Uitspraak 202001970/1/R2


Volledige tekst

202001970/1/R2
Datum uitspraak: 1 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Sint-Odiliënberg, gemeente Roerdalen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1] Sint Odiliënberg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[partij A] en [partij B] (hierna samen en in enkelvoud: [partij]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 november 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ing. H.N.J.N. Steins, en het college, vertegenwoordigd door B. Schreurs en mr. A.M. Driessen, zijn verschenen. Verder is op zitting [partij] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De wijzigingsbevoegdheid, op basis waarvan het plan is vastgesteld, vindt zijn grondslag in artikel 4.7, lid 4.7.5, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdalen - 2e herziening" van 21 april 2016 (hierna: het moederplan).

Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming van de gronden aan de [locatie 1] te Sint Odiliënberg (hierna: het plangebied) van "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1" in "Wonen - Buitengebied".

De in het plangebied aanwezige voormalige agrarische bedrijfswoning, een zogenoemde langgevelboerderij, is daarmee bestemd tot burgerwoning. [appellant], die aan de [locatie 2] te Sint Odiliënberg een houtverwerkingsbedrijf exploiteert, kan zich niet met het plan verenigen.

Planologisch kader

2.       Artikel 4.7, lid 4.7.5, van de regels van het moederplan luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1" zodanig wijzigen dat - indien sprake is van een algehele beëindiging van een agrarisch bedrijf - de in tabel 4.4 genoemde vervolgfuncties zijn toegestaan, met inachtneming van het volgende:

a.       de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming;

b.       na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het voormalige bedrijfsbebouwing betreft;

c.       bij wijziging dient bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoveel mogelijk overtollige bebouwing gesloopt te worden;

d.       buitenopslag is niet toegestaan;

e.       de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties mag niet onevenredig groot zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;

f.        parkeren dient landschappelijk te worden ingepast en binnen het bouwvlak plaats te vinden;

g.       detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe hoofdbestemming;

h.       een camping is toegestaan tot ten hoogste 40 standplaatsen voor kampeermiddelen;

i.        de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

j.        de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

k.       de vervolgfunctie wonen is alleen toegestaan als al een bedrijfswoning aanwezig is;

l.        het aantal woningen mag niet toenemen;

m.      de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel-landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 4.1 onder l;

n.       er dient voldaan te worden aan de eisen die zijn gesteld in de in Bijlage 3 opgenomen uitwerking van het kwaliteitsmenu."

Toetsingskader

3.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niet af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.

Woon-en leefklimaat

4.       [appellant] betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert hij aan dat niet aan de richtafstanden uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-publicatie) ten aanzien van de aspecten ‘geluid’ en ‘stof’ wordt voldaan. De afstand tussen de woning in het plangebied en de loods van zijn houtverwerkingsbedrijf bedraagt 29,4 m en niet 31 m, zoals in de plantoelichting staat. Daarnaast is de wijze van meten in de plantoelichting niet in overeenