen. Het vaststellen van het bestemmingsplan is op grond van de Wet ruimtelijke ordening een zelfstandige bevoegdheid van de raad. De raad heeft tevens gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het raadsvoorstel. Het amendement heeft gelet op de in 4.1 beschreven wijzigingen niet geleid tot een wezenlijk ander plan. Daarom kan het feit dat het raadsvoorstel van het college niet is overgenomen, niet leiden tot de conclusie dat het besluit tot vaststelling van het plan onrechtmatig is. Het betoog slaagt niet.

Interim Omgevingsverordening Brabant

5.       [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 6.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

[appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen onder verwijzing naar een ingebrachte contra-expertise "Bestemmingsplan Strijperstraat tussen [locatie 1] en [locatie 2]" van 16 november 2022 van Adviesbureau Wintraecken Advies B.V. (hierna: de contra-expertise) dat het plan in strijd is met de Interim Omgevingsverordening Brabant (hierna: de IOV). Zij voeren daartoe aan dat, omdat het plan op grond van de IOV gedeeltelijk in het Landelijk Gebied is gelegen, op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de IOV de ruimtelijke ontwikkeling gepaard dient te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In het plan is niet onderbouwd dat dit het geval is. Verder voeren zij aan dat op grond van artikel 3.9, tweede lid, onder a en b, van de IOV het bestemmingsplan dient te motiveren dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd. Ook deze motivering ontbreekt in het plan, zo betogen zij.

5.1.    De raad stelt dat hij het plan aan de IOV heeft getoetst omdat die ten tijde van het vaststellen van het plan in werking was getreden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het plan niet aan artikel 3.9 van de IOV is getoetst omdat het overgrote deel van het plangebied op de bij de IOV behorende kaarten is aangeduid als ‘landelijke kern’ en alleen een kleine punt van het plangebied is gelegen in het gebied dat in de IOV is aangeduid als Landelijk Gebied. Verder heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat een herbegrenzing van het gebied in voorbereiding is waarbij het plangebied geheel binnen de landelijke kern komt te liggen.

5.2.    De raad heeft het plan aan de Interim Omgevingsverordening Brabant (hierna: de IOV) getoetst. De Afdeling acht dit juist nu de IOV op 5 november 2019, dus voordat het plan is vastgesteld, in werking is getreden. Uit artikel 9.8 van de IOV (overgangsrecht) volgt niet dat het plan in dit geval nog aan de Verordening ruimte Noord-Brabant moest worden getoetst.

5.3.    De Afdeling stelt vast dat een deel van het plangebied waarop ook een deel van het bouwvlak is geprojecteerd ten tijde van het vaststellen van het plan was gelegen in het gebied dat op de bij de IOV behorende kaarten is aangeduid als ‘Landelijk Gebied’. De Afdeling stelt vast dat de raad, zoals hij ook heeft erkend, niet heeft onderbouwd dat de ruimtelijke ontwikkeling op deze gronden gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Dit is op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de IOV wel vereist. Voorts heeft de raad niet gemotiveerd dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd ofwel doordat dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan ofwel doordat de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen. Dit is op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de IOV wel vereist. De betogen slagen.

De Structuurvisie Heeze-Leende 2013-3030

6.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Heeze-Leende 2013-3030 (hierna: de structuurvisie). Zij voeren daartoe aan dat het plangebied in het waardevolle middengebied van de kern Leenderstrijp ligt en de raad ten onrechte stelt dat het plangebied behoort tot de dorpsranden en uitlopers. Er is sprake van verboden verdichting omdat de structuurvisie in het waardevolle middengebied en in de directe omgeving verdichting verbiedt. Verder betogen zij dat, als het plangebied wel tot de dorpsranden en uitlopers in de structuurvisie behoort, in de structuurvisie is opgenomen dat ‘in principe’ geen verdere verdichting van de bebouwing meer mag plaatsvinden. Dat betekent volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat geen verdere verdichting van de bebouwing mag plaatsvinden, tenzij sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie en dat is volgens hen niet het geval.

Tevens dienen volgens de structuurvisie de cultuurhistorische waarden en kenmerken te worden behouden en versterkt. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat ook hieraan niet wordt voldaan.

