Uitspraak 200206598/1


Volledige tekst

200206598/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 6 november 2002 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2000 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) bouwvergunning verleend aan appellant voor het geheel veranderen van de beganegrond verdieping ter plaatse van de bestaande keuken en berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 16 mei 2001 heeft het dagelijks bestuur de daartegen door [partij sub 1] en [partij sub 2] gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het bestreden besluit herroepen.

Bij brief van 13 juli 2001 heeft appellant een verzoek om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan gedaan ten behoeve van het geheel veranderen van de begane grond verdieping ter plaatse van de bestaande keuken en berging op het perceel.

Bij besluit van 19 september 2001 heeft het dagelijks bestuur geweigerd voornoemde vrijstelling te verlenen.

Bij uitspraak van 6 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 16 mei 2001 door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 januari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 10 februari 2003 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend. Bij brief van 17 februari 2003 heeft E.E.M. Verhoef een reactie op het hoger beroep ingediend. Voorts heeft [partij] bij brief van 28 februari 2003 een reactie op het hoger beroep ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.E. Kenter en R.A.F. van de Burg, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar verschenen [partij sub 3] in persoon, partij sub 2], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde] en [partij sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Amsterdam.

2. Overwegingen

2.1. In geding is de herbouw van een in juni 1999 gesloopte keukenuitbouw ten behoeve van het lunchcafé Club Sandwich Honderd Tien B.V. op voornoemd perceel. De keukenuitbouw is reeds gerealiseerd.

2.2. Niet in geschil is dat de keukenuitbouw in strijd is met de bestemming “Tuinen”, die ingevolge het bestemmingsplan “Vondelpark-Concertgebouwbuurt” op het perceel rust.

2.3. Appellant betwist in de eerste plaats het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor herbouw van de keukenuitbouw niet met toepassing van het overgangsrecht van het bestemmingsplan een bouwvergunning kan worden verleend.

2.3.1. Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder a, van het bestemmingsplan voor zover hier van belang, mag bebouwing, welke op de eerste dag van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestond of kon worden opgericht krachtens een eerder verleende of nog te verlenen bouwvergunning die voor wat betreft bestemming en/of omvang niet overeenstemt met het bestemmingsplan, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits daardoor geen grotere afwijking van het bestemmingsplan ontstaat.

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften, mag bebouwing als bedoeld onder a, in geval van tenietgaan als gevolg van een calamiteit, worden herbouwd mits daardoor geen grotere afwijking van het bestemmingsplan ontstaat.

2.3.2. Appellant heeft betoogd dat de keukenuitbouw weliswaar is gesloopt, maar dat de werkelijke oorzaak van het tenietgaan ervan is gelegen in de ondeskundig uitgevoerde funderingswerkzaamheden en ontgravingen op het belendende perceel, waardoor de bestaande uitbouw zodanig is beschadigd dat deze feitelijk niet langer als keuken kon worden gebruikt. De opvatting van appellant dat deze werkzaamheden op het belendende perceel moeten worden aangemerkt als een calamiteit deelt de Afdeling niet.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (verwezen zij naar de aangehechte uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van 10 september 1982, gepubliceerd in BR 1983, p. 66) moet onder een calamiteit worden verstaan een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten de schuld van de betrokkene veroorzaakt onheil. Niet is gebleken dat de werkzaamheden op het belendende perceel de verwoesting van de keukenuitbouw tot gevolg hebben gehad. Van een onheil als hiervoor bedoeld is dan ook geen sprake. Anders dan appellant heeft gesteld, bestaat geen aanleiding om aan het begrip calamiteit in dit geval een ruimere uitleg te geven.

Reeds omdat, gelet op het voorgaande, niet sprake is van een calamiteit als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften, kan voor de herbouw van de gesloopte keuken niet met toepassing van het overgangsrecht een bouwvergunning worden verleend. De door appellant overgelegde verklaringen over wat er op de eerste dag van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan ter plaatse bestond, zijn reeds daarom niet van belang.

2.3.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, zij het op andere gronden, tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beroep op het overgangsrecht niet slaagt.

2.4. Appellant heeft voorts betoogd dat de rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep, gericht tegen het nalaten van het dagelijks bestuur om bij het besluit van 16 mei 2001 in te gaan op de mogelijkheid om met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Appellant meent dat de rechtbank niet mocht concluderen dat hij geen belang meer had bij een beoordeling van het besluit van 16 mei 2001 op dit punt omdat het dagelijks bestuur inmiddels bij besluit van 18 september 2001, afwijzend heeft beslist op zijn verzoek om vrijstelling ten behoeve van de keukenuitbouw van 13 juli 2001. Dit betoog slaagt.

2.4.1. Ingevolge artikel 46, derde lid, tweede volzin, van de Woningwet, zoals deze gold voor 1 januari 2003, voor zover thans van belang, houdt een aanvraag om bouwvergunning, die slechts kan worden ingewilligd nadat vrijstelling is verleend, mede een verzoek om zodanige vrijstelling in. Dit betekent dat het dagelijks bestuur de bouwaanvraag mede diende op te vatten als een verzoek om vrijstelling en daarop ook diende te beslissen. Dat appellant vervolgens op 13 juli 2001 een separaat verzoek om vrijstelling bij het dagelijks bestuur indient, doet daar niet aan af.

Derhalve moet worden geconcludeerd dat de beslissing op bezwaar van 16 mei 2001 is genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en dat een voldoende motivering ontbreekt. De rechtbank heeft dit miskend.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellant gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 16 mei 2002 vernietigen. Het dagelijks bestuur dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

2.6. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, AWB 01/2403 WW44, van 6 november 2002;

III. verklaart het beroep bij de rechtbank gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van 16 mei 2001.

V. veroordeelt het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,37, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amsterdam te worden betaald aan appellanten;

VI. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 102,10+€ 165,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2003

47-439.