Uitspraak 202201601/1/R1


Volledige tekst

202201601/1/R1.
Datum uitspraak: 8 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

LD Int. Holding B.V. en [appellant] (hierna: de holding en [appellant]), gevestigd en wonend te Haarlem,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 4 februari 2022 in zaak nr. 21/1435 in het geding tussen:

de holding en [appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het college geweigerd om aan de holding en [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van vier woningen aan de Zuid Schalkwijkerweg tussen nummer 21 en 23 in Haarlem (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 4 februari 2022 heeft de rechtbank het door de holding en [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de holding en [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[partij] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2023, waar de holding en [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. Z. Aygunes-Karaca, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De holding is eigenaar van het perceel. [appellant] is bestuurder en enig aandeelhouder van de holding. Het perceel is een weiland tussen Zuid Schalkwijkerweg tussen nummers 21 en 23 en ligt in het landelijk gebied van Haarlem. [partij] en anderen wonen in de omgeving van het perceel. Voor het perceel geldt op grond van het bestemmingsplan "Schalkwijkerweg", zoals vastgesteld op 28 januari 2010, de bestemming "Landschappelijke doeleinden, weide (Lw)". De hiervoor aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 12 van de planregels uitsluitend bestemd voor graslanden waarop vee geweid en gestald mag worden en water. Dit bestemmingsplan was al onherroepelijk ten tijde van de aankoop van het perceel door de holding in 2016.

2.       Op 15 oktober 2017 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan, zodat twee waterwoningen in nog te graven oppervlaktewater en twee op de grond staande woningen kunnen worden gerealiseerd. Bij besluit van 18 februari 2021 heeft de raad van de gemeente geweigerd een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht te verlenen. Vanwege de weigering van de raad, heeft het college bij besluit van 23 februari 2021 geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van artikel 12 van de planregels. Aan de weigering heeft het college ten grondslag gelegd dat het bouwen van woningen op het perceel planologisch en stedenbouwkundig ongewenst is. Het college stelt dat het bouwplan een onevenredige aantasting oplevert van de landschappelijke waarden en het open karakter van dit deel van de Schalkwijkerweg. Dit is volgens het college in strijd met het gemeentelijk beleid en de Omgevingsverordening NH2020 (hierna: de Omgevingsverordening). Het college stelt verder dat het bouwplan de ruimtelijke kwaliteit niet versterkt, terwijl dit volgens gemeentelijk beleid een voorwaarde is voor het toestaan van woningbouwontwikkeling. Bovendien is het volgens het college niet nodig om de omgevingsvergunning te verlenen, omdat historisch gebruik en gebruik van omliggende vergelijkbare percelen aantoont dat beweiding, onderhoud en beheer op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk is. De weigering van de verklaring van geen bedenkingen door de raad bevat dezelfde motivering.

Gronden van het hoger beroep

Gebruiksmogelijkheden perceel

3.       Vaststaat en niet in geschil is dat de door de holding en [appellant] ingediende vergunningaanvraag in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 12 van de planregels. Het college wenst geen omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan vanwege de door hem gegeven motivering, zoals vermeld onder overweging 2.

Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

3.1.    De holding en [appellant] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft overwogen dat het perceel in overeenstemming met het bestemmingsplan kan worden gebruikt. Zij voeren aan dat het college hen daarom een omgevingsvergunning had moeten verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Volgens de holding en [appellant] is het perceel niet als weide bruikbaar, omdat het geïsoleerd ligt ten opzichte van naastgelegen agrarische percelen. Daarnaast mag op het perceel geen schuil- of stalgelegenheid worden gebouwd. Verder stellen de holding en [appellant] dat het feitelijk onmogelijk is om het perceel goed te beheren. Zij wijzen op de drassigheid van het perceel en stellen dat de toegang tot het perceel wordt gehinderd doordat omwonenden en bezoekers van omliggende percelen parkeren voor de ingang. De holding en [appellant] voelen zich tegengewerkt door omwonenden en door het college, omdat hiertegen niet gehandhaafd wordt. Zij hebben verder stukken overgelegd die, naar eigen zeggen, tonen welke moeite zij moeten doen om gehoor te vinden bij de gemeente, terwijl het college een meer constructieve houding toont naar andere eigenaren langs de Zuid Schalkwijkerweg.

