Uitspraak 202203424/1/A2


Volledige tekst

202203424/1/A2.
Datum uitspraak: 1 maart 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2022 in zaak nr. 21/1945 in het geding tussen:

[appellant]

en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2020 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] vanaf 10 december 2020 ongeldig verklaard.

Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat te Den Haag, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.A. Launspach, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 11 december 2019 heeft de officier van justitie aan het CBR mededeling gedaan van het vermoeden dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid die vereist is voor het besturen van de categorieën motorrijtuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven. In die mededeling en in de bijlagen is vermeld dat [appellant] op 27 november 2019 betrokken was bij een aanrijding met een scooter. [appellant] heeft verklaard dat hij de scooter niet meer kon ontwijken en daardoor tegen hem aan was gereden. Uit de uitgevoerde ademanalyse is naar voren gekomen dat het alcoholgehalte 1000 µg/l (2,3 ‰) betrof. Het rijbewijs is meteen ingenomen.

1.1.    Bij besluit van 6 januari 2020 heeft het CBR de geldigheid van het rijbewijs van [appellant] geschorst en een onderzoek opgelegd naar de rijgeschiktheid. Psychiater Muntjewerff heeft op 29 september 2020 een psychiatrisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is uitgebracht op 31 oktober 2020. Hierin heeft de psychiater de diagnose alcoholmisbruik gesteld. Ook heeft hij vermeld dat [appellant] heeft verklaard het gebruik van alcohol sinds 28 november 2019 te hebben gereduceerd. Het rapport vermeld hierover nog het volgende:

"Ten aanzien van de stopDatum:  betrokkene geeft aan het gebruik van alcohol sinds 28 november 2019 te hebben gereduceerd. Het laboratoriumonderzoek liet geen aanwijzingen zien voor alcoholmisbruik. Het lijkt derhalve aannemelijk dat betrokkene vanaf voornoemde datum met het alcoholmisbruik is gestopt."

1.2.    Bij brief van 11 november 2020 heeft het CBR aan [appellant] meegedeeld dat hij niet geschikt is om te rijden, omdat bij hem sprake is van alcoholmisbruik. Daarom heeft het CBR bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 december 2020 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 10 december 2020.

1.3.    [appellant] is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Hij heeft aangevoerd aan dat de recidiefvrije periode van een jaar op 28 november 2020 is verstreken en dat hij daarom niet langer ongeschikt is om te rijden.

Oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1096 overwogen dat de datum waarop het onderzoek naar het alcoholgebruik van [appellant] heeft plaatsgevonden, bepalend is voor de vraag of de recidiefvrije periode van een jaar is verstreken. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Toen was de recidiefvrije periode nog niet verstreken. Na het verstrijken van deze periode wordt [appellant] volgens de rechtbank niet automatisch rijgeschikt geacht, maar kan hij een herkeuring aanvragen waarin hij weer rijgeschikt kan worden geacht. Volgens de rechtbank volgt dit uit paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling). Zoals het CBR heeft toegelicht moet [appellant] daarvoor zelf een gezondheidsverklaring indienen. Dit staat overigens ook in het primaire besluit. De stelling van [appellant] dat het CBR het bezwaar ex-nunc had moeten toetsen doet volgens de rechtbank niet af aan het herkeuringsvereiste.

2.1.    Ook heeft de rechtbank overwogen dat uitsluitend het bestreden besluit ter toetsing voorligt en dat zij zich daarom niet kan uitlaten over het besluit van 6 januari 2020 waarbij de geldigheid van het rijbewijs van [appellant] is geschorst en een onderzoek naar de rijgeschiktheid is opgelegd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het CBR het primaire besluit heeft genomen op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994). Een schorsingsbesluit is volgens de rechtbank geen vereiste voor het kunnen nemen van een dergelijk besluit.

Wettelijk kader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep en beoordeling ervan

