Uitspraak 200302604/2


Volledige tekst

200302604/2.
Datum uitspraak: 26 juni 2003.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 10 maart 2003 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) aan de Stichting Katholiek Onderwijs Enschede krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van een schoolgebouw, gelegen op het perceel Park De Kotten 320 te Enschede.

Bij besluit van 26 februari 2002 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 maart 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juni 2003.
Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juni 2003, waar verzoekers, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is daar de Stichting Katholiek Onderwijs Enschede, vertegenwoordigd door W.J. Hegeman daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Aan dat uitgangspunt komt te meer betekenis toe, indien, zoals in dit geval, het beroep tegen dat besluit in eerste aanleg ongegrond is bevonden.

2.2. Verzoekers betogen dat de rechtbank heeft miskend dat ten behoeve van het bouwplan niet met toepassing van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 vrijstelling kan worden verleend, omdat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.

2.3. Hetgeen verzoeker aldus heeft aangevoerd, geeft evenwel geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure geen stand zal houden, althans dat zal blijken dat het college de vrijstelling en bouwvergunning in bezwaar niet mocht handhaven, zoals het heeft gedaan.

2.4. Gelet op het vorenstaande, bestaat geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening, als verzocht, rechtvaardigt. Het verzoek moet worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2003.

13.