Uitspraak 202206345/2/R3 en 202206345/1/R3


Volledige tekst

202206345/2/R3 en 202206345/1/R3.
Datum uitspraak: 26 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 en artikel 8:51d van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Puttershoek, gemeente Hoeksche Waard,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Hoeksche Waard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] Puttershoek" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2023, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [verzoeker] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.J.J. de Winter, advocaat te Sint-Maartensdijk, en de raad, vertegenwoordigd door L. Bos, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Toepassing van artikel 8:86 van de Awb

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Toetsingskader

2.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Inleiding

4.       Het plangebied ligt aan de Laan van Heemstede in Puttershoek en is onderdeel van het landgoed Eeckelaar. Het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" uit 2013 biedt de mogelijkheid om op het landgoed één nieuw landhuis te realiseren met daarin maximaal drie wooneenheden. Op verzoek van de initiatiefnemer, [partij], is het in deze procedure aan de orde zijnde bestemmingsplan "[locatie] Puttershoek" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om in plaats van één nieuw landhuis met daarin maximaal drie wooneenheden, op het landgoed drie nieuwe losse woningen te realiseren. Uit de plantoelichting blijkt dat is beoogd dat deze drie woningen samen een landgoedachtig ensemble vormen vanwege de ligging op het landgoed.

5.       [verzoeker] en anderen wonen aan de westzijde van het plangebied aan de Laan van Heemstede. Zij zijn van mening dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van de bijzondere waarden van het landgoed en van hun woon- en leefklimaat.

Intrekking

6.       [verzoeker] en anderen hebben op de zitting hun beroepsgronden over de afwezigheid van een wijngaard op het landgoed en de vraag wat voor gevolgen dit heeft voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan, ingetrokken.

Inhoudelijk

Begrenzing bouwmogelijkheden

7.       Op de verbeelding is ter plaatse van de drie nieuw te realiseren woningen de bestemming "Wonen - Landgoed" toegekend. [verzoeker] en anderen wijzen erop dat een groot deel van dit bestemmingsvlak is aangeduid als bouwvlak. Het gaat om een bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 4.000 m2. Volgens hen is in de planregels ten onrechte niet begrensd waar de woningen binnen het bouwvlak zijn toegestaan, waardoor bijvoorbeeld de mogelijkheid bestaat dat de woningen in één lijn op de uiterste rand van het bouwvlak achter hun woningen aan de Laan van Heemstede worden gesitueerd. Ook de bouw- en goothoogte van de woningen is ten onrechte niet begrensd, aldus [verzoeker] en anderen. Dat geldt volgens hen ook voor de oppervlakte van de nieuwe woningen. In de planregels is weliswaar opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte van de hoofgebouwen maximaal 1.000 m2 mag bedragen, maar dit sluit volgens hen niet uit dat ook één of twee grote woningen worden gerealiseerd die niet passen bij de landschappelijke waarden van het landgoed.

Doordat de oppervlakte per woning niet is begrensd, bestaan volgens [verzoeker] en anderen ook ruime mogelijkheden voor het realiseren van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen, omdat de oppervlakte daarvan in de planregels is gekoppeld aan de oppervlakte van het hoofdgebouw. Ook is volgens hen in de planregels ten onrechte niet bepaald waar deze bouwwerken zijn toegestaan. Zij wijzen er daarbij op dat dit op grond van de planregels ook buiten het bouwvlak binnen het gehele bestemmingsvlak is toegestaan.

7.1.    Op de verbeelding is ter plaatse van de bestemming "Wonen - Landgoed" één aanduiding "bouwvlak" opgenomen, die een groot deel van het bestemmingsvlak omvat en een oppervlakte heeft van ongeveer 4.000 m2. Binnen dit bouwvlak zijn op de verbeelding geen nadere bouwaanduidingen opgenomen.

