Uitspraak 202201108/1/R2


Volledige tekst

202201108/1/R2.
Datum uitspraak: 22 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Sint-Michielsgestel,

2.       [appellante sub 2], wonend te Sint-Michielsgestel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Duifhuisstraat 2, Sint-Michielsgestel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroepen ingesteld.

De raad heeft verweerschriften ingediend.

Alle partijen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2022, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2], bijgestaan door mr. J.J. Faber, rechtshulpverlener te Austerlitz, en de raad, vertegenwoordigd door mw. C.J.E. Fleuren en drs. T. Diebels, zijn verschenen. Ook [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J.E. van der Holst, is gehoord als partij.

Na het sluiten van het onderzoek heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de raad en [vergunninghouder] de gelegenheid gegeven te reageren op een nader stuk van [appellant sub 1]. Zij hebben beide een schriftelijke reactie gegeven en vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek opnieuw gesloten.

Overwegingen

1.       De raad wil het terrein van een voormalige café herontwikkelen. Het bestemmingplan maakt vier rijwoningen op het parkeerterrein van het voormalige café mogelijk. [appellanten] zijn twee omwonenden die het niet eens zijn met dit bestemmingsplan.

Relativiteit

2.       De raad betoogt dat het belang waarvoor [appellant sub 1] opkomt, niet strekt tot zijn bescherming. [appellant sub 1] woont namelijk hemelsbreed op 85 meter afstand en er zijn nog diverse percelen tussen de woning van [appellant sub 1] en het perceel van het bestemmingsplan. Ook wijst de raad erop dat de rechtbank [appellant sub 1] in de procedure over twee omgevingsvergunningen van de hiervoor genoemde herontwikkeling in het kader van belanghebbendheid heeft geoordeeld dat de verlening van deze vergunningen geen gevolgen van enige betekenis hebben voor de woon- en leefomgeving van [appellant sub 1].

2.1.    Het relativiteitsvereiste houdt in dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (artikel 8:69a van de Awb).

2.2.    [appellant sub 1] woont op een afstand van 85 meter van het plangebied en heeft vrijwel geen zicht op het plangebied. Uit foto's van de omgeving van het gebied en de percelen van [appellant sub 1] blijkt dat op tussenliggende percelen veel groen groeit, bosschages aanwezig zijn en enkele forse bomen staan. Daarnaast is niet gebleken dat [appellant sub 1], gelet op de ruimtelijke uitstraling van het plan, gevolgen van enige betekenis voor zijn woon- en leefomgeving zal ondervinden van de bouwmogelijkheden. Dit betekent dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is.

2.3.    [appellant sub 1] ontleent zijn beroepsrecht daardoor enkel nog aan een mogelijk belang bij de behartiging van zijn recht op inspraak. Hij kan dan ook alleen opkomen voor de behartiging van zijn recht op inspraak. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606. De door hem naar voren gebrachte beroepsgronden hebben echter geen betrekking op zijn recht op inspraak. Hij beroept zich namelijk op de norm van de goede ruimtelijke ordening, neergelegd in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Die norm van de goede ruimtelijke ordening strekt niet tot de bescherming van het belang bij de behartiging van zijn recht op inspraak. Artikel 8:69a van de Awb staat daarom in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. Dit betekent dat de Afdeling zijn beroep verder niet inhoudelijk behandelt.

Beroep van [appellante sub 2]

3.       [appellante sub 2] betoogt dat haar woongenot en privacy wordt aangetast door het bestemmingsplan, omdat zij vrij uitzicht had vanuit haar woning en daar nu woningen kunnen komen. Volgens haar zal de nieuwe bestemming bovendien tot intensiever gebruik leiden en daarom meer geluids- en parkeeroverlast geven. Daarnaast betoogt [appellante sub 2] dat de raad een overeenkomst met de projectontwikkelaar had moeten sluiten die haar in de gelegenheid stelt om de meest nabijgelegen woning te kopen om de schade te beperken.

Wijze van toetsen

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Woon- en leefklimaat

5.       [appellante sub 2] woont in de directe nabijheid van het plangebied. Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat haar zicht wordt beperkt door het bouwplan en dat zij haar privacy enigszins wordt aangetast, maar in de ruimtelijke ordening bestaat geen recht op een ongewijzigd uitzicht. Bovendien heeft de raad met de privacy van [appellante sub 2] rekening gehouden door de hoogte van de bebouwing zo beperkt mogelijk te houden. Los van deze publiekrechtelijke borging, die leidt tot een niet onaanvaardbare wijziging van de privacy van [appellante sub 2] en welke de raad aanvaardbaar heeft mogen achten, wijst de Afdeling [appellante sub 2] nog op de toezegging van de initiatiefnemer dat geen ramen in de zijgevel worden opgenomen, wat ook in de anterieure overeenkomst met de gemeente vastgelegd.

5.1.    Het plan maakt een parkeerterrein mogelijk met 18 parkeerplaatsen. [appellante sub 2] heeft de parkeernormen die de Raad hanteert, niet bestreden, zodat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan kan voorzien in de parkeerbehoefte. Ook heeft de raad eventuele geluidsoverlast van de woningen en de parkeerplaats aanvaardbaar mogen achten, omdat het niet de verwachting is dat [appellante sub 2] daar aanzienlijke geluidsoverlast van zal hebben. Het parkeerterrein komt namelijk niet naast de woning van [appellante sub 2] te liggen en ook de ontsluiting van het parkeerterrein naar de openbare weg komt niet aan de zijde van de woning van [appellante sub 2] te liggen. Verder heeft de raad akoestisch onderzoek laten doen naar de piekgeluiden van het parkeren en de conclusie uit dat onderzoek is dat het woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen aanvaardbaar zal blijven. Dit heeft [appellante sub 2] niet bestreden.

5.2.    Het betoog slaagt daarom niet.

Planschade

6.       Daarnaast betoogt [appellante sub 2] dat de raad een overeenkomst met de projectontwikkelaar had moeten sluiten die haar in de gelegenheid stelt om de meest nabijgelegen woning te kopen om de schade te beperken.

6.1.    De raad stelt terecht dat [appellante sub 2] bij aantoonbare schade een verzoek om een tegemoetkoming in planschade kan indienen. Dat is een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. De raad is niet gehouden om de verkoop van een van de woningen aan [appellante sub 2] te regelen. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       De beroepen zijn ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Ahmady-Pikart
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023

638