Uitspraak 202204966/1/A2


Volledige tekst

202204966/1/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)op het hoger beroep van:

de gemeente Hilvarenbeek,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 24 juni 2022 in zaak nr. 22/166 in het geding tussen:

de gemeente Hilvarenbeek

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden een breedtebeperking ingesteld met een vrije doorgang van 2 meter voor de Prins in Hooge Mierde, nabij het kruispunt Poppelsedijk-Prins Hendriklaan (hierna: het verkeersbesluit).

Bij besluit van 1 december 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden het door het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 juni 2022 heeft de rechtbank het door de gemeente Hilvarenbeek daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de gemeente Hilvarenbeek hoger beroep ingesteld.

Het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Ontvankelijkheid van de gemeente Hilvarenbeek

1.       Het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek heeft op 23 juni 2021 bezwaar tegen het verkeersbesluit gemaakt. In het bezwaarschrift staat:

‘Hierbij maken wij pro forma bezwaar tegen uw verkeersbesluit van 28 mei 2021 voor het instellen van een breedtebeperking voor de Prins Hendriklaan te Hooge Mierde’.

Bij besluit van 5 oktober 2021 heeft de burgemeester van Hilvarenbeek het door het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek gemaakte bezwaar bekrachtigd. Het bezwaar is door de commissie bezwaarschriften op 12 oktober 2021 behandeld. Bij besluit op bezwaar van 1 december 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden, onder overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften, het door de gemeente Hilvarenbeek ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.

2.       De gemeente Hilvarenbeek heeft tegen het besluit van 1 december 2021 beroep ingesteld. De Rechtbank heeft ambtshalve geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de gemeente Hilvarenbeek geen  bezwaar heeft gemaakt maar het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat hangende de bezwaartermijn duidelijk is geworden dat de gemeente Hilvarenbeek als rechtspersoon partij is.

3.       De gemeente Hilvarenbeek bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Zij voert allereerst aan dat de rechtbank ten onrechte ambtshalve heeft onderzocht of de gemeente Hilvarenbeek ook de partij was die bezwaar heeft gemaakt. Verder bestrijdt zij het oordeel dat hangende de bezwaartermijn niet duidelijk is geworden dat niet het college, maar de gemeente procespartij is. Zij wijst daartoe op de besluit van 5 oktober 2021 van de burgemeester.

4.       De rechtbank heeft haar oordeel dat de gemeente Hilvarenbeek niet-ontvankelijk in haar beroep is kennelijk gebaseerd op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Anders dan de gemeente Hilvarenbeek stelt, is de vraag of de gemeente (ook) bezwaar heeft gemaakt een vraag die de bestuursrechter ambtshalve moet beantwoorden omdat artikel 6:13 van de Awb er in beginsel aan in de weg staat dat beroep wordt ingesteld door een partij die geen bezwaar heeft gemaakt en daarmee de bevoegdheid van een partij om beroep in te stellen betreft (vergelijk de uitspraak van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:76, r.o. 4.2)..

5.       Het bezwaar is gemaakt door het college burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek. Uit het pro forma bezwaarschrift noch uit het aanvullend bezwaarschrift kan worden afgeleid dat het college heeft beoogd bezwaar te maken namens de gemeente Hilvarenbeek. De Afdeling ziet evenwel in de concrete omstandigheden van het geval aanleiding om aan te nemen dat het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek wel heeft beoogd namens de gemeente Hilvarenbeek bezwaar te maken. De burgemeester heeft dit in zijn besluit tot bekrachtiging, als degene die de gemeente in en buiten rechte vertegenwoordigt (vergelijk artikel 171, eerste lid, van de Gemeentewet), tot uitdrukking gebracht. Verder is het college, gelet op artikel 160, eerste lid, onder e van de Gemeentewet, bevoegd namens de gemeente te besluiten bezwaarprocedures te voeren. Daarnaast zijn zowel de commissie bezwaarschriften in het advies als het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden in de beslissing op bezwaar van 1 december 2021 er van uit gegaan dat het bezwaar door de gemeente Hilvarenbeek is ingediend. Voor het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden was daarom duidelijk dat met het bezwaarschrift beoogd was om namens de gemeente Hilvarenbeek bezwaar te maken. Vergelijk de uitspraak van 22 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ3374 r.o. 2.1 en 2.2. Dat betekent dat het hoger beroep gegrond is.

Conclusie

6.       De conclusie uit het voorgaande is dat het hoger beroep van de gemeente Hilvarenbeek gegrond is. De uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. Nu voor de afdoening van het geschil nader onderzoek noodzakelijk is en de rechtbank de zaak niet inhoudelijk heeft behandeld, ziet de Afdeling aanleiding de zaak naar de rechtbank terug te verwijzen.

7.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de van de rechtbank Oost­Brabant van 24 juni 2022 in zaak nr. 22/166;

III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Soest-Ahlers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023

343-1014