In artikel 5.1 van de planregels is bepaald dat de voor "Wonen - Landgoed" aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal drie woningen.      In de bouwregels die zijn opgenomen in artikel 5.2, onder a, van de planregels is bepaald dat binnen het bouwvlak hoofdgebouwen zijn toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 1.000 m2. Voor de bouw- en goothoogte is verwezen naar de aanduidingen "maximum bouwhoogte" en "maximum goothoogte" op de verbeelding. Deze aanduidingen ontbreken echter op de verbeelding. Over de dakhelling van de hoofdgebouwen is bepaald dat deze minimaal 20o en maximaal 45o mag bedragen.

Voor de in artikel 5.2 van de planregels opgenomen bouwregels over aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen, als ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage bij deze uitspraak. In deze bijlage is ook artikel 5.4 van de planregels opgenomen, welk artikel een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard (hierna: het college) bevat om bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen nadere eisen te stellen. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

7.2.    Uit de plantoelichting blijkt dat nadrukkelijk is beoogd dat de drie nieuw te realiseren woningen samen een landgoedachtig ensemble vormen. Daartoe is voorafgaand aan de planvaststelling op 13 mei 2020 het document "Inrichtingsplan Landgoed Eeckelaar Puttershoek" (hierna: het inrichtingsplan) opgesteld. In dit inrichtingsplan is naast de landschappelijke inpassing, waar hieronder bij overweging 8 nader op wordt ingegaan, ook ingegaan op de beeldkwaliteitsaspecten om ervoor te zorgen dat er een functionele en visuele samenhang bestaat tussen de drie nieuwe woningen en de overige delen van het landgoed. Dit is opgenomen in het hoofdstuk Beeldkwaliteit van het inrichtingsplan, waarin naast algemene beeldkwaliteitscriteria, nader is ingegaan op de situering van de nieuwe woningen, de hoofdvorm en massa van de woningen en op architectonische aspecten, zoals gevelaanzichten en detaillering, kleuren en materialen. Ook is daar ingegaan op de erfinrichting. In de planregels van het bestemmingsplan is niet geborgd dat bij een verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk binnen de bestemming "Wonen - Landgoed" aan dit hoofdstuk van het inrichtingsplan moet worden getoetst. Er is in de planregels aan het college weliswaar de mogelijkheid geboden om op dit punt nadere eisen te stellen, maar dit is een bevoegdheid van het college en geen verplichting en bevat als zodanig om die reden geen waarborgen dat de nieuwe woningen in het beoogde landgoedachtige ensemble worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan bevat ook geen andere planregels met nadere beperkingen ten aanzien van bijvoorbeeld de locatie van de hoofdgebouwen die zijn toegestaan binnen de aanduiding "bouwvlak". Op de verbeelding is dit ook niet nader beperkt, omdat niet per woning een bouwvlak is toegekend, maar één groot bouwvlak dat aan een groot deel van het bestemmingsvlak is toegekend. Daarnaast zijn bijvoorbeeld ook de bouw- en goothoogte van de hoofdgebouwen en de maximale omvang per hoofdgebouw in de planregels niet begrensd. Omdat het in dit geval gaat om een bestemmingsplan waarin nadrukkelijk is beoogd aan de nieuw te realiseren woningen nadere eisen te stellen, gelet op de ligging daarvan op een landgoed, moet worden geoordeeld dat het bestemmingsplan op dit punt in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het is aan de raad om dit gebrek te herstellen. Daartoe dient de raad in ieder geval de locatie van de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak met nadere bouwregels en/of met nadere bouwvlakaanduidingen te begrenzen op de verbeelding. Dat geldt ook voor de omvang van deze hoofdgebouwen, waaronder in ieder geval de maximale goot- en bouwhoogte van deze hoofdgebouwen en de maximale omvang per hoofdgebouw moet worden begrepen.

De voorzieningenrechter zal de raad hiervoor in deze uitspraak bij overweging 14 een opdracht geven.

