Uitspraak 202102015/1/R4


Volledige tekst

202102015/1/R4.
Datum uitspraak: 22 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Utrecht,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 19 februari 2021 in zaak nr. 18/583 in het geding tussen onder meer:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2017 heeft het college het verzoek van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] om handhavend op te treden tegen Eetcafé en Poppodium Stathe afgewezen.

Bij besluit van 29 december 2017 heeft het college het door [appellant A], [appellant B] en [appellant C] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant A], [appellant B] en [appellant C] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] hoger beroep ingesteld.

[appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2022, waar [appellant A], [appellant B] en [appellant C], vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten en A. Zorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Sluiter, zijn verschenen. Ook is Stathe, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], vergezeld door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant A], [appellant B] en [appellant C] wonen alle drie in de Rozenstraat in Utrecht. In de Rozenstraat op nummer 15 is eetcafé en poppodium Stathe gevestigd. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] ervaren geluidsoverlast van het eetcafé en poppodium. Daarbij gaat het om muziek in het pand, ventilatorgeluid, het geluid van bezoekers die aan de voorzijde van het pand staan en aankomende en vertrekkende bezoekers. Zij hebben het college verzocht hiertegen handhavend op te treden.

Dat verzoek heeft het college bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 juli 2017 afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van overtredingen en dat het daarom onbevoegd is om handhavend op te treden.

2.       In beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich terecht op dit standpunt heeft gesteld en dus terecht van handhaving heeft afgezien.

[appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben hoger beroep ingesteld omdat zij het daar niet mee eens zijn.

Overschrijding redelijke termijn?

3.       [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat de rechtbank ten onrechte geen schadevergoeding heeft toegekend vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

3.1.    De redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), is overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is (zie o.a. de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188). In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Voorde berechting van een zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechter in eerste aanleg niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van een eventuele bezwaarschriftprocedure inbegrepen.

3.2.    De rechtbank is in beginsel niet gehouden te toetsen of de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden wanneer in beroep niet over de duur van de procedure wordt geklaagd (zie o.a.de uitspraak van de Afdeling 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4188). Dat is slechts anders indien ten tijde van het sluiten van het onderzoek geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn en deze, uitgaande van de in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde termijn voor het doen van een schriftelijke uitspraak, ook niet te voorzien was. In een dergelijk geval is er voor appellant immers geen reden daarover te klagen. De rechtbank moet in dat geval de redelijke termijn wel ambtshalve toetsen als de uitspraak in een dergelijk geval gedaan wordt met overschrijding van die termijnen.

3.3.    In dit geval is het bezwaarschrift op 9 augustus 2017 door het college ontvangen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 10 december 2020 gesloten. Op dat moment was de redelijke termijn al overschreden, zodat [appellant A], [appellant B] en [appellant C] al aanleiding hadden om daarover te klagen. Zij hadden daarom uiterlijk op de zitting van 10 december 2020 een verzoek om schadevergoeding moeten doen. Op de zitting bij de Afdeling hebben zij bevestigd dat zij een dergelijk verzoek niet hebben gedaan. Voor de rechtbank bestond dan ook geen grond om ambtshalve te beoordelen of de redelijke termijn was overschreden en om ambtshalve een schadevergoeding toe te kennen.

Gelet daarop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen schadevergoeding heeft toegekend.

Het betoog slaagt niet.

Overdekt terras?

4.       [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het stemgeluid van bezoekers op het terras niet hoeft te worden meegenomen bij het bepalen van het geluidsniveau, omdat het terras geen overdekt terrein is als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens [appellant A], [appellant B] en [appellant C] is wel sprake van een overdekt terrein, omdat de gevel 65 cm terugwijkt en er een vaste luifel is die circa 90 cm uitsteekt.

4.1.    Artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit luidt:

"Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing:

a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;"

4.2.    Het pand is direct gelegen aan de straat. Aan de voorzijde van het pand zit een vaste luifel aan de gevel. Deze luifel maakt integraal onderdeel uit van het pand. Onder deze luifel zit zowel de ingang van het café als de voordeur van de daarboven, in hetzelfde pand, aanwezige woningen.

