Uitspraak 202206872/1/R4 en 202206872/2/R4


Volledige tekst

202206872/1/R4 en 202206872/2/R4.
Datum uitspraak: 27 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Wekerom, gemeente Ede,

en

de raad van de gemeente Ede,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Wekerom-Oost" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

[appellante] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 januari 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en de raad, vertegenwoordigd door L.E.H. Wolters en J.J.M. Koster-Jilisen, bijgestaan door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door ing. D.A. Verweij en [gemachtigde D], gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.       Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

2.       Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 4,9 hectare en bevindt zich buiten de bebouwde kom ten oosten van de kern Wekerom. Het plangebied omvat de percelen die kadastraal bekend staan als sectie B nummers 3520, 4376, 4835, 5857, 5858 en 5860. Deze percelen liggen ten zuiden van de Otterloseweg. Verder kenmerkt het gebied rondom het plangebied zich als een open agrarisch gebied.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 93 grondgebonden woningen. Van deze 93 woningen zijn er 31 bestemd met bouwvlakken en een woonbestemming. De resterende woningen worden mogelijk gemaakt binnen de woonvelden met de bestemming "Woongebied". Aan de overige gronden zijn de bestemmingen "Groen", "Tuin", "Verkeer" en "Water" toegekend.

[appellante] exploiteert aan de [locatie] een loon- en grondverzetbedrijf. Haar percelen sectie B nummers 3520, 4376, 5857 en 5860 liggen in het noorden van het plangebied. Zij vormen tezamen circa 1/8e deel van het plangebied. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Wekerom" uit 2010 rustte op de gronden van [appellante] de bestemming "Bedrijf". Het bedrijfsperceel van [appellante] wordt met dit plan wegbestemd en onder het in artikel 23 van de planregels opgenomen overgangsrecht gebracht. [appellante] is het oneens met het wegbestemmen van haar perceel en het daarmee verdwijnen van haar bedrijf en heeft de Afdeling verzocht het bestemmingsplan te vernietigen. Zoals zij op de zitting nader heeft toegelicht maakt zij zich zorgen over de voortzetting van haar bedrijf, al dan niet op een alternatieve locatie en de daarmee gepaard gaande financiële en andere onzekerheden.

3.       Ter zitting is namens [appellante] bevestigd dat het beroep zich uitsluitend richt tegen het bestemmingsplan en niet tegen het exploitatieplan.

Bestaand legaal gebruik

4.       [appellante] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan het bestaande legale gebruik van haar perceel ten onrechte niet langer als zodanig heeft bestemd. Volgens [appellante] heeft de raad haar bedrijfsperceel wegbestemd zonder rekening te houden met haar belangen bij voortzetting van haar loon- en grondverzetbedrijf. Bovendien is voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan geen overeenkomst met haar bereikt over de verwerving of verplaatsing van haar bedrijf.

4.1.    In beginsel moet legaal bestaand gebruik als zodanig in het bestemmingsplan worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht als de raad aannemelijk maakt dat het gebruik op termijn zal worden beëindigd. Met het overgangsrecht wordt namelijk beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen.

4.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat in dit geval een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bestaand legaal gebruik in beginsel als zodanig moet worden bestemd. De raad heeft nieuwe planologische inzichten voor de gronden waar nu het perceel van [appellante] zich bevindt. In het plangebied moeten 93 grondgebonden woningen mogelijk worden gemaakt.

In dit kader wijst de raad op het gemeentelijk woningbouwprogramma/Integraal Portefeuillemanagement Woningbouw (IPW), dat onderdeel is van de Regionale Woonagenda 2.0 (2018-2021). Daarin is de realisatie van de beoogde woningen opgenomen. Uit de plantoelichting volgt dat er in maart 2020 een woningmarktanalyse heeft plaatsgevonden waarin de woningbehoefte in kaart is gebracht. Uit dit onderzoek volgt dat op basis van een inschatting van de groeicapaciteit tot 2030 een vraag naar 220 nieuwe woningen bestaat. Indien wordt gekeken naar de periode tot 2040 betreft het een behoefte aan 300 tot 400 nieuwe woningen.

Daarnaast voert de raad aan dat het niet wenselijk is dat het loon- en grondverzetbedrijf in een woonwijk blijft bestaan omdat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het woongebied. Indien er geluidswerende voorzieningen worden getroffen, dan zouden er vijf meter hoge geluidsschermen moeten worden geplaatst. Als er geen geluidswerende voorzieningen worden getroffen, dan kunnen er acht woningen niet worden gerealiseerd omdat deze woningen zich bevinden binnen de hindercirkel van het bedrijf van [appellante].

