Uitspraak 202200030/1/A3


Volledige tekst

202200030/1/A3.
Datum uitspraak: 1 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Velsen-Noord, gemeente Velsen,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 2 november 2021 in zaak nr. 21/884 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2020 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 15 januari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2023, waar [appellant], bijgestaan door K. Lazar, tolk, en mr. N. Rastegar, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C. de Greef, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woonde samen met zijn vrouw en hun twee kinderen in Beverwijk. Sinds zijn echtscheiding in 2019 huurt hij een kamer in het appartement van een bekende in Velsen-Noord. Zijn twee kinderen bleven na de scheiding bij hun moeder in Beverwijk wonen. Daarnaast heeft hij twee kinderen uit een eerder huwelijk, die bij hun moeder in Amsterdam wonen. Er zijn voor de vier kinderen omgangsregelingen getroffen.

1.1.    [appellant] heeft een aanvraag om een urgentieverklaring bij het college ingediend. Hij heeft aangevoerd dat hij een andere woning nodig heeft, omdat hij zijn kinderen in de huidige woning niet kan ontvangen en daardoor geen gezinsleven kan opbouwen. Hij heeft op de zitting gezegd dat dit de belangrijkste reden is voor de aanvraag. Hij ervaart psychische problemen als gevolg hiervan. Daarnaast is hij bang dat hij op straat komt te staan, omdat de verhuurder hem heeft bedreigd en heeft geëist dat hij de woning verlaat.

1.2.    Bij het besluit van 14 september 2020 heeft het college de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen, omdat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onder a, van de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond gemeente Velsen 2017 (hierna: de Huisvestingsverordening). Dat [appellant] inwonend is bij anderen en hij daar geen ruimte heeft om zijn kinderen te ontvangen of te laten slapen is geen grond om in aanmerking te komen voor urgentie. Er is geen sprake van een urgent woonprobleem als bedoeld in artikel 11, onder b, van de Huisvestingsverordening. Het college heeft het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit bij het besluit van 15 januari 2021 ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] zelf verantwoordelijk is voor de keuze om na de echtscheiding bij een vriend in te trekken. Het niet kunnen overnachten van kinderen in de woning van de niet verzorgende ouder valt niet onder de definitie urgent woonprobleem. Ten slotte ziet het college geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de situatie van [appellant] zich niet onderscheidt van die van andere mensen in de regio, die zich in een moeilijke situatie bevinden.

1.3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring mocht afwijzen.

Wettelijk kader

2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het urgentiebeleid te restrictief is. Door de strenge maatstaven in de Huisvestingsverordening en de Beleidsregel Woonurgentie (hierna: de Beleidsregel) wordt de groep mensen die in aanmerking komt voor een urgentieverklaring onaanvaardbaar verkleind, waardoor de praktische betekenis van de Huisvestingswet in dergelijke gevallen nihil is. Op de zitting heeft [appellant] gesteld dat dit in strijd is met artikel 12 van de Huisvestingswet.

[appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat [appellant] zijn woonruimte moet verlaten door een situatie als vermeld in artikel 9, vierde lid, onder a, van de Huisvestingsverordening. De woonsituatie van [appellant] is onhoudbaar, omdat de verhuurder [appellant] heeft bedreigd en heeft geëist dat [appellant] de woning verlaat. De spanningen lopen hoog op. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ook ten onrechte geoordeeld dat het college hem mocht tegenwerpen dat hij het huisvestingsprobleem zelf kan oplossen. Kamerbewoning is namelijk geen reëel alternatief vanwege zijn gesteldheid. Ook kan hij bij een kamerwoning zijn kinderen niet in de woning ontvangen en laten slapen. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. Het belang van zowel [appellant] als van de vier kinderen wordt geschaad, omdat het door de huidige woonproblemen niet mogelijk is om een gezinsleven op te bouwen in een rustige omgeving. Hierdoor is de afstand tussen [appellant] en de kinderen veel groter dan de afstand tussen zijn ex-vrouw en de kinderen. Daarnaast wil de ex-vrouw van een eerder huwelijk van [appellant] het ouderschapsplan vanwege de huisvestingsproblemen niet wijzigen, waardoor hij zijn kinderen niet vaker kan zien.

Beoordeling

4.       De aanvraag is afgewezen op grond van de artikelen 9, vierde lid en 11, aanhef en onder b van de Huisvestingsverordening. Ter nadere uitwerking van deze bepalingen heeft het college artikel 4 respectievelijk artikel 9 in de Beleidsregel opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de met deze restrictieve bepalingen te dienen doelen niet onevenredig met de belangen van [appellant] of in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet. In het besluit van 15 januari 2021 heeft het college toegelicht waarom een stringent beleid ten aanzien van de verstrekking van urgentieverklaringen noodzakelijk is, namelijk omdat in Velsen veel woningzoekenden zijn, terwijl het aantal beschikbare sociale huurwoningen zeer beperkt is. Het college kan daarnaast in de beleidsmatige uitwerking van de weigeringsgronden rekening houden met veel voorkomende situaties waarin het college het ongewenst vindt steeds een urgentieverklaring te moeten verlenen. De situatie waarin iemand na een scheiding bij een ander inwoont en die woning onvoldoende ruimte biedt om kinderen te ontvangen is hiervan een voorbeeld. In die situatie kan een urgentieverklaring alleen worden verleend als er sprake is van andere bijzondere in de Beleidsregel opgenomen omstandigheden.