Voor de andere punten in het hoofdstuk Beeldkwaliteit van het inrichtingsplan, waaronder voor bijbehorende bouwwerken, is het aan de raad om nader af te wegen en toe te lichten of het noodzakelijk is die punten, dan wel een deel daarvan, in het bestemmingsplan te borgen gelet op de specifieke ligging van het plangebied, dan wel of dat het al dan niet voldoen aan die punten ter nadere beoordeling wordt gelaten aan het college bij de toetsing van een aangevraagde omgevingsvergunning voor bouwen. Indien de raad kiest voor een verdere borging in het bestemmingsplan kan hij dat bijvoorbeeld doen door in de planregels als bouwregel op te nemen dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen binnen het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen - Landgoed" aan nader aan te duiden delen van het hoofdstuk Beeldkwaliteit uit het inrichtingsplan moet worden getoetst. Het is aan de raad om af te wegen of hij die borging noodzakelijk acht, gelet op de ligging van het plangebied op het landgoed Eeckelaar.

Landschappelijke inpassing

8.       [verzoeker] en anderen betogen dat in de planregels weliswaar is geborgd dat voorafgaand aan het bouwen van de nieuwe woningen de bomen en beplanting moeten worden aangelegd conform het inrichtingsplan, maar volgens hen is onduidelijk welk type bomen en beplanting moet worden gerealiseerd, op welke plaats en in welke aantallen. Zij zijn van mening dat dit nader in het inrichtingsplan had moeten worden uitgewerkt.

8.1.    In artikel 5.3 van de planregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken binnen de bestemming "Wonen - Landgoed" uitsluitend mag worden verleend nadat de bomen en beplanting zijn aangelegd conform het inrichtingsplan.

[verzoeker] en anderen richten zich als zodanig niet tegen de formulering van deze voorwaardelijke verplichting, maar wensen dat de wijze van uitvoering nader in het inrichtingsplan was uitgewerkt. Op dit punt wijst de voorzieningenrechter erop dat op pagina 14 van het inrichtingsplan een schets is opgenomen van de nieuwe plansituatie, waarop de bomen en beplanting zijn ingetekend. Op de zitting is gebleken dat een groot deel hiervan al is gerealiseerd. De nieuw te realiseren groenvoorzieningen hebben uitsluitend nog betrekking op de uitbreiding van een bestaande boomgaard en enkele nieuw te realiseren bomen langs de oprijlaan en aan de oostzijde van de nieuwe woningen. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende uitgewerkt op de schets in het inrichtingsplan. Zo zijn daarop de locatie en het aantal nieuwe bomen schetsmatig ingetekend en blijkt uit de grootte van de ingetekende bomen voldoende duidelijk dat de nieuwe bomen wat betreft type dienen aan te sluiten bij de aangrenzende bestaande bomen op het landgoed. Van een rechtsonzekere situatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit punt geen sprake.

Het betoog slaagt niet.

Provinciale regels en provinciaal en gemeentelijk beleid over de gevolgen van het plan voor de ruimtelijke kwaliteit

9.       [verzoeker] en anderen betogen dat het plangebied in de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna: de Omgevingsverordening) vanuit landschappelijk oogpunt is aangewezen als beschermingscategorie 3. In de Omgevingsverordening is volgens hen voor gronden met deze beschermingscategorie vereist dat afdoende wordt gemotiveerd dat de ruimtelijke ontwikkeling de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig aantast, waarbij tevens wordt ingegaan op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Volgens [verzoeker] en anderen is ten onrechte niet onderbouwd dat hieraan wordt voldaan.

