Uitspraak 202006546/1/R2


Volledige tekst

202006546/1/R2.
Datum uitspraak: 1 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Werkendam, gemeente Altena,

en

de raad van de gemeente Altena,

verweerder.

Openbare zitting gehouden op 1 februari 2023 om 09:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. R. Uylenburg, voorzitter

griffier: mr. M. Scheele

jurist: mr. C.M. Schellingerhout

Verschenen:

[appellant], vertegenwoordigd door J. van den Berg, rechtsbijstandverlener te Woudrichem;

De raad, vertegenwoordigd door mr. M. Koevoets;

Burgho B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde];

====================================

Het beroep richt zich tegen het besluit van de raad van 13 oktober 2020, waarbij het bestemmingsplan "Centrum Werkendam: Hoogstraat 59" is vastgesteld.

De Afdeling

verklaart het beroep ongegrond.

Redenen voor dit oordeel:

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een langzaamverkeersverbinding mogelijk tussen de Hoogstraat en De Burcht in Werkendam. Boven de verbinding wordt een appartement mogelijk gemaakt. De bestaande bebouwing op Hoogstraat 59 zal worden gesloopt. [appellant] woont op [locatie] en kan zich niet vinden in het besluit. Hij vreest dat het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

[appellant] heeft in beroep aangevoerd dat hij vreest dat het plan zal leiden tot overlast bij zijn woning. Allereerst zal het verkeer leiden tot geluidsoverlast. De verkeersroute zal mogelijk door veel mensen gebruikt gaan worden. Zeker als deze mensen alcohol hebben gedronken in de nabijgelegen horeca, kunnen zij luidruchtig zijn. Ten onrechte heeft op dit punt geen akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Ook kunnen de mensen die gebruik maken van deze route in zijn tuin kijken, wat leidt tot een aantasting van zijn privacy. Verder is er in de steeg niet of nauwelijks toezicht of sociale controle mogelijk, waardoor er jongeren zullen gaan rondhangen. Door de aard van de overlast kan handhaving zijn woon- en leefklimaat niet waarborgen, aldus [appellant].

De Afdeling beoordeelt in een zaak als deze, in het licht van de beroepsgronden tegen een bestemmingsplan, of het plan in overeenstemming is met het recht en of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

De verkeersverbinding mag alleen gebruikt worden door voetgangers en fietsers. Deze verkeersverbinding zal daarom naar verwachting weinig geluidsoverlast veroorzaken. De raad hoefde, anders dan is aangevoerd, hiervoor geen akoestisch onderzoek te doen. De raad mocht ervan uit gaan dat de geluidoverlast beperkt blijft. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de tuin van [appellant] en de verkeersverbinding van elkaar gescheiden zullen worden door een tuinmuur van 3 meter hoog, maar dat die hoogte geen voorwaarde is om aan te nemen dat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is. De Afdeling acht het niet waarschijnlijk dat [appellant] gevolgen voor zijn privacy zal ondervinden van de doorgang. Voorbijgangers kunnen immers niet in zijn tuin kijken. Verder ziet de Afdeling ook niet in waarom overlast die ontstaat door bijvoorbeeld hangjongeren of voorbijgangers die alcohol genuttigd hebben niet kan worden tegengegaan door handhaving. De conclusie is dat de raad het belang dat gediend is bij een betere ontsluiting van de Hoogstraat zwaarder mocht wegen dan de mogelijke beperkte aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Het betoog slaagt niet.

De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Scheele

griffier

723-980