4.       [appellant] voert aan dat het CBR op 3 december 2020 niet kon bepalen dat hij niet geschikt was om te rijden, omdat op 28 november 2020 de recidiefvrije periode van een jaar geheel was verstreken. Hij wijst er in dit verband op dat de uitslag van het onderzoek niet is dat hij niet geschikt is om te rijden. De psychiater heeft alleen de diagnose alcoholmisbruik gesteld en geconcludeerd dat hij met het alcoholmisbruik is gestopt op 28 november 2019. Ook voert [appellant] aan dat de rechtbank de basisregel heeft aangehaald dat hij na de recidiefvrije periode niet automatisch rijgeschikt wordt geacht, maar dat hij een herkeuring kan aanvragen waarin hij weer rijgeschikt kan worden geacht. Volgens [appellant] moet in zijn geval van deze basisregel worden afgeweken, omdat het CBR op 6 januari 2020 de geldigheid van het rijbewijs heeft geschorst tot de uitslag van het onderzoek. Met "tot de uitslag van het onderzoek" kan bedoeld zijn 31 oktober 2020, de datum van het rapport van het onderzoek, of 11 november 2020, de datum van de formele kennisgeving van de uitslag van het onderzoek. Daarna was de geldigheid van het rijbewijs niet meer geschorst. Dat impliceert volgens [appellant] dat hij na 31 oktober 2020 of 11 november 2020 rijgeschikt werd geacht. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij dus mocht rijden. Ten tijde van het besluit van 3 december 2020 was alleen relevant of er na 31 oktober 2020 of 11 november 2020 opnieuw verlies van rijgeschiktheid kon optreden. Dat kan alleen zijn veroorzaakt door een nieuw feit en daarvan is volgens [appellant] niet gebleken.

4.1.    Gelet op artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft.

In artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 is bepaald dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, tweede lid, van de wet, als de uitslag van het onderzoek inhoudt dat de betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.

In paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling is bepaald dat een specialistisch rapport vereist is voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring op basis van een specialistisch rapport geschikt kunnen worden geacht.

4.2.    Het CBR heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1096 op het standpunt gesteld dat de recidiefvrije periode van een jaar moet zijn verstreken op het moment van het onderzoek. In dit geval heeft het onderzoek plaatsgevonden op 29 september 2020. Toen was de recidiefvrije periode nog niet verstreken. Het CBR heeft op de zitting toegelicht dat uitgaande van de stopdatum die de psychiater aannemelijk heeft bevonden, 28 november 2019, de recidiefvrije periode op 28 november 2020 verstreken kan zijn als geen sprake is geweest van een terugval in het alcoholgebruik van [appellant] na het onderzoek. Dat moet bij een herkeuring worden vastgesteld. Op de zitting heeft de Afdeling naar aanleiding van deze toelichting van het CBR de vraag aan de orde gesteld of het CBR hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom het rijbewijs van [appellant] ongeldig is verklaard. Zij heeft gewezen op haar uitspraak van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1584. In die zaak was de mogelijke einddatum van de recidiefvrije periode van een jaar verstreken ten tijde van het primaire besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Daarmee lijkt die zaak op de zaak van [appellant]. De Afdeling heeft in genoemde uitspraak als volgt overwogen en geoordeeld:

"De psychiater heeft in het verslag van bevindingen van 4 mei 2019, naar aanleiding van zijn onderzoek naar (…) op 4 april 2019, op grond van zijn specialistische kennis en zonder enige twijfel geconcludeerd dat (…) rijgeschikt kan worden verklaard met inachtneming van een termijnbeperking van een jaar. Op dat moment was de recidiefvrije periode van een jaar nog niet helemaal verlopen, maar op 24 mei 2019, het moment van verzending van het verslag van bevindingen naar het CBR, was dit wel het geval. Het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van (…) is bovendien pas ruim daarna, op 16 juli 2019, genomen, zonder te motiveren waarom het naar het oordeel van het CBR, ondanks het duidelijke advies van de psychiater, op dat moment niet aannemelijk was dat het drugsmisbruik gedurende een jaar was gestopt. Ook heeft het CBR geen contact opgenomen met de psychiater, met een verzoek om toelichting en/of nader advies. (…) heeft in de bezwaarfase expliciet gewezen op de conclusies van de psychiater, op het verstrijken van de recidiefvrije periode en op de gevolgen van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs voor hem. In het besluit op bezwaar van 2 oktober 2019 heeft het CBR alleen gesteld dat de recidiefvrije periode pas op 9 mei 2019 is afgelopen en het niet anders mag besluiten dan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Het CBR heeft verder op de zitting toegelicht dat de gedragslijn wordt gevolgd dat onder omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer er maar een paar dagen tussen het onderzoek en het verlopen van de recidiefvrije periode zitten, contact met de psychiater zonder nader onderzoek volstaat voor een geschiktverklaring. Gezien deze feiten en omstandigheden is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het CBR onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij het rijbewijs van (…) ongeldig heeft verklaard."

4.3.    De Afdeling ziet met het CBR belangrijke verschillen tussen de zaak van [appellant] en de zaak die heeft geleid tot de hierboven genoemde uitspraak van 21 juli 2021. In de zaak van [appellant] heeft het onderzoek plaatsgevonden op 29 september 2020. In het rapport van dat onderzoek van 31 oktober 2020 staat onder meer:

"Uit het onderzoek komen de volgende, in dit kader relevante, afwijkende bevindingen naar voren:

- Belangrijke rolverplichtingen -sociaal, beroepsmatig of binnen de vrije tijd- konden niet worden nagekomen vanwege het gebruik van alcohol. Dit is een aanwijzing voor sociale dysfunctie. (DSM-5 criterium A5).

- Er is sprake van een discrepantie tussen de beschreven tolerantie enerzijds en de algemene alcoholanamnese anderzijds. Bij het opgegeven alcoholgebruik is een dergelijke tolerantie minder waarschijnlijk. Aannemelijk is dat sprake is van onderrapportage van het normale alcoholgebruik.

- Er is een opvallende discrepantie tussen het betrekkelijk normale drinkpatroon dat betrokkene aangeeft en het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. Betrokkene heeft op de dag van de aanhouding doorgedronken tot een zeer hoog promillage. Het is niet aannemelijk dat er binnen een sociaal alcoholpatroon zo ver wordt doorgeschoten. Waarschijnlijker is sprake van onderrapportage van het normale alcoholgebruik.

- Er is sprake van een discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de laatste aanhouding en de AAG/BAG. Deze discrepantie duidt op onderrapportage van het normale alcoholgebruik.

- Het gegeven dat betrokkene in staat was om door te drinken tot een toxisch alcoholpromillage zonder tekenen van een ernstige intoxicatie, zoals een gevoel van dronkenschap of black-outs, en vervolgens ook nog in staat bleek tot het verrichten van bestuurdershandelingen vormt een sterke aanwijzing voor een verhoogde tolerantie, indicatief voor een voorgaande periode van overmatig alcoholgebruik (DSM-5 criterium A10).

Hoewel bovenstaande bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is juist de combinatie suspect voor alcoholproblematiek ten tijde van de laatste aanhouding. Zeker ook indien deze worden bezien in het licht van de duidelijk verhoogde prevalentie van stoornissen in het gebruik van alcohol in de populatie die is aangehouden vanwege het rijden onder invloed van alcohol. Dit overwegende dient de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in de zin der wet te worden gesteld. Ik wil daarbij ook nadrukkelijk wijzen op de strenge opstelling die van mij als keurend psychiater in deze wordt verwacht op basis van de ‘Regeling eisen geschiktheid 2000’ aangaande de interpretatie van mijn bevindingen.

Ten aanzien van de stopDatum:  betrokkene geeft aan dat het gebruik van alcohol sinds 28 november 2019 te hebben gereduceerd. Het laboratoriumonderzoek liet geen aanwijzingen zien voor alcoholmisbruik. Het lijkt derhalve aannemelijk dat betrokkene vanaf voornoemde datum met het alcoholmisbruik is gestopt."

4.4.    Deze bevindingen, zoals de bevinding dat aannemelijk is dat sprake is van onderrapportage, zijn anders dan de bevindingen van de psychiater in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 21 juli 2021. De psychiater had in die zaak zonder enige twijfel geconcludeerd dat de betreffende appellant rijgeschikt kon worden verklaard met inachtneming van een termijnbeperking van een jaar. In de zaak van [appellant] heeft het CBR aangevoerd dat als geen sprake is geweest van een terugval in het alcoholgebruik van [appellant] na het onderzoek van 29 september 2020, de recidiefvrije periode op 28 november 2020 is verstreken. Dat is ongeveer twee maanden na het onderzoek, een maand na het rapport van dat onderzoek van 31 oktober 2020 en ruim twee weken na de brief van het CBR van 11 november 2020 waarin aan [appellant] de uitslag van het onderzoek bekend is gemaakt. Ook dit is anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 21 juli 2021. Daarin zou de recidiefvrije periode ongeveer één maand na het onderzoek en vijf dagen na het verslag van de bevindingen van de psychiater verstrijken. Daarnaast was in die zaak, anders dan in het geval van [appellant], de mogelijke recidiefvrije periode al verstreken toen dat verslag werd verzonden naar het CBR. Het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs was in die zaak ook ruim na het verstrijken van de mogelijke einddatum van de recidiefvrije periode genomen, zonder dat het CBR had gemotiveerd waarom, ondanks het duidelijke advies van de psychiater, op dat moment niet aannemelijk was dat het drugsmisbruik gedurende een jaar was gestopt. In het geval van [appellant] zijn er slechts een paar dagen gelegen tussen de mogelijke einddatum van de recidiefvrije periode, 28 november 2020, en het primaire besluit van 3 december 2020. Al deze verschillen maken dat de Afdeling in de zaak van [appellant] tot een andere conclusie komt dan in boven genoemde uitspraak. Gelet op de bevindingen van de psychiater, zoals weergegeven onder 4.3, heeft het CBR zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat op 3 december 2020 niet vaststond of aannemelijk was dat [appellant] gedurende een jaar was gestopt met het alcoholmisbruik en dat daarom de recidiefvrije periode van een jaar was verstreken. De Afdeling volgt het CBR in het standpunt dat dat bij een herkeuring kan worden vastgesteld. Het CBR heeft gelet op het voorgaande geen aanleiding hoeven zien om het herkeuringsvereiste van paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling buiten toepassing te laten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

