Uitspraak 202103659/1/R4


Volledige tekst

202103659/1/R4.
Datum uitspraak: 1 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Wageningen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2021 in zaak nr. 20/1463 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van een boom op het perceel [locatie] in Wageningen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 4 maart 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 31 oktober 2019, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Bij uitspraak van 30 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 maart 2020 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 25 juni 2021 heeft het college het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard.

[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 25 juni 2021.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2022, waaraan [appellant] en het college, vertegenwoordigd door J. van der Sluijs, via videoverbinding hebben deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] en het college verschillen van mening over de uitleg van een bepaling uit de Bomenverordening 2010, die het college in dit geval van toepassing heeft geacht. De rechtbank heeft het college op dit punt gelijk gegeven. [appellant] is het niet eens met dat oordeel en heeft daarom hoger beroep ingesteld.

Het besluit van 25 juni 2021 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep?

2.       Het college heeft de Afdeling bij brief van 17 maart 2022 te kennen gegeven dat het tegemoet is gekomen aan het verzoek van [appellant] om de boom te mogen kappen. Het college heeft daarbij een brief van 16 maart 2022 gericht aan [appellant] overgelegd. In die brief staat dat het college op 20 augustus 2021 samen met [appellant] bij het perceel is geweest om de situatie ter plaatse te bekijken. Tijdens dat bezoek is afgesproken dat [appellant] de boom vergunningvrij mocht kappen. In de brief staat verder dat het college op 14 maart 2022 heeft vastgesteld dat de boom inmiddels is gekapt. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep (procesbelang).

2.1.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij nog wel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Hij brengt daarover naar voren dat het algemeen belang gediend is bij een beoordeling van de vraag hoe de Bomenverordening in vergelijkbare situaties moet worden toegepast. Bovendien heeft hij in zijn hogerberoepschrift naar voren gebracht dat de door de rechtbank toegekende proceskosten te laag zijn, zodat ook daarom belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, aldus [appellant].

2.2.    Procesbelang is het belang dat een appellant heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de appellant voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de appellant van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft de appellant die opkomt tegen een besluit, belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar of (hoger) beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.

2.3.    [appellant] heeft alleen al belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij opkomt tegen de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling.

De Afdeling stelt wel vast dat de boom waarvoor [appellant] een kapvergunning heeft aangevraagd, inmiddels is gekapt en dat het college en [appellant] het erover eens zijn dat deze boom vergunningvrij mocht worden gekapt. De Afdeling ziet daarom geen reden om in te gaan op het door [appellant] naar voren gebrachte betoog over de toepassing van de Bomenverordening. Dat het algemeen belang volgens [appellant] gediend is bij een beoordeling van dat betoog, maakt niet dat hij zelf nog een belang heeft bij bespreking van dit betoog.

De Afdeling zal daarom de hogerberoepsgrond over toepassing van de Bomenverordening buiten bespreking laten en hieronder alleen de hogerberoepsgrond over de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling beoordelen.

Proceskostenvergoeding in beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank bij de berekening van de verletkosten ten onrechte is uitgegaan van een uurtarief van € 7,00. Daardoor heeft de rechtbank de uiteindelijke proceskosten op een te laag bedrag vastgesteld. Volgens [appellant] heeft hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in beroep middels een bijlage bij zijn proceskostenformulier onderbouwd waarom bij de berekening van de verletkosten uit had moeten worden gegaan van een uurtarief van € 82,00.

3.1.    [appellant] heeft in beroep een proceskostenformulier overgelegd waarmee hij om vergoeding van verletkosten heeft gevraagd. Op dat proceskostenformulier staat een totaalbedrag aan verletkosten. Als bijlage bij het proceskostenformulier heeft [appellant] een declaratieoverzicht gevoegd. Op dat overzicht staat een uurtarief van € 82,00. [appellant] heeft op de zitting toegelicht dat hij dat bedrag heeft ontleend aan de toelichting op het proceskostenformulier, omdat daarop dat bedrag als maximum uurtarief staat en zijn eigenlijke uurtarief dat bedrag overschrijdt. Dat laat echter onverlet dat het aan [appellant] is om zijn eigenlijke uurtarief te onderbouwen, bijvoorbeeld door middel van loonstroken of facturen. Daar wordt in de toelichting op het proceskostenformulier ook op gewezen. [appellant] heeft dat niet gedaan. De rechtbank heeft daarom bij de berekening van de verletkosten terecht het forfaitair minimumuurtarief van € 7,00 gehanteerd.

Het betoog slaagt niet.

Het besluit van 25 juni 2021

4.       Met het besluit van 25 juni 2021 heeft het college het bezwaar van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard. Zoals hiervoor is overwogen, houdt de discussie over de toepassing van de Bomenverordening in dit geval partijen niet langer verdeeld, omdat het college met [appellant] heeft afgesproken dat de desbetreffende boom vergunningvrij mocht worden gekapt en die boom inmiddels ook is gekapt. Nu geen sprake meer is van een actueel geschil, heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 25 juni 2021.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.

Het beroep tegen het besluit van 25 juni 2021 is niet-ontvankelijk.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wageningen van 25 juni 2021 niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023

462-971