4.1     De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van een urgent woonprobleem in de zin van artikel 11, eerste lid, onder b, van de Huisvestingsverordening. Hoewel de Afdeling begrijpt dat de woonsituatie van [appellant] niet ideaal is om zijn kinderen te ontvangen of te laten overnachten, staat vast dat hij wel beschikt over eigen woonruimte. Het is voor hem mogelijk om een eigen gezinsleven op te bouwen. Daarnaast hebben de kinderen hun hoofdverblijf bij hun moeder.

4.2.    De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat [appellant] zijn woonruimte moet verlaten in verband met een zeer ernstige bedreiging van zijn lichamelijke en/of sociaal psychische gezondheid als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onder a, van de Huisvestingsverordening. Dat de spanningen tussen de verhuurder en [appellant] na een incident hoog zijn opgelopen is hiervoor onvoldoende, mede omdat daarna bemiddeling is toegepast. Hij valt als gevolg hiervan niet onder de categorie uit artikel 4, onder 4, van de Beleidsregel. Verder kan hij  zelf op zoek gaan naar andere woonruimte. De Afdeling komt daarom niet toe aan de vraag of [appellant] voldoet aan de algemene toetsingscriteria van artikel 9 van de Beleidsregel.

4.3.    Uit rechtspraak van het EHRM volgt dat artikel 8 van het EVRM geen recht op woonruimte garandeert. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:328), heeft artikel 8 van het EVRM als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieaanvraag af te wijzen een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het algemene belang bij een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellant] om op de door hem gewenste wijze aan zijn gezinsleven vorm te geven. Binnen de regio Velsen is sprake van een woningnood. Daarnaast is de situatie waarin [appellant] zich bevindt niet anders dan die van andere woningzoekenden die na een echtscheiding nieuwe woonruimte zoeken. Als deze woningzoekenden voorrang krijgen betekent dit dat andere mensen langer op een woning moeten wachten. Ook kan de Afdeling de overweging van de rechtbank volgen dat het voor eiser niet onmogelijk is om een gezinsleven met zijn kinderen voort te zetten.

4.4.    De betogen slagen niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Langeveld-Mak
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023

317-1031

Bijlage

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 8 Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

1.       Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2.       Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Huisvestingswet 2014

Artikel 12 Voorrang urgentie

1.       In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.

2.       De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.

3.       Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.

4.       Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan het eerste lid legt hij in de huisvestingsverordening vast op welke wijze de gemeente voldoet aan de zorg voor de voorziening in de huisvesting van vergunninghouders in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling, behoudens in die gevallen dat burgemeester en wethouders daarin op andere wijze voorzien.

Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond gemeente Velsen 2017

Artikel 9 Voorrang bij urgentie

[…]

4. Onverminderd artikel 12, derde lid van de wet behoort tot de woningzoekenden de woningzoekende die inwoner is en zijn woonruimte heeft of zal moeten verlaten in verband met:

a.       een zeer ernstige bedreiging van zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid als gevolg van de huidige woonsituatie en deze woonsituatie niet langer dan 3 maanden kan voortduren;

[…]

Artikel 11 Weigeringsgronden urgentieverklaring

1.       Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

a.       het huishouden van de aanvrager voldoet niet aan de in artikel 3 genoemde eisen;

b.       er is geen sprake van een urgent woonprobleem;

c.       de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;

d.       het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;

e.       het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden;

f.        de aanvrager onvoldoende inzet heeft getoond om zelf een oplossing te vinden voor het probleem.

Beleidsregel Woonurgentie

Artikel 4 Categorieën woningzoekende

In artikel 9 van de Huisvestingsverordening is te lezen dat de volgende categorieën woningzoekende in aanmerking kunnen komen voor een woonurgentie:

[…]

4. Woningzoekende die woonruimte moeten verlaten in verband met een zeer ernstige bedreiging van zijn lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid als gevolg van de huidige woonsituatie en deze woonsituatie niet langer dan drie maanden kan voortduren;

[…]

Artikel 9 Algemene toetsingscriteria voor woningzoekende van categorie 4,5,6 en 7

1.       Er dient een directe relatie te bestaan tussen probleem en woning of woonomgeving waarvoor een andere woning in de regio IJmond een oplossing betekent. De huidige woning is niet geschikt (te maken) om het probleem op te lossen. Andere woonruimte is daadwerkelijk de (en enige) oplossing voor het probleem.

2.       De situatie die dringend noodzakelijk maakt dat in de behoefte aan woonruimte wordt voorzien moet buiten de schuld van betrokkene zijn ontstaan en deze kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor het ontstaan ervan. Eigen verantwoordelijkheid voor het ontstaan van de situatie kan zowel uit een handelen als een nalaten voortvloeien.

3.       Een urgentie wordt niet verleend wanneer de woningzoekende zelfredzaam is. De woningzoekende wordt zelfredzaam geacht wanneer hij/zij de mogelijkheid heeft zelf een einde aan de situatie te maken. Betrokkene toont aan wat hij/zij zelf ondernomen heeft.

4.       Het verzoek om een urgentie wordt niet ingegeven door een woonwens. Woningzoekende die een stap in de wooncarrière wil maken qua woningtype en qua woonplaats in de regio IJmond komen niet in aanmerking voor een urgentie.

5.       De woningzoekende moet zich voorafgaand aan het verzoek om urgentie aantoonbaar voldoende hebben ingezet om zelf een oplossing voor het woonprobleem te vinden.