Uitspraak 202201314/1/R4


Volledige tekst

202201314/1/R4.
Datum uitspraak: 8 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Gaanderen, gemeente Doetinchem,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2022 in zaak nr. 20/6384 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de overlast door het bedrijf gevestigd aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Gaanderen, afgewezen.

Bij besluit van 25 november 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar vastgehouden aan het standpunt dat sprake is van een klein aannemersbedrijf dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan.

Bij uitspraak van 2 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 21 november 2022, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.M.G. Nijenhuis-Vredegoor en drs. W.H. Renger, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont in de woning op het perceel [locatie 3] in Gaanderen. Zijn perceel grenst aan de achterzijde aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Gaanderen. Op deze percelen (hierna: de bedrijfslocatie) is het bedrijf [bedrijf] gevestigd. [appellant] ondervindt overlast door het bedrijf en heeft het college verzocht hiertegen handhavend op te treden. Volgens hem is sprake van een metaalbewerkingsbedrijf dat niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan.

2.       De bedrijfslocatie had op grond van het op het moment  van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan "Stedelijk gebied - voorjaar - 2020" de enkelbestemming "Bedrijventerrein" en de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 2".

3.       Volgens de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bedrijf moet worden aangemerkt als aannemersbedrijf met werkplaats met een bedrijfsoppervlakte kleiner dan 1000 m². Omdat zo’n aannemersbedrijf een bedrijf is dat valt onder categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen, is er geen strijd met het bestemmingsplan, zo oordeelde de rechtbank.

[appellant] is het hier niet mee eens en heeft daarom hoger beroep ingesteld.

Is het bedrijf een aannemersbedrijf?

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op de bedrijfslocatie sprake is van een aannemersbedrijf met werkplaats, zodat er geen strijd is met het bestemmingsplan.

Dat in de controlerapporten van de toezichthouders van de gemeente staat dat er tijdens de controlebezoeken geen tot weinig werknemers aanwezig waren, betekent niet dat daarom sprake is van een aannemersbedrijf, zo stelt [appellant]. De meeste productie vindt namelijk plaats in de avonduren en in het weekend en op die momenten is niet gecontroleerd. Dat het bedrijf is gericht op productie blijkt onder meer uit een brief van 23 oktober 2017 van een handhaver van de gemeente aan hem. Daarin staat dat de bedrijfseigenaar aan de handhaver heeft verklaard dat het bedrijf bezig is met de inrichting van het bedrijfspand voor de productie van bouwonderdelen. Dat sprake is van productie blijkt volgens [appellant] verder ook uit reclamevideo’s, waarop is te zien dat in Gaanderen geproduceerde constructies in Duitsland verder worden gemonteerd. De rechtbank had verder betekenis moeten toekennen aan de omstandigheid dat de bedrijfseigenaar ook general manager is bij het bedrijf Sinax. Dat bedrijf levert producten voor de bouw en heeft, gelet op reclamefolders, bovendien als contactadres ook de [locatie 2] te Gaanderen.

Dat het bedrijf geen aannemersbedrijf is, blijkt verder ook uit de diverse registraties van het bedrijf in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK-registratie). Het bedrijf is, zoals de rechtbank ook heeft onderkend, onder meer ingedeeld onder SBI-code 2223. Daarbij zijn de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf omschreven als "het vervaardigen van kunststofproducten voor de bouw". Bij SBI-code 2223 hoort, gelet op de SBI-codes van de lijst uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) uit 2009, milieucategorie 3, zo stelt hij. [appellant] wijst erop dat in de plantoelichting van het bestemmingsplan staat dat de in de bijlage van de planregels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten op de lijst uit de VNG-brochure is gebaseerd. Dat een specifieke SBI-code niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan staat, betekent volgens [appellant] niet dat deze bedrijfsactiviteiten dan wel zijn toegestaan op de bedrijfslocatie. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.