Gelet op de aard en beperkte omvang van de luifel is de Afdeling van oordeel dat de aanwezigheid van deze luifel niet maakt dat sprake is van een overdekt terrein als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit. Aangezien ook onbetwist is dat het om een onverwarmd terrein gaat, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het stemgeluid op dit buitenterrein niet hoeft te worden meegenomen bij de toetsing aan de geluidsnormen.

Het betoog slaagt niet.

Overschrijding geluidsnormen?

5.       [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een overtreding van de geluidsnormen. Daartoe voeren zij aan dat de limiter kan worden gemanipuleerd en omzeild. Daarnaast voeren zij aan dat op basis van de verrichte controles niet kan worden gesteld dat de geluidsnormen niet zijn overschreden. De meeste geluidsoverlast wordt in de nacht ervaren en in de nacht is niet gecontroleerd, zo stellen zij.

Verder voeren zij nog aan dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hun betoog dat tijdens controles ook is vastgesteld dat er een andere muziekinstallatie aanwezig en in werking was die niet over de limiter liep. Gelet op de maatwerkvoorschriften van het café is dit niet toegestaan, aldus [appellant A], [appellant B] en [appellant C]. In dat kader wijzen zij ook op een proces-verbaal van bevindingen van een toezichthouder van de gemeente van 28 februari 2019. Ook uit dit proces-verbaal blijkt dat een losse speaker aanwezig was die niet over de limiter liep. Daarbij komt dat ook de daarin getrokken conclusie dat gebruik van deze speaker vanwege de technische kenmerken daarvan niet kan leiden tot overschrijding van de geluidsnormen, onjuist is.

Ter ondersteuning van hun betoog wijzen zij ook nog op een aanvullende notitie van Bouwfysisch Adviesbureau Zorn van 6 december 2022.

5.1.    De rechtbank is in haar uitspraak gemotiveerd ingegaan op het betoog van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] over het omzeilen of manipuleren van de limiter. Dat de limiter mogelijk kan worden omzeild of gemanipuleerd betekent niet dat daarvan in dit geval ook sprake is geweest. De rechtbank is in haar uitspraak uitvoerig ingegaan op de vraag of hiervoor aanwijzingen zijn en heeft gelet op de vaststellingen in de diverse controlerapporten terecht geconcludeerd dat dit niet het geval is. Ook uit de aanvullende notitie van Bouwfysisch Adviesbureau Zorn van 24 mei 2020 of de e-mail van Dateq van 5 april 2019 kan niet worden afgeleid dat de limiter ten tijde van de controles die aan de besluitvorming ten grondslag liggen, was gemanipuleerd of omzeild. In hoger beroep zijn verder geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.

Anders dan [appellant A], [appellant B] en [appellant C] nog hebben gesteld, heeft het college gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2017 wel degelijk ook in de nacht gecontroleerd, namelijk in de nacht van 14 op 15 oktober 2017. Ook bij die nachtelijke controle is geen overschrijding van de geluidsnormen geconstateerd.

De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het handhavingsverzoek alleen gaat over een mogelijke overschrijding van geluidsnormen. Het handhavingsverzoek gaat niet over de vraag of sprake is van een overtreding van de maatwerkvoorschriften door de aanwezigheid en het gebruik van een andere muziekinstallatie die niet over de limiter liep. De rechtbank is daarom terecht niet inhoudelijk ingegaan op dit betoog.

Aan de aanvullende notitie van Bouwfysisch Adviesbureau Zorn van 6 december 2022 kan in deze procedure geen betekenis toekomen, omdat deze notitie gaat over een proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2019, terwijl in deze procedure de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar van het college van 29 december 2017 ter beoordeling voorligt.

Omdat geen overtredingen van de geluidsnormen zijn geconstateerd, is de rechtbank met juistheid tot de conclusie gekomen dat het college terecht heeft geweigerd om handhavend op te treden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023

457-947