[verzoeker] en anderen wijzen er in dit kader op dat in het inrichtingsplan en de plantoelichting verschillende richtpunten voor de ruimtelijke kwaliteit zijn omschreven die voor het plangebied van belang zijn. Volgens hen zijn deze richtpunten in de planstukken uitsluitend omschreven, maar is niet onderbouwd dat daaraan ook wordt voldaan. Zij wijzen daarbij specifiek op de ambities voor de kreken die de oost- en westgrenzen vormen  van het plangebied. Volgens hen is ten onrechte niet onderbouwd dat de ontwikkeling die in het bestemmingsplan is mogelijk gemaakt bijdraagt aan een contrast tussen de patronen in de polder en de kreken en leidt tot een versterking van de kreken. Op provinciaal niveau wordt daarnaast ingezet op het voorkomen van versnippering, aldus [verzoeker] en anderen. Het bestemmingsplan staat volgens hen haaks op deze ambitie. Zij wijzen in dit verband ook naar het gemeentelijk beleid, neergelegd in de "Omgevingsvisie Hoeksche Waard" (hierna: de gemeentelijke Omgevingsvisie), waarin volgens hen ook wordt ingezet op het versterken van de herkenbaarheid van het cultuurhistorisch landschap en haar iconen en het versterken van de groene gebieden en de kreken.

9.1.    Artikel 6.9 van de Omgevingsverordening bevat regels over de ruimtelijke kwaliteit. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

In het tweede lid is bepaald dat om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, in het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.

Op kaart 14 in bijlage II bij de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als "Beschermingscategorie 3 Buitengebied". Hiervoor zijn in artikel 6.9a van de Omgevingsverordening nadere regels opgenomen. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

In het tweede lid is bepaald dat in de motivering de volgende kwaliteiten worden betrokken:

a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;

b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;

c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;

d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

9.2.    In het hoofdstuk "Verkenning relevant beleid" van het inrichtingsplan is ingegaan op de ligging van het plangebied op het landgoed Eeckelaar en de specifieke vereisten die dit met zich brengt in het kader van de provinciale regels en het provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij is ook ingegaan op de in dit geval relevante richtpunten voor de ruimtelijke kwaliteit, waaronder de specifiek door [verzoeker] en anderen genoemde richtpunten over het behoud en de versterking van de kreken en het voorkomen van versnippering. In dit hoofdstuk is geconcludeerd dat de ontwikkeling van drie vrijstaande woningen op het landgoed in plaats van één landhuis met drie wooneenheden niet in strijd is met de specifieke kwaliteiten van het plangebied en de omgeving, omdat het deels openbare karakter van het landgoed behouden blijft en de drie woningen landschappelijk worden ingepast op het landgoed.

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding deze conclusie in het inrichtingsplan niet te volgen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" uit 2013 ook al de mogelijkheid bood op het landgoed één nieuw landhuis van 1.000 m2 te realiseren. De wijziging die het in deze procedure aan de orde zijnde bestemmingsplan mogelijk maakt, is relatief beperkt, namelijk dat in plaats van één landhuis met drie wooneenheden, drie losse woningen met een gezamenlijke oppervlakte van eveneens maximaal 1.000 m2 mogen worden gerealiseerd. Van een nieuwe bebouwingslocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied is in vergelijking met het vorige plan dan ook geen sprake. Deze drie nieuwe woningen zullen, gelet op de al aanwezige en de extra te realiseren beplanting op het landgoed, waar hiervoor onder 8.1 al op is ingegaan, landschappelijk worden ingepast. Dat de ontwikkeling zou leiden tot een aantasting van de aan de west- en oostzijde van het plangebied gelegen kreken is niet gebleken. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat [verzoeker] en anderen uitsluitend stellen dat niet is gemotiveerd dat aan de relevante richtpunten voor de ruimtelijke kwaliteit wordt voldaan, in het bijzonder wat betreft de kreken en het voorkomen van versnippering, maar daarbij niet concretiseren waarom met de relevante richtpunten volgens hen in dit geval onvoldoende rekening zou zijn gehouden.