Verder staat in paragraaf 4.4. van de structuurvisie dat de enige gebieden die als nieuwe bouwlocatie in aanmerking komen "De Bulders" en de "Breedvennen" betreffen en niet het huidige gebied.

Verder is in bijlage 2, onder 11, van de structuurvisie een beschrijving en visie van Leenderstrijp opgenomen en wordt ook niet aan de daarin opgenomen voorwaarden voldaan. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de geplande loods van 15 m breed en 7 m hoog het zicht vanaf de Strijperstraat naar het noordelijk en oostelijk gelegen Beekdal van de Strijper Aa nagenoeg volledig zal belemmeren. Daardoor worden zichtlijnen in strijd met de structuurvisie niet gehandhaafd en versterkt, maar juist verzwakt. Door het weghalen van een coniferenhaag en kerstbomen zullen geen waardevolle zichtlijnen worden gecreëerd omdat het zicht wordt ontnomen door de loods. Bovendien is de structuurvisie erop gericht om ongewenste verdichting door bebouwing tegen te gaan en gaat het dus niet om de coniferenhaag en kerstbomen. Ten tijde van de inwerkingtreding van de structuurvisie was het perceel grasland, zoals meerdere decennia het geval is geweest. [partij A] heeft na aankoop van het perceel de kerstbomen aangeplant en de coniferenhaag laten verwilderen en hierdoor is verdichting ontstaan, en dat terwijl de structuurvisie al in werking was.

[appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben in dit verband ook verwezen naar de door hun ingebrachte contra-expertise waarin is geconcludeerd dat het plan zich niet verdraagt met de structuurvisie. In de contra-expertise is uiteengezet dat het plan niet tegemoet komt aan de uitgangspunten om geen verdere verdichting toe te staan en om de openheid te behouden, ook om de waardevolle zichtlijnen naar het Beekdal van de Strijper Aa te handhaven en te versterken. De planlocatie vormt op dit moment als het ware een hap uit het woonlint en benadrukt de gewenste stedenbouwkundige en landschappelijke openheid die de Strijperstraat kenmerkt. Bebouwing als de loods wordt als verdichting gezien en begroeiing als accentuering van de gewenste openheid.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met de structuurvisie. De raad stelt dat niet eenduidig is hoe de tekst ‘geen verdere verdichting van het dorp toestaan’ al dan niet in combinatie met de tekst ‘het dorpshart behouden zoals het nu is’ moet worden geïnterpreteerd. In de toelichting op de bebouwingsconcentraties, waaronder Leenderstrijp, in bijlage 2, onder 11, is uitvoerig en genuanceerd ingegaan op de situatie in de kern Leenderstrijp. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen ‘het waardevolle middengebiedje’, dat behouden dient te blijven en waar in de directe omgeving geen verdichting mag plaatsvinden, en de ‘dorpsranden en uitlopers’, waar in principe geen verdere verdichting dient plaats te vinden. Hiermee is volgens de raad de mogelijkheid open gelaten dat in bepaalde gevallen in de dorpsranden en uitlopers verdichting wordt toegestaan. Het plangebied ligt volgens de raad in die dorpsranden en uitlopers, dus is verdichting op zich toegestaan.

Voor de beoogde herbestemming binnen het plangebied is met name het aspect economie en werken relevant. Met deze ontwikkeling wordt bijgedragen aan de groei en behoud van kleinschalige bedrijvigheid. Leenderstrijp is een actieve agrarische gemeenschap met veel agrarische en aan de agrarische sector gerelateerde bedrijven. Deze bedrijven en dus ook het sierteeltbedrijf van [partij A] bepalen mede het karakter van Leenderstrijp en zorgen voor het behoud van het karakter van de kern en voldoen daarmee aan de structuurvisie. Het klopt volgens de raad dat de structuurvisie behoudend is voor wat betreft ontwikkelingen in de kern Leenderstrijp. Dat is volgens de raad met name gebaseerd op de wens tot behoud en versterking van het cultuurhistorisch erfgoed en de zichtlijnen.