4.5.    Het betoog van [appellant] dat op 3 december 2020 van belang was of er na 31 oktober 2020, de datum van het rapport van het onderzoek, of 11 november 2020, de datum van de formele kennisgeving van de uitslag van het onderzoek, opnieuw verlies van rijgeschiktheid was opgetreden, faalt alleen al omdat hij niet rijgeschikt is geacht na 31 oktober 2020 of 11 november 2020. In het schorsingsbesluit van 6 januari 2020, waarnaar hij heeft verwezen, is namelijk het volgende vermeld:

"U bent aangehouden met te veel alcohol op. Dit heeft de Politie Eenheid Rotterdam aan ons doorgegeven. Daarom hebben we besloten dat u een onderzoek moet laten doen naar uw alcoholgebruik. Ook mag u voorlopig niet meer rijden. In elk geval niet tot de uitslag van het onderzoek. […]

[…]

Waarom mag u niet meer rijden?

De gemeten hoeveelheid alcohol was 785ug/l (1.8‰) of meer.

Bij deze grens moeten we volgens de regelgeving ‘de geldigheid van uw rijbewijs schorsen’. Dat wil zeggen: u mag niet meer rijden tot de uitslag van het onderzoek. […]

Welke uitslag kan het onderzoek hebben?

Na het onderzoek zijn er twee mogelijkheden:

- U mag blijven rijden. Wel moet u een cursus over alcohol en verkeer volgen. Heeft u deze cursus in de afgelopen vijf jaar een keer goed afgerond? Dan hoeft u de cursus niet opnieuw te volgen.

- Uw rijbewijs wordt ongeldig en u mag niet meer rijden. Als u in de toekomst weer een rijbewijs wilt, zult u zich opnieuw moeten laten onderzoeken.

[…]

Wat moet u nu doen?

[…]

- U mag voorlopig niet rijden. Doet u dat toch, dan bent u strafbaar en kan er een gevangenisstraf, taakstraf en/of geldboete worden opgelegd.

[…]

4.6.    Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, volgt hieruit niet dat het CBR de geldigheid van zijn rijbewijs heeft geschorst tot uiterlijk de uitslag van het onderzoek en dat hij rijgeschikt is geacht na 31 oktober 2020 of 11 november 2020. Het CBR heeft onder verwijzing naar het besluit van 6 januari 2020 en de artikelen 131, tweede lid, aanhef en onder a, 134, vierde lid, en 132, vierde lid, van de Wvw 1994 terecht aangevoerd dat de geldigheid van het rijbewijs van [appellant] is geschorst tot de dag waarop het besluit 3 december 2020 van kracht werd. Dus tot 10 december 2020.

4.7.    Gelet op het voorgaande heeft het CBR het rijbewijs van [appellant]  terecht ongeldig verklaard, omdat bij hem sprake is van alcoholmisbruik. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sanchit-Premchand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023

691

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 130

1. Indien bij de algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

2. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.

3. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt tevens gedaan bij ministeriële regeling aangegeven gevallen van overtreding van de voorwaarden van deelname aan het alcoholslotprogramma. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.

[…]

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:

[…]

c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.

[…]

2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:

a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;

[…]

Artikel 132

[…]

4. De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.

[…]

Artikel 134

[…]

2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.

3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.

4. Indien het CBR besluit dat het rijbewijs van de houder ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven de ongeldigverklaring betrekking heeft. Artikel 132, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

[…]

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 27

Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:

[…]

b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.

Regeling eisen geschiktheid 2000

Artikel 2

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000

Paragraaf 8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)

Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.

Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.

Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.

Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.