Ervan uitgaande dat de raad de situering en omvang van de drie nieuwe woningen in de planregels nader begrenst, waarvoor de voorzieningenrechter de raad onder 14 een opdracht zal geven, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de artikelen 6.9 en 6.9a van de Omgevingsverordening is vastgesteld. Dat geldt ook voor het gemeentelijk beleid, neergelegd in de gemeentelijke Omgevingsvisie, waarin volgens [verzoeker] en anderen vergelijkbare ambities zijn opgenomen.

10.     [verzoeker] en anderen hebben in dit kader ook gesteld dat de gronden die onderdeel zijn van het landgoed, zijn gelegen in het Natuurnetwerk Nederland. Zij hebben daarbij verwezen naar de regels die in artikel 6.9e van de Omgevingsverordening zijn opgenomen ter bescherming van dit natuurnetwerk. Ook dit betoog geeft echter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met de Omgevingsverordening is vastgesteld. De regels die in artikel 6.9e van de Omgevingsverordening over het Natuurnetwerk Nederland zijn opgenomen, gelden wanneer een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor gronden die liggen binnen het Natuurwerk Nederland. De voorzieningenrechter verwijst voor de tekst van dit artikel naar de bijlage bij deze uitspraak. Zoals op de zitting is vastgesteld, liggen de gronden waarvoor in deze procedure een bestemmingsplan is vastgesteld niet binnen het Natuurwerk Nederland. Dit betekent dat artikel 6.9e van de Omgevingsverordening in dit geval niet van toepassing is.

Het betoog slaagt niet.

Aantal bestaande woningen op het landgoed in het licht van de beoordeling  van de ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan

11.     [verzoeker] en anderen betogen dat de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan ook onvoldoende rekening heeft gehouden met de bestaande situatie op het landgoed. Volgens hen is er in de huidige situatie op het landgoed sprake van meer wooneenheden dan op grond van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" is toegestaan. Zij wijzen er daarbij op dat ter plaatse van het landgoed vijf huisnummers zijn toegekend. Dit duidt er volgens hen op dat er nu vijf wooneenheden aanwezig zijn. Uitgaande van deze vijf wooneenheden, is de druk op het landgoed al zodanig dat dit bestemmingsplan niet had mogen worden vastgesteld, aldus [verzoeker] en anderen.

11.1.  Het bestemmingsplan dat in deze procedure voorligt, heeft alleen betrekking op de locatie waar de drie nieuwe woningen zijn voorzien. Voor het overige deel van het landgoed blijft het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Binnenmaas" gelden. In dit bestemmingsplan zijn aan de overige gronden van het landgoed uitsluitend twee bestemmingsvlakken met de bestemming "Wonen - Landgoed" toegekend, waar op grond van artikel 22.1 van de planregels bij dat plan maximaal één woning per bestemmingsvlak is toegestaan. Dat betekent dat op de overige gronden van het landgoed maximaal twee woningen zijn toegestaan. Wanneer hieraan niet wordt voldaan, is dat een kwestie van handhaving. Daar heeft de raad bij de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook geen rekening mee hoeven houden. Overigens heeft de raad ter zitting nog toegelicht dat uit een recente controle is gebleken dat er niet meer dan het toegestane aantal woningen op het landgoed aanwezig is. De drie extra huisnummers waar [verzoeker] en anderen naar verwijzen, zien op de drie nieuw te realiseren woningen.

Het betoog slaagt niet.

Ontsluiting en parkeren

12.     Verder wijzen [verzoeker] en anderen erop dat op de verbeelding aan de ontsluitingsweg op het landgoed de bestemming "Natuur" is toegekend. Volgens hen verdraagt een verkeersontsluiting ten behoeve van de nieuwe woningen zich niet met de "bescherming en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden", zoals dat gelet op de planregels binnen de bestemming "Natuur" is toegestaan.

In dit verband wijzen [verzoeker] en anderen er ook op dat het deel van de ontsluitingsweg dat over de watergang De Kreek loopt, is bestemd als "Water". Hiermee is niet voorzien in het gebruik dat de raad ter plaatse mogelijk wenst te maken, namelijk een ontsluitingsweg, aldus [verzoeker] en anderen.