Volgens de raad zijn binnen het plangebied geen zichtlijnen aanwezig en was dat ook niet ten tijde van het opstellen van de structuurvisie. Met de realisatie van het plan verdwijnen inderdaad de coniferenhaag en kerstbomen. Dit is met een voorwaardelijke verplichting in artikel 3, lid 3.3.2 van de planregels geborgd. Daarmee worden zichtlijnen toegevoegd. De raad verwijst naar artikel 3, lid 3.3.2, onder b, onder 2, dat bepaalt dat de zichtlijnen naar het achterliggende gebied met plaatsing en instandhouding van de heg worden gerespecteerd. Zo wordt volgens de raad invulling gegeven aan een belangrijke doelstelling van de structuurvisie.

6.2.    In de structuurvisie zijn de ontwikkelingen voor de langere termijn binnen de gemeente Heeze-Leende beschreven. De toekomstvisie beschrijft bij het aspect ‘Economie en werken’ dat het doel is de lokale werkgelegenheid te behouden en in te zetten op de groei van kleinschalige en hoogwaardige bedrijvigheid.

In paragraaf 1.3 van de structuurvisie staat dat de structuurvisie voor de burger een niet bindend document is maar dat zij vanuit wettelijk oogpunt bindend is voor de gemeente. Dit houdt in dat zolang de structuurvisie geldig is de betreffende overheid niet zomaar kan afwijken van wat in de visie staat beschreven.

Op pagina 26 en 27 van de structuurvisie is de oude bewoningsgeschiedenis van Heeze-Leende geschetst. Volgens de structuurvisie is Heeze-Leende een gemeente die rijk is aan archeologische en cultuurhistorische elementen die een helder beeld geven van de oorspronkelijke eigenheid en is het belang van het behoud van landschappen en landschapselementen en de typische lintstructuren met her en der een zogenaamde "plaatse" beschreven. Deze elementen vertegenwoordigen veel kwaliteiten, maar zijn tegelijkertijd ook kwetsbaar. Voor het aantrekkelijk wonen als levensvraag is het herkenbaar houden van de geschiedenis van de ruimte van fundamenteel belang.

Op pagina 52 van de structuurvisie staat over de kern Leenderstrijp dat geen verdere verdichting van het dorp is toegestaan. Het dorpshart moet worden behouden zoals het nu is.

Verder is volgens de structuurvisie (paragraaf 4.4) bebouwing in Heeze-Leende geconcentreerd in de vier dorpskernen van Heeze, Leende, Leenderstrijp en Sterksel. Buiten de kernen komt bebouwing voor in de oude buurtschappen en bebouwingsconcentraties die nog min of meer verspreid in de gemeente herkenbaar zijn. Voor de toekomst zal nieuwbouw zoveel als mogelijk binnen de kernen moeten plaatsvinden. Nieuwe bouwlocaties zijn incidenteel mogelijk wanneer zij direct aansluiten op bestaande kernen. De enige gebieden die daarvoor in aanmerking komen zijn "De Bulders" en "Breedvennen".

In de structuurvisie zijn ook de verschillende kernen binnen de gemeente belicht. Voor Leenderstrijp is dat gebeurd in bijlage 2, onder 11. Volgens de structuurvisie is Leenderstrijp te typeren als een kransakkerdorp. De kern wordt gevormd door het gebied tussen de Strijperstraat en de Hoogeindseweg. Binnen de kern liggen nog waardevolle open ruimtes. Aan de noordzijde ligt een waardevol middengebied dat omsloten wordt door historische structuren en speels wordt omringd door traditionele bebouwing. In het gebied zijn volgens de structuurvisie waardevolle zichtlijnen aanwezig. Het is van belang om de zichtlijnen richting het noorden en het oostelijk gelegen beekdal van de Strijper Aa te handhaven c.q. te versterken. Het waardevolle middengebiedje dient behouden te blijven. In de directe omgeving mag geen verdichting plaats vinden. Visuele belemmeringen zijn in dit gebied niet gewenst. Ook in de dorpsranden en uitlopers dient in principe geen verdere verdichting van de bebouwing meer plaats te vinden. Daar waar mogelijk dienen historische elementen te worden hersteld. Bebouwing dient te passen in de cultuurhistorische context van het gehucht.

6.3.    In de structuurvisie staat dat nieuwe bouwlocaties incidenteel mogelijk zijn wanneer zij direct aansluiten op bestaande kernen en dat de enige gebieden die daarvoor in aanmerking komen "De Bulders" en "Breedvennen" zijn. Daaruit blijkt dat wordt gedoeld op woningbouw en dat deze passage geen betrekking heeft op de bouw van een loods zoals hier aan de orde. Van strijd met de structuurvisie is op dit punt geen sprake.