3.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat het perceel conform de bestemming kan worden gebruikt. Het college heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zich in de omgeving van het perceel vergelijkbare percelen bevinden die eenzelfde soort bestemming hebben. Volgens het college worden deze percelen zonder problemen conform de bestemming gebruikt. Mede gelet op het feit dat ook het perceel van de holding en [appellant] in het verleden als weide is gebruikt, is gebruik overeenkomstig het bestemmingsplan volgens het college mogelijk, mits het grasland goed onderhouden wordt. Het college stelt dat de weide geschikt is voor weidegang over langere periodes door het afwisselend weiden en maaien, het zaaien van verschillende grassoorten en door natuurlijke bemesting. Op basis van normaal beheer zijn volgens het college werkzaamheden mogelijk die de drassigheid van de grond verminderen. De Afdeling ziet geen reden aan deze toelichting van het college te twijfelen. Weliswaar is slechts een beperkt gebruik van het perceel toegestaan, maar dat neemt niet weg dat het perceel nog wel overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt.

Over het betoog van de holding en [appellant] dat het perceel niet overeenkomstig het bestemmingsplan kan worden gebruikt omdat buurtbewoners in de berm bij de toegang tot de weide parkeren en daarmee de toegang blokkeren, overweegt de Afdeling het volgende. Uit bevindingen van de afdeling Beheer en Beleid Openbare Ruimte van de gemeente Haarlem volgt dat de berm eigendom is van de gemeente en onderdeel is van de weg, waardoor hierop in beginsel mag worden geparkeerd. Wanneer met het parkeren de toegang tot het terrein wordt belet of gehinderd, dan is dit een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen. De Afdeling overweegt dat gevoelens van onmacht en frustratie invoelbaar zijn als gevolg van de tijdrovende ontwikkelingen sinds de vergunningaanvraag van 15 oktober 2017. Van tegenwerking door de gemeente waaraan door de rechtbank enig gewicht had moeten worden toegekend, is echter niet gebleken.

Het betoog faalt.

Landschappelijke waarde

4.       De holding en [appellant] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de landschappelijke waarde van het perceel ten grondslag mocht leggen aan de weigering van de omgevingsvergunning. Volgens hen wordt de landschappelijke waarde van het perceel overschat. De holding en [appellant] voeren namelijk aan dat er op het perceel geen sprake is van een kenmerkende openheid, omdat de Zuid Schalkwijkerweg aan de westzijde is dichtbebouwd in eerste, tweede en soms derde lijn. Het perceel wordt omringd door bebouwing, zo stellen zij. Volgens hen wordt met het bouwplan het reeds bestaande bouwlint voltooid. Er hoeft volgens de holding en [appellant] bovendien niet gevreesd te worden voor ongewenste precedentwerking vanwege de uitzonderlijkheid van het perceel.

4.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de landschappelijke waarde van het perceel en het behoud van openheid van het perceel ten grondslag heeft mogen leggen aan de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het perceel ligt in het landelijk gebied van Haarlem, waar volgens gemeentelijk en provinciaal beleid niet gebouwd mag worden, en een van de weinig overgebleven open weilanden aan dit deel van de Zuid Schalkwijkerweg is. Weliswaar kenmerkt de Zuid Schalkwijkerweg zich door het daar langs gelegen bebouwingslint, zoals de holding en [appellant] terecht stellen, maar het college heeft zich op standpunt mogen stellen dat het bestaande bebouwingslint langs de Zuid Schalkwijkerweg ter plaatse van het perceel een open karakter heeft door de meer verspreid staande bebouwing met onderlinge tussenruimtes. Het college heeft daarom van belang mogen achten dat verdere verdichting van het lint afbreuk doet aan de beleving van het recreatieve en landelijke karakter van dit gebied.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Uit het vorenstaande volgt dat het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht weigeren. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

Slotoverwegingen

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023

374-996