4.1.    Artikel 6.1, aanhef en onder a sub 1, van de planregels van het bestemmingsplan luidt:

"De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' bedrijven met bijbehorende bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen (Bijlage 6) zijn toegestaan met uitzondering van grote lawaaimakers en zelfstandige kantoor-, detailhandel- en horecabedrijven;"

4.2.    Gelet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen aannemersbedrijven met werkplaats met een bruto-oppervlakte kleiner dan 1000 m² (hierna: klein aannemersbedrijf) binnen categorie 2. Een klein aannemersbedrijf is dus op de bedrijfslocatie toegestaan. Metaalbewerkende industrie valt volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten binnen een hogere categorie dan de categorieën 1 of 2 en is op de bedrijfslocatie niet toegestaan.

Het geschil in hoger beroep is toegespitst op de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bedrijf kan worden aangemerkt als een klein aannemersbedrijf.

4.3.    Op basis van de stukken en wat op de zitting is gezegd, stelt de Afdeling vast dat de bedrijfshal ongeveer 500 m² groot is. In die bedrijfshal was een werkplaats aanwezig, die ongeveer 250 m² groot is.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit geen van de verrichte controles op 5 oktober 2017, 19 december 2018, 4 juni 2019 en het geluidmeetrapport van F.G.M. van Mierlo van de Omgevingsdienst Achterhoek van 19 november 2020 kan worden afgeleid dat sprake is van een productiebedrijf dat zich primair met metaalbewerking bezig houdt. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat alleen de omstandigheid dat metaalbewerking plaatsvindt, onvoldoende is om te kunnen spreken van metaalbewerkende industrie. Uit de controles kan niet meer worden afgeleid dan dat ter plaatse profielen en polycarbonaatplaten op maat worden gezaagd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het afkorten en zagen van (metalen) profielen en platen ook in de werkplaats van een aannemersbedrijf kan plaatsvinden. Ook het in elkaar zetten en het afbouwen van constructies die bij de klant op locatie worden geplaatst, kunnen plaatsvinden in de werkplaats van een aannemersbedrijf.

Dat in de werkplaats een compressor en afkortzaagtafel staan, biedt ook geen aanwijzing dat buiten de controlemomenten van het college bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die niet passen bij een klein aannemersbedrijf. Het college heeft daarom ook geen aanleiding hoeven zien om in de avonden of weekenden aanvullende controles te verrichten.

De rechtbank heeft gelet daarop terecht geoordeeld dat het college met de verrichte controles afdoende onderzoek heeft gedaan naar de bedrijfsactiviteiten en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een klein aannemersbedrijf.

4.4.    De brief van een handhaver aan [appellant] van 23 oktober 2017 leidt niet tot een ander oordeel. Ook als anderhalf jaar voorafgaand aan het verzoek om handhaving zou zijn verklaard dat [bedrijf] bezig was met de inrichting van de bedrijfslocatie voor de productie van bouw-onderdelen, laat dit onverlet dat tijdens de controles in 2018, 2019 en 2020, geen feitelijke bedrijfsactiviteiten zijn vastgesteld die passen bij een metaalbewerkingsbedrijf of een daarop wijzende inrichting van de bedrijfslocatie. Over de reclamevideo’s en de relatie met het bedrijf Sinax heeft de rechtbank ook terecht overwogen dat daaruit niet blijkt dat er in afwijking van de constateringen tijdens de controles feitelijk een metaalbewerkingsbedrijf aanwezig is op de bedrijfslocatie.

4.5.    Of er strijd met het bestemmingsplan is, wordt bepaald door het gebruik dat feitelijk op de bedrijfslocatie plaatsvindt en niet door de KvK-registratie. De omstandigheid dat in de KvK-registratie is vermeld dat het bedrijf is ingedeeld onder SBI-code 2223 en die code ziet op een bedrijf voor de vervaardiging van kunststofproducten voor de bouw, maakt dan ook niet dat, in afwijking van de tijdens de diverse controles geconstateerde feitelijke bedrijfsactiviteiten, geen sprake is van een aannemersbedrijf.

4.6.    De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bedrijf een aannemersbedrijf met werkplaats is uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zodat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft het verzoek om handhaving in zoverre terecht afgewezen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023

457-947