Gelet op de kaart behorende bij de structuurvisie en de tekst die beschrijft waar de kern is gelegen, is de Afdeling verder van oordeel dat het plangebied niet is gelegen in de kern maar in de dorpsrand van Leenderstrijp, omdat het plangebied niet ligt in het gebied tussen de Strijperstraat en de Hoogeindseweg maar daarbuiten, aan de rechterzijde van de Strijperstraat. In de structuurvisie is beschreven dat in de dorpsranden en uitlopers in principe geen verdere verdichting van de bebouwing dient plaats te vinden. Hiermee wordt, zoals de raad heeft gesteld, de mogelijkheid opengelaten dat hier in bepaalde gevallen wel verdichting kan worden toegestaan. Ook op dit punt is van strijd met de structuurvisie geen sprake.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad echter niet deugdelijk gemotiveerd dat de wens tot behoud van de openheid en zichtlijnen niet in de weg staan aan het plan. De Afdeling acht niet deugdelijk gemotiveerd dat het oprichten van een loods met een breedte van ongeveer 15 m en een hoogte van 7 m, die zal worden gesitueerd op geringe afstand van de bebouwing die op de naastgelegen percelen is opgericht, met het oog op het zicht vanuit de Strijperstraat naar het achter de loods gelegen beekdal van de Strijper Aa zich verdraagt met de structuurvisie. Het is aannemelijk dat na het oprichten van de loods een groot deel van het zicht op het achtergelegen gebied blijvend zal worden weggenomen en de openheid wordt aangetast. Niet valt in te zien waarom de aantasting van de openheid en de zichtlijnen door de loods in voldoende mate wordt ondervangen door de verwijdering van de coniferenhaag en de kerstbomen, als gesteld door de raad. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking wat hierover in de contra-expertise is vermeld, namelijk dat begroeiing wordt gezien als accentuering van openheid.

Verder heeft de raad zijn besluit vooral gestoeld op het feit dat de ontwikkeling zal bijdragen aan de groei en het behoud van kleinschalige bedrijvigheid en betrokken dat Leenderstrijp een actieve agrarische gemeenschap is, met veel agrarische en aan de agrarische sector gerelateerde bedrijven. De raad heeft voor de beoogde herbestemming binnen het plangebied het aspect economie en werken van belang geacht. De raad heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt of het cultuurhistorisch erfgoed en de cultuurhistorische waarden ook na het oprichten van de loods worden versterkt en behouden. Op dit punt is het besluit niet deugdelijk gemotiveerd.

De betogen slagen.

Alternatieven

7.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat er geen alternatieven zijn onderzocht.

7.1.    De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging moet maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

De raad heeft toegelicht dat er alternatieven zijn bekeken maar dat die niet realistisch zijn. De loods moet in de nabijheid van het sierteeltbedrijf van [partij A] komen te liggen. De naastgelegen bebouwde percelen zijn niet in eigendom van [partij A]. Op het perceel van [partij A] is de enige alternatieve mogelijkheid gesitueerd achter de achterste bouwlijnen, maar door deze locatie te gebruiken zou worden ingegrepen in waardevol open (agrarisch) landschap en dat is niet wenselijk.

Daarmee heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom niet voor deze alternatieven is gekozen. Het betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid

8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie omdat de bedrijvigheid en daarmee het aantal verkeersbewegingen van vrachtwagens toeneemt die op de Strijperstraat ter plaatse van hun woningen zullen parkeren, rijden en keren.

8.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot een verkeersonveilige situatie. In de huidige situatie is daarvan geen sprake. In de plantoelichting en de nota van zienswijze staat dat de herbestemming niet tot een relevante toename in productie en autoverkeer zal leiden. Dat is ook aannemelijk, omdat de gronden die voor de sierteelt worden gebruikt niet worden uitgebreid. De bestaande situatie kent al een oprit met poort en die situatie wijzigt niet. Het vrachtverkeer dat van de locatie gebruik gaat maken, kan het terrein oprijden en daar keren en weer wegrijden zoals dat in de huidige situatie ook het geval is. Over vrachtverkeer is verder vermeld dat het aantal verkeersbewegingen juist zal afnemen omdat direct met veilingwagens gewerkt kan worden door de opslagmogelijkheid in de loods. Het betoog slaagt niet.