Gelet op de door [appellante] niet nader weersproken grote maatschappelijke en volkshuisvestelijke belangen bij de realisering van de binnen het plangebied nieuw te bouwen woningen en de onverenigbaarheid van die woningen met de aanwezigheid van het bedrijf van [appellante] in datzelfde plangebied heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in de gegeven situatie een groter gewicht mogen toekennen aan het belang om te voorzien in de woningbehoefte dan aan het belang dat [appellante] heeft bij voortzetting van haar bedrijf op de huidige locatie. Dat de raad een zwaarwegend belang aan woningbouw toekent in het plangebied blijkt ook uit de eerdere vaststelling van het bestemmingsplan "Wekerom" bij besluit van 1 juli 2010 waarbij de raad woningbouw in combinatie met het positief bestemmen van het bedrijf van [appellante] heeft willen mogelijk maken.

Daarbij betrekt de Afdeling de vanwege de raad op de zitting nader toegelichte omstandigheid dat wanneer partijen onverhoopt geen overeenstemming bereiken over de minnelijke verwerving van het bedrijf van [appellante] en/of de verplaatsing daarvan, de raad zal besluiten tot de onteigening van de gronden van [appellante].

Het betoog slaagt niet.

Financiële uitvoerbaarheid

5.       [appellante] betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onvoldoende vaststaat. [appellante] wijst in dit verband op een te lage bieding van [partij], de ontwikkelaar van het plangebied, die volgens [appellante] de schade die zij zou lijden naar aanleiding van de verkoop van haar bedrijf onvoldoende compenseert. Daarnaast is onvoldoende duidelijk of [appellante] algeheel schadeloos zal worden gesteld.

5.1.    Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin een beschrijving is neergelegd van de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting op de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende plan is neergelegd in paragraaf 5.2 van de plantoelichting.

5.2.    Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.

5.3.    Voor zover [appellante] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is omdat zij eigenaar is van een deel van de gronden in het plangebied, overweegt de Afdeling dat eigendomsverhoudingen uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevend belang zijn. Dat een deel van de gronden waarop het plan ziet niet in eigendom is van de gemeente Ede of van ontwikkelaar [partij], is slechts van belang indien de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat eigendomsverhoudingen aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

5.4.    Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat er weliswaar nog geen overeenstemming is over de minnelijke verwerving van de gronden van [appellante], maar de onderhandelingen zijn niet definitief afgebroken. Wanneer verwerving op minnelijke wijze niet lukt, zal volgens de raad tot onteigening worden overgegaan en daarbij heeft de raad toegelicht dat in de gemeentelijke begroting met deze mogelijkheid rekening is gehouden en daarvoor indien nodig gelden beschikbaar zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.

Gelet hierop heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Stikstof

6.       [appellante] betoogt dat de stikstofparagraaf van het bestemmingsplan onvoldoende is onderbouwd. Volgens [appellante] is het niet realistisch dat er geen emissies zullen plaatsvinden omdat de woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast voert [appellante] aan dat de AERIUS-berekening van de te verwachten stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied de Veluwe ontoereikend is, nu die berekening is uitgevoerd met een oude versie van AERIUS en ten onrechte geen rekening is gehouden met de stikstofuitstoot tijdens de bouwfase.

6.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

6.2.    De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden.

Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:349, dat in gevallen waarin een ondernemer zich beroept op bedrijfsbelangen onder omstandigheden kan worden aangenomen dat het bedrijfsbelang van een ondernemer zodanig verweven is met het algemene belang dat de rechtsnorm beoogt te beschermen dat niet kan worden gezegd dat de rechtsnorm kennelijk niet beoogt het bedrijfsbelang van de ondernemer te beschermen. Van een dergelijke verwevenheid zou sprake kunnen zijn indien een perceel van een bedrijf is gelegen in een Natura 2000-gebied en de aldaar ontplooide bedrijfsactiviteiten worden beïnvloed door de staat van instandhouding van het betrokken Natura 2000-gebied.

6.3.    Tussen partijen is niet in geschil, dat de afstand tussen de bedrijfswoning van [appellante] en het dichtstbijzijnde voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ongeveer 1,1 kilometer bedraagt. Van bedrijfsbelangen die zodanig verweven zijn met het algemene belang dat de rechtsnorm beoogt te beschermen dat niet kan worden gezegd dat de rechtsnorm kennelijk niet beoogt het bedrijfsbelang van de ondernemer te beschermen is evenmin gebleken. [appellante] kan zich dus niet beroepen op de bepalingen over gebiedsbescherming in de Wnb.

Daargelaten of deze beroepsgrond zou slagen, laat de Afdeling deze dan ook buiten beschouwing, nu artikel 8:69a van de Awb er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

Slot en conclusie

7.       Het beroep is ongegrond. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep ongegrond;

II. wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter

w.g. Vermeulen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023