Uitspraak 202300030/1/A2


Volledige tekst

202300030/1/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 26 augustus 2022 heeft de examencommissie van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) [appellant] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de bacheloropleiding Bedrijfskunde/Business Administration.

Bij beslissing van 11 oktober 2022 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO). Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 17 januari 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J.C. Bindels, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P. Vroegop en M.C. Huigen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 1 september 2019 is [appellant] begonnen met de bacheloropleiding Bedrijfskunde/Business Administration aan de EUR. Op 10 juli 2020 heeft hij een aanhouding van het bindend studieadvies gekregen vanwege de COVID-19-pandemie en op basis van de door hem behaalde studiepunten. Op 20 augustus 2021 heeft de examencommissie besloten het bindend studieadvies nogmaals uit te stellen, dit keer vanwege de persoonlijke omstandigheden van [appellant]. Hem is uitstel verleend tot uiterlijk 31 augustus 2022.

Op 26 augustus 2022 heeft de examencommissie [appellant] een BNSA gegeven. Om te voldoen aan de norm moest hij alle vakken van bachelor 1 (B1) hebben gehaald, al dan niet door middel van compensatie van één vak. B1 omvat 60 studiepunten, oftewel 60 EC. Hij heeft 58 EC behaald.

[appellant] is het niet eens met dit advies en wil doorgaan met zijn studie. Omdat hij bij het college geen gelijk heeft gekregen, is hij in beroep gegaan. Hij vindt dat vanwege zijn persoonlijke omstandigheden - de zorgelijke situatie van zijn vader en zijn lidmaatschap van de Faculteitsraad - van een BNSA had moeten worden afgezien.

Gronden

2.       [appellant] betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.

Hij wijst in dit verband allereerst op de gezondheidssituatie van zijn vader. Zijn vader is in 2021 behandeld aan een agressieve vorm van kanker met uitzaaiingen. De situatie van zijn vader is zorgelijk en hij is nog steeds onder behandeling. Daarnaast wijst [appellant] erop dat hij is verkozen in de Faculteitsraad. Het college stelt zich hierover ten onrechte op het standpunt dat dit een eigen keuze is. Dit is immers een erkende persoonlijke omstandigheid, waarover in artikel 5.6 van het Faculteitsreglement is bepaald dat leden van de Faculteitsraad hun lidmaatschap naar behoren kunnen uitoefenen.

Verder geeft hij aan dat hij - ondanks deze persoonlijke omstandigheden - toch nog 58 EC van zijn eerste jaar heeft gehaald en dat hij van het eerste studiejaar maar twee studiepunten mist.

Regels

3.       Artikel 7.8b, leden 1 tot en met 3, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek luidt als volgt:

"1. Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit, hogeschool of levensbeschouwelijke universiteit brengt iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale associate degree-opleiding of bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de associate degree-opleiding of de bacheloropleiding. […]

2. Onverminderd het eerste lid kan het instellingsbestuur het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd.

3. Aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid kan het instellingsbestuur ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan aan de afwijzing een termijn verbinden. Het instellingsbestuur kan de afwijzing uitstrekken tot opleidingen die met de desbetreffende opleiding het propedeutisch examen gemeen hebben. Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruikmaken, indien het in de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd."

Beoordeling van de gronden

4.       Vast staat dat [appellant] te weinig punten heeft gehaald, hoewel hem twee keer uitstel is verleend en hij bovendien bij de start van zijn studie vrijstelling heeft gehad voor een aantal vakken. In drie jaar tijd is het hem niet gelukt om al zijn punten van het eerste jaar te halen. De twee punten die hij tekort komt betreffen het vak wiskunde. Ter zitting is door het college overtuigend toegelicht dat beheersing van dit eerstejaarsvak nodig is voor het verder succesvol doorlopen van deze studie. Voor het vak heeft hij telkens een laag cijfer behaald, zonder dat een stijgende lijn valt waar te nemen. De blijvend slechte resultaten voor specifiek dit vak vallen niet te verklaren door de door [appellant] aangedragen persoonlijke omstandigheden. [appellant] is meerdere keren gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet voldoen aan de norm. Desondanks heeft hij sinds de zomer van 2021 geen contact meer gehad met de studieadviseur of studentendecaan.

Gelet hierop heeft het college in de door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden geen grond hoeven zien om het BNSA te vernietigen.

5.       Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [appellant] geen gelijk krijgt.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dijkshoorn
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023

480