Planregels

9.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat in het plan ten onrechte niet is geborgd dat ander gebruik van de loods dan gebruik ten behoeve van de activiteiten voor het sierteeltbedrijf niet mogelijk is. [partij A] exploiteert nog een bedrijf, Technical Support, en zij vrezen dat dit bedrijf zal worden verplaatst naar de locatie aan de Strijperstraat en dat dit zal leiden tot overlast. Het zou daarbij gaan om onderhoud, reparatie en keuren van grondverzet- en landbouwmachines. Dergelijke activiteiten moeten daarom in het plan worden uitgesloten, zo betogen zij.

9.1.    In artikel 3.1 van de planregels is bepaald dat de gronden met de bestemming "Agrarisch-2" zijn bestemd voor een grondgebonden teeltbedrijf. In artikel 1.26 van de planregels is een grondgebonden teeltbedrijf gedefinieerd als een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. De door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] genoemde activiteiten vallen niet onder de definitie van een grondgebonden teeltbedrijf. Wanneer deze activiteiten binnen het plangebied worden uitgevoerd zijn deze in strijd met het bestemmingsplan. Overigens heeft [partij A] verklaard dat de desbetreffende werkzaamheden niet op zijn eigen gronden plaatsvinden maar bij klanten die hem inhuren. Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

10.     [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen voor een verslechtering van hun woon- en leefklimaat. Zij betogen dat de raad de activiteiten had moeten aanmerken als activiteiten in milieucategorie 3.1 en 3.2 en niet in categorie 2. Zij wijzen op de activiteiten van het bedrijf Technical Support. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen verder dat de raad ten onrechte is uitgegaan van een gemengd gebied terwijl het gebied getypeerd moet worden als rustige woonwijk. Op grond van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure) dient dan niet te worden uitgegaan van een afstand van 10 m maar van 30 m van die activiteiten tot de omliggende woningen. De afstand tot de woningen bedraagt geen 30 m.

10.1.  De VNG-brochure maakt voor de te hanteren richtafstanden ten opzichte van bedrijvigheid een onderscheid tussen een "rustige woonwijk" en een "gemengd gebied". Volgens de VNG-brochure is een rustige woonwijk een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Een gemengd gebied is daarentegen een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Als voorbeelden van een gebied met functiemenging worden genoemd een woon- en werkgebied met kleinschalige, vooral ambachtelijke bedrijvigheid en gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies. Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor bedrijvigheid in milieucategorie 2 wordt een richtafstand van 30 m aanbevolen. Deze richtafstand geldt ten opzichte van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied. Wanneer het plangebied tot het omgevingstype gemengd gebied behoort, kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Voor bedrijfsactiviteiten die tot milieucategorie 2 behoren, wordt in het geval van een gemengd gebied een richtafstand van 10 m aanbevolen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verzekeren.

10.2.  Zoals onder 8.1 is geoordeeld, passen de activiteiten van Technical Support niet binnen het bestemmingsplan. Daarvan uitgaande faalt het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat de raad de toegestane activiteiten op het perceel had moeten aanmerken als activiteiten in milieucategorie 3.1 en 3.2 en niet in categorie 2. Verder is niet bestreden en de raad heeft met juistheid het standpunt ingenomen dat het bedrijf van [partij A] tot milieucategorie 2 behoort.

10.3.  Gelet op de woonbebouwing, de bedrijven in de omgeving en de situering langs de Strijperstraat is de Afdeling van oordeel dat de raad het gebied heeft kunnen karakteriseren als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. Daarom heeft de raad een juist uitgangspunt gehanteerd voor wat betreft de tussen de woningen en het bedrijf van [partij A] aan te houden afstand en is, nu die afstand minimaal 10 m is, het woon- en leefklimaat aanvaardbaar. Het betoog slaagt niet.

Stikstof

11.     [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat de raad niet of ontoereikend heeft onderzocht of het bouwen en het gebruik van de loods zal leiden tot toename van de stikstof en gevolgen heeft voor het

Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux".

