Uitspraak 202207448/2/A3


Volledige tekst

202207448/2/A3.
Datum uitspraak: 10 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord­Nederland (hierna: de rechtbank) van 11 november 2022 in zaak nrs. 22/3293 en 22/3294 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de Korpschef van Politie.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2022 heeft de korpschef de jachtakte van [verzoeker] ingetrokken.

Bij besluit van 26 augustus 2022 heeft de korpschef het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 november 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. P.M. Timmer Arends, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       De korpschef heeft de jachtakte van [verzoeker] ingetrokken omdat er volgens hem grond is om aan te nemen dat [verzoeker] van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding misbruik heeft gemaakt (artikel 5.4, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming, hierna: Wnb). Hij is er daarbij vanuit gegaan dat [verzoeker] op 15 april 2021 heeft gejaagd op een terrein waarop dat niet mocht. Volgens [verzoeker] heeft hij op die dag in het kader van beheer en schadebestrijding een reebok afgeschoten in het jachtveld van [persoon] dat onder meer wordt begrensd door de Hooiweg. In het besluit op bezwaar heeft de korpschef het standpunt ingenomen dat zowel links als rechts van de Hooiweg niet geschoten mocht worden, omdat dit gebied gelet op het toepasselijke faunabeheerplan Ree 2020-2024 in een zone valt waarvoor geldt dat er geen afschot mag plaatsvinden wegens het ontbreken van een relatie met de verkeersveiligheid. De vraag waar het ree precies is afgeschoten is dan niet meer van belang. Degene die in deze zone op reeën schiet, overtreedt daarmee artikel 5.3, vierde lid, van de Wnb (het is verboden te handelen in strijd met bij een vergunning of ontheffing gestelde voorschriften), aldus de korpschef. De intrekking van de jachtakte is gehandhaafd.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de deskundigen van [verzoeker] met hun rapporten en de toelichting ter zitting twijfel hebben gezaaid over de feitelijke grondslag van het besluit van de korpschef. Het had volgens de rechtbank op de weg van de korpschef gelegen om naar aanleiding van de rapporten nader onderzoek te doen. De korpschef heeft hiervan afgezien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de korpschef zijn besluit niet louter op het proces-verbaal van de boa’s, van wie niet is gebleken dat zij over specifieke deskundigheid beschikken op het gebied van de jacht, heeft kunnen baseren. De korpschef heeft aangevoerd dat wat er ook zij van de plek waar precies is geschoten, in het gebied waar [verzoeker] heeft gejaagd sowieso niet op reeën mocht worden geschoten gelet op het toepasselijke faunabeheerplan. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat gelet op dit faunabeheerplan met bijbehorende zoneringskaart het voor [verzoeker] redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat het betreffende jachtveld in zone 1 valt en dat daar niet op reeën mocht worden gejaagd. De korpschef heeft [verzoeker] daarom mogen tegenwerpen dat hij in strijd met het faunabeheerplan heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat [verzoeker] als houder van een jachtakte misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid in het kader van beheer en schadebestrijding wegens het niet naleven van een aan de jachtakte verbonden voorschrift.

Verzoek

4.       Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de intrekking van zijn jachtakte wordt geschorst. Omdat een jachtakte elk jaar automatisch wordt verlengd, zoals [verzoeker] ter zitting heeft toegelicht, zou dit betekenen dat [verzoeker] geacht moet worden in het bezit te zijn van een geldige jachtakte tot de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. [verzoeker] is in het bezit van de toestemming om te jagen in het gezelschap van een jachthouder en daarmee mede verantwoordelijk voor het handhaven van een redelijke wildstand. Er wordt van hem bovendien een nadrukkelijke inspanning verlangd ter voorkoming van schade door onder andere verschillende soorten ganzen en de zwarte kraai. Die schadebestrijding strekt zich uit over het hele jaar, inclusief het huidige winterseizoen. Een heel persoonlijke reden waarom haast voor [verzoeker] geboden is, is gelegen in het feit dat hij terminaal ziek is. Hij zou graag de tijd die hem gegund is willen besteden aan het uitoefenen van zijn geliefde hobby, ook met het oog op de genoemde maatschappelijke component.

Beoordeling verzoek

5.       Ingevolge artikel 5.3, vierde lid, van de Wnb is het verboden te handelen in strijd met de bij een vergunning of ontheffing gestelde voorschriften. Omdat [verzoeker] een vergunningvoorschrift niet heeft nageleefd, heeft hij volgens de korpschef en de rechtbank misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid in het kader van beheer en schadebestrijding. Ingevolge artikel 5.4, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wnb kan de jachtakte worden ingetrokken als er grond is om aan te nemen dat de jachtaktehouder van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding misbruik maakt.

6.       Voor het ree is op 11 februari 2020 door het bestuur van de Faunabeheerseenheid Fryslán (FBE) een Faunabeheerplan Ree 2020-2024 vastgesteld. Dit plan is op 2 juni 2020 door Gedeputeerde Staten van Fryslán goedgekeurd. Uitgangspunt van dit beheerplan is dat afschot van reeën in de provincie uitsluitend nog plaatsvindt in het kader van de verkeersveiligheid. Daartoe dient de provincie te worden ingedeeld in 4 zones waarbij voor zone 1, in tegenstelling tot de andere zones, geldt dat daar geen afschot mag plaatsvinden vanwege het ontbreken van een relatie met de verkeersveiligheid. De zonering is verder uitgewerkt en beschreven in een uitvoeringsnotitie. Volgens de bij de uitvoeringsnotitie in bijlage 2 opgenomen overzichtskaart valt het gebied waar het ree op 15 april 2021 door [verzoeker] is geschoten in zone 1. [verzoeker] bestrijdt in hoger beroep onder meer dat hij als houder van een jachtakte van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding misbruik heeft gemaakt.

7.       Een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen in hoger beroep vergt nader onderzoek, waartoe deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Beoordeling daarvan zal in de bodemprocedure dienen plaats te vinden. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van [verzoeker] een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord.

8.       De voorzieningenrechter stelt vast dat wegens het ontbreken van de jachtakte in het dossier én een schriftelijke uiteenzetting van de korpschef in het kader van het beroep bij de rechtbank dan wel de onderhavige voorlopige voorzieningprocedure, niet duidelijk is welk vergunningvoorschrift [verzoeker] niet zou hebben nageleefd. Voor zover dat ziet op de uitvoeringsnotitie waarin de zonering is uitgewerkt, is niet gebleken dat deze voor een ieder kenbaar was. Daarbij wordt onder andere verwezen naar de in het dossier aanwezige verklaringen namens de Wildbeheereenheid Tytsjerksteradiel, waaruit blijkt dat de zoneringskaart ook bij hen niet bekend was. De vraag is in hoeverre het niet bekend zijn met de zonering aan [verzoeker] kon worden tegengeworpen. Verder beschikte [verzoeker] al ruim 15 jaar over een jachtakte en hebben er eerder geen incidenten plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [verzoeker] bij de gevraagde voorziening groter is dan het belang van de korpschef bij het voorkomen van misbruik door [verzoeker]. Bovendien is de termijn van twee jaar die de korpschef ingevolge artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder d, van de Wnb doorgaans aanhoudt bij het weigeren van een jachtakte na het incident inmiddels bijna verstreken.

Slotsom

9.       De voorzieningenrechter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

10.     De korpschef moet proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe;

II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de intrekking van de jachtakte wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist;

III.      veroordeelt de Korpschef van Politie tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.738,99, waarvan € 1.674,00 geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.      gelast dat de Korpschef van Politie aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter

w.g. Ley-Nell

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023

597