12.1.  In artikel 3.1, onder b, van de planregels is bepaald dat binnen de bestemming "Natuur" ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" een verkeersontsluiting is toegestaan. Deze aanduiding is op de verbeelding ter plaatse van de ontsluitingsweg toegekend. Daarmee is de ontsluitingsweg, die bovendien in de praktijk al grotendeels aanwezig is, planologisch toegestaan. De opvatting van [verzoeker] en anderen dat deze ontsluitingsweg zich niet zou verhouden met het bepaalde in artikel 3.1, onder a, van de planregels, waar is bepaald dat de gronden met de bestemming "Natuur" zijn bestemd voor de bescherming en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, deelt de voorzieningenrechter niet. Daargelaten de juistheid van deze opvatting, wijst de voorzieningenrechter erop dat artikel 3.1 van de planregels geen cumulatieve vereisten bevat voor de gebruiksmogelijkheden, maar gebruiksmogelijkheden die ieder afzonderlijk binnen de bestemming "Natuur" zijn toegestaan.

Het deel van de ontsluitingsweg over de watergang De Kreek is op de verbeelding bestemd als "Water". Hiermee is, anders dan [verzoeker] en anderen betogen, voorzien in het gebruik dat de raad ter plaatse wenst mogelijk te maken. De gronden met de bestemming "Water" zijn gelet op artikel 4.1, onder e, van de planregels namelijk onder meer bestemd voor oeververbindingen, waarvan in dit geval sprake is.

Het betoog slaagt niet.

13.     Tot slot wijzen [verzoeker] en anderen er wat betreft het aspect parkeren op dat in de plantoelichting staat dat parkeren plaatsvindt naast het woonhuis en aan de ontsluitende weg. Parkeren aan de ontsluitingsweg is volgens hen echter niet in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

13.1.  De voorzieningenrechter stelt voorop dat parkeren planologisch is toegestaan binnen de bestemming "Wonen - Landgoed", omdat in artikel 5.1 van de planregels is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor maximaal drie woningen, een en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Parkeerplaatsen bij de woningen kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval worden begrepen onder bij de woningen behorende voorzieningen. Dat bij de nieuwe woningen voldoende ruimte is voor parkeren op eigen terrein, is niet in geschil.

Met de vermelding in de plantoelichting dat het ook mogelijk is aan de ontsluitingsweg te parkeren, is volgens de raad slechts beoogd tot uitdrukking te brengen dat de mogelijkheid bestaat op de ontsluitingsweg op het landgoed, mede gelet op de breedte daarvan, een auto te parkeren. Artikel 3.1, onder b, van de planregels, waar is bepaald dat ter plaatse van de aan de ontsluitingsweg toegekende aanduiding "ontsluiting" een verkeersontsluiting is toegestaan, staat daar in dit geval niet aan in de weg. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er ook op dat op het landgoed binnen de bestemming "Wonen - Landgoed" ruimschoots ruimte is voor parkeren op eigen terrein. De parkeersituatie op het landgoed is dan ook niet van invloed op de parkeerdruk bij de woningen van [verzoeker] en anderen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en bestuurlijke lus

14.     Gelet op wat hiervoor onder 7.2 is overwogen, is het bestemmingsplan in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld. De voorzieningenrechter ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de in overweging 7.2 van deze uitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De voorzieningenrechter verwijst naar wat in overweging 7.2 over het herstel van deze gebreken is overwogen.

Bij het nemen van een nieuw besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Een nieuw besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt en medegedeeld.