11.1.  Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

11.2.  De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.52, volgt dat bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke verwevenheid kan worden aangenomen, onder meer rekening moet worden gehouden met de situering van de woning van de betrokkene, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van betrokkene en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. Indien het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de woon- en leefomgeving van betrokkene, is in beginsel sprake van verwevenheid als hiervoor bedoeld.

11.3.  Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" ligt op een afstand van ongeveer 700 m van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2]. Gelet op deze afstand maakt dit Natura 2000-gebied geen deel uit van hun woon- en leefomgeving en bestaat er geen verwevenheid tussen het individuele belang van

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Gelet op artikel 8:69a van de Awb betekent dit dat zij zich niet op die norm kunnen beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, zal de Afdeling het betoog niet inhoudelijk beoordelen.

Uitvoerbaarheid

12.     [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] betogen dat de loods niet kan voldoen aan de welstandsnota. Een omgevingsvergunning zal daarom niet kunnen worden verleend wegens strijd met de redelijke eisen van welstand. Dit betekent dat het plan niet uitvoerbaar is, aldus [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2].

12.1.  De raad stelt dat de welstandsbeoordeling aan de orde komt bij de aanvraag om omgevingsvergunning. Overigens heeft de welstandscommissie al vastgesteld dat de loods aan redelijke eisen van welstand voldoet. In de plantoelichting bij het bestemmingsplan staat: "In de vergadering van 15 januari 2019 is het bouwplan voor het plangebied besproken in de Welstandscommissie Zuidoost Brabant. Het plan is getoetst aan welstandsniveau 1. De commissie is van mening dat het plan voldoende aansluit bij de karakteristieken van de directe omgeving. Dit advies is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd."

12.2.  De welstandsbeoordeling wordt verricht in het kader van een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van de loods. De beoordeling van de welstandelijkheid van de eventuele bouwplannen is niet aan de orde in een bestemmingsplanprocedure. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] zo dat zij de toetsing van de welstand over de band van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde willen stellen in deze procedure. Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan echter alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het bestemmingsplan op voorhand niet uitvoerbaar is. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd over welstand, ook gelet op het positieve welstandsadvies, geen concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat het plan op voorhand niet uitvoerbaar zou zijn. Dit betoog slaagt niet.

Conclusie

13.     In wat [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd over de strijdigheid van het plan met de IOV en de structuurvisie, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

14.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak alsnog:

- met inachtneming van wat is overwogen onder 5.3 en 6.3, de daar omschreven gebreken te herstellen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

15.     Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten

16.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Heeze-Leende op:

- om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat is overwogen onder 14, de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 29 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen [locatie 1] en [locatie 2]" te herstellen, en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Ouwehand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023

224

Bijlage

Interim Omgevingsverordening Brabant

Artikel 3.9

Kwaliteitsverbetering landschap

1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of

b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;

b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;

c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;

d. het wegnemen van verharding;

e. het slopen van bebouwing;

f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;

g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Artikel 9.8

1. Bestaande planologische mogelijkheden, waaronder het feitelijk gebruik van gronden en opstallen die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig worden uitgeoefend, worden gerespecteerd en kunnen worden voorgezet.

2. Onder bestaande planologische mogelijkheid, zoals een bestaand bouwperceel, bestaande bebouwing, een bestaande gebruiksactiviteit of een bestaande omvang, wordt verstaan:

a. datgene wat het geldende bestemmingsplan zonder toepassing van een wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.6, eerste lid, onder a, Wet ruimtelijke ordening toestaat, met inbegrip van datgene wat nadien wordt toegestaan op grond van een:

1. […] of

2. besluit van de gemeente als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter;

b. […].

Bestemmingsplan "Strijperstraat [locatie 1] en [locatie 2] Leende"

Artikel 3.3.2

Het perceel met de bestemming Agrarisch - 2' mag slechts worden gebruikt indien:

a. de bestaande coniferen en andere naaldbomen op het perceel worden verwijderd;

b. de bestaande coniferen aan de zijde van de Strijperstraat worden vervangen door een heg onder de volgende voorwaarden:

1. de heg bestaat uit (een) streek eigensoort(en);

2. de zichtlijnen naar het achterliggende gebied worden met plaatsing en in standhouding van de heg gerespecteerd.

c. de heg zoals genoemd onder b wordt duurzaam in standgehouden met inachtname van de voorwaarden zoals gesteld in lid b.