Uitspraak 202108154/1/R4


Volledige tekst

202108154/1/R4.
Datum uitspraak: 8 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 19 november 2021 in zaak nr. 21/881 in het geding tussen:

Milieudefensie

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft het college het verzoek van Milieudefensie om handhavend op te treden tegen het gebruik in de zomerperiode van de kunstijsbaan op het perceel IJsbaanlaan 2 in Haarlem afgewezen.

Bij besluit van 5 januari 2021 heeft het college het door Milieudefensie daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 november 2021 heeft de rechtbank het door Milieudefensie daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 januari 2021 vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Milieudefensie hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Milieudefensie en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 21 november 2022, waar Milieudefensie, vertegenwoordigd door ir. K. van Broekhoven en mr. M.E. Terhorst, advocaat in Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.C. Agtersloot en C. Eigenhuis, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Stichting Kunstijsbaan Kennemerland is sinds 2005 exploitant van een kunstijsbaan in Haarlem. Om de exploitatie mogelijk te maken is in 2005 een vergunning met voorschriften (hierna: de milieuvergunning) verleend op grond van de Wet milieubeheer. Tot 2020 was de kunstijsbaan alleen in gebruik in de periode van begin oktober tot half maart, in het zogeheten winterseizoen. In 2020 heeft de exploitant de kunstijsbaan ook buiten het winterseizoen in gebruik genomen.

2.       Milieudefensie is een vereniging die onder meer opkomt voor het klimaat. Zij heeft bezwaar tegen het gebruik van de kunstijsbaan buiten het winterseizoen, omdat voor het creëren van kunstijs en het in stand houden daarvan veel energie nodig is. Volgens Milieudefensie is dit schadelijk voor het klimaat. Milieudefensie heeft het college daarom gevraagd handhavend op te treden tegen de opening van de kunstijsbaan buiten het winterseizoen. Milieudefensie stelt dat het gebruik van de kunstijsbaan buiten het winterseizoen niet is toegestaan, omdat de milieuvergunning uit 2005 alleen is verleend voor het gebruik van de ijsbaan tijdens het winterseizoen.

3.       Het college heeft dit handhavingsverzoek in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 4 augustus 2020 afgewezen. Het college stelt dat het gebruik van de kunstijsbaan in het zomerseizoen geen overtreding oplevert, omdat de kunstijsbaan vanaf eind 2018 als type B inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) kan worden aangemerkt. Volgens het college is voor het gebruik van de kunstijsbaan dan ook geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) meer vereist. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de milieuvergunning uit 2005 niet alleen is verleend voor het winterseizoen.

4.       Omdat Milieudefensie het daar niet mee eens is, heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft overwogen dat de milieuvergunning, voor zover dit het schaatsen betreft, alleen voor het winterseizoen geldt en heeft het beroep daarom gegrond verklaard. Maar de rechtbank heeft besloten om de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand te laten, omdat de schaatsactiviteiten vanwege het Activiteitenbesluit niet langer vergunningplichtig zijn. Het gebruik van de kunstijsbaan in het zomerseizoen levert daarom geen overtreding van een wettelijk voorschrift op en het college is daarom niet bevoegd tot handhaving, zo oordeelde de rechtbank.

Milieudefensie is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand te laten en heeft daarom hoger beroep ingesteld.

Is er een overtreding?

5.       Milieudefensie betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er wel sprake is van een overtreding. Daartoe voert zij aan dat de milieuvergunning uit 2005 het gebruik van de kunstijsbaan buiten het winterseizoen niet toestaat. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de milieuvergunning niet op enig moment buiten werking geraakt door de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 15 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:826, stelt Milieudefensie dat het Activiteitenbesluit pas van toepassing wordt, als de vergunning is ingetrokken. Omdat de vergunning niet is ingetrokken, is volgens Milieudefensie het gebruik van de kunstijsbaan buiten het winterseizoen nog steeds niet toegestaan.

5.1.    Partijen zijn het erover eens dat de kunstijsbaan door installatie van een nieuwe ammoniakkoelinstallatie vanaf eind 2018 kan worden aangemerkt als een type B inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit en daarom niet vergunningplichtig is. Ook zijn partijen het erover eens dat in het Activiteitenbesluit geen verbod staat om de kunstijsbaan in het zomerseizoen te openen.

De vraag in hoger beroep is of het gebruik van de kunstijsbaan desondanks nog wordt beperkt door de oude milieuvergunning. Dat is niet het geval. Weliswaar is de oude milieuvergunning niet vervallen (vergelijk onder 2.1.2 van de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1831) of ingetrokken, maar dat betekent niet dat op de kunstijsbaan niet de algemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Vanaf het moment dat de kunstijsbaan een type B inrichting is geworden, zijn die algemene regels gaan gelden. Anders dan waarvan de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland is uitgegaan, gaan de algemene regels van het Activiteitenbesluit dus niet pas gelden als een eerder voor de betrokken inrichting verleende vergunning is ingetrokken. Dat vereiste staat niet in het overgangsrecht van paragraaf 6.1 van het Activiteitenbesluit.

De bestaande milieuvergunning voor de kunstijsbaan heeft nu alleen nog betekenis als de oude koelinstallatie weer in gebruik wordt genomen. In dat geval wordt de kunstijsbaan weer vergunningplichtig en geldt daarvoor weer de oude milieuvergunning die nu heeft te gelden als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo. Die oude milieuvergunning heeft echter geen betekenis voor de huidige, vergunningvrije kunstijsbaan en kan er daarom niet toe leiden dat de huidige kunstijsbaan niet in het zomerseizoen mag worden gebruikt.

Omdat voor de kunstijsbaan geen vergunning nodig is en er in het Activiteitenbesluit geen verbod staat om de kunstijsbaan te openen in het zomerseizoen, is geen sprake is van een overtreding waartegen het college kan optreden.

Het betoog slaagt niet.

Zorgplicht

6.       Milieudefensie betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op het college een zorgplicht rust. Daartoe voert zij aan dat de gemeenteraad op 17 september 2020 een motie heeft aangenomen waarin het college wordt opgedragen alles in het werk te stellen om te voorkomen dat de ijsbaan weer zomerijs maakt. Het besluit om niet te handhaven is in strijd met deze zorgplicht, zo stelt Milieudefensie.

6.1.    De rechtbank heeft in haar uitspraak terecht overwogen dat de voorliggende procedure alleen gaat om de vraag of de stichting handelt in strijd met een wettelijk voorschrift door het openstellen van de ijsbaan voor schaatsen in de zomerperiode en zo ja, of het college daar dan handhavend tegen op zou moeten treden. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de vraag of met de door Milieudefensie bedoelde motie op het college een zorgplicht rust en of het college daarmee in strijd handelt, buiten dat beoordelingskader valt. Voor zover Milieudefensie nog aanvoert dat het college maatwerkvoorschriften had moeten stellen, overweegt de Afdeling dat ook dat buiten het beoordelingskader van deze zaak valt.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet, voor zover aangevallen, worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Roessel

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023

457-947