Voorlopige voorziening

15.     De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het in deze procedure voorliggende bestemmingsplan "[locatie] Puttershoek" wordt geschorst totdat in deze procedure einduitspraak is gedaan. De voorlopige voorziening is opgenomen in de beslissing van deze uitspraak. De reden voor deze voorlopige voorziening is dat, gelet op de hiervoor onder 7.2 geconstateerde gebreken, moet worden voorkomen dat in afwachting van het herstel van deze gebreken een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de bouw van een of meer nieuwe woningen in het plangebied, welke aanvraag, wanneer het bestemmingsplan niet wordt geschorst, aan dit bestemmingsplan moeten worden getoetst, terwijl dit bestemmingsplan op dit moment onvoldoende begrenzingen bevat voor de toegestane bouwmogelijkheden.

Proceskosten en griffierecht

16.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        draagt de raad van de gemeente Hoeksche Waard op:

a. om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak de onder overweging 7.2 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen daarover in deze uitspraak is overwogen; en

b. de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II.       treft de voorlopige voorziening dat het bestemmingsplan "[locatie] Puttershoek" dat is vastgesteld op 13 september 2022 wordt geschorst totdat einduitspraak is gedaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

w.g. Knol
voorzieningenrechter

w.g. Van Zuijlen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023

810

BIJLAGE

Omgevingsverordening Zuid-Holland

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.

[…]

Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied

1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.

2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;

b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;

c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;

d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Artikel 6.9e Beschermingscategorie 1 Natuurnetwerk Nederland

1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen het Natuurnetwerk Nederland, onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 7 in bijlage II, wijst geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

[…]

Planregels bestemmingsplan "[locatie] Puttershoek"

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de bescherming en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;

b. een verkeersontsluiting, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

c. extensief dagrecreatief medegebruik;

d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

een en ander met bijhorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder paden en wegen.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. waterhuishoudkundige doeleinden;

b. waterberging, waterlopen en waterkeringen;

c. de bescherming van natuur- en landschapswaarden;

d. extensieve dagrecreatie;

e. oeververbindingen.

Artikel 5 Wonen - Landgoed

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Landgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor:

maximaal 3 woningen, met dien verstande dat:

c. aan huis verbonden beroepen in de woningen en bijgebouwen zijn toegestaan met een vloeroppervlakte van maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen tot maximaal 50 m2 per woning;

d. aan huis verbonden bedrijven in de woningen en bijgebouwen zijn toegestaan met een vloeroppervlakte van maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen tot maximaal 50 m2 per woning;

e. bed & breakfast in de woningen is toegestaan;

f. kleinschalige dagrecreatieve activiteiten zoals rondleidingen, wijnproeverijen, workshops en high tea zijn toegestaan;

een en ander met bijhorende bouwwerken en voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken zijn toegestaan:

a.       binnen het bouwvlak:

1. hoofdgebouwen met een bouwhoogte en een goothoogte van maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' , 'maximum goothoogte' aangegeven bouwhoogte respectievelijk goothoogte en een dakhelling van minimaal 20º en maximaal 45º;

2. met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 1.000 m2

b.       binnen het bestemmingsvlak:

1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen met:

a.  een oppervlakte van maximaal 20% van het hoofdgebouw;

b.  een goothoogte van maximaal 3 m;

c.  een bouwhoogte van maximaal 6 m;

d.  een afstand tot de zijdelingse bouwvlakgrens van minimaal 5 m;

2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 3 m, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen maximaal 1 mag bedragen.

5.3 Voorwaardelijke verplichting

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend wordt verleend dan nadat de bomen en beplanting is aangelegd conform het inrichtingsplan, dat als Bijlage 2 Inrichtingsplan 'Landgoed Eeckelaar' is toegevoegd.

5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.       de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

b.       de situering en afmetingen van bouwpercelen;

c.       de kapvorm van gebouwen;

d.       de materialisering;

mits voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning stedenbouwkundig advies wordt ingewonnen,

en onder voorwaarde dat deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

1.       de woonsituatie in de directe omgeving;

2.       een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, zoals neergelegd in het vastgestelde inrichtingsplan "Landgoed Eeckelaar" van de gemeente Hoeksche Waard;

3.       het straat- en bebouwingsbeeld;

4.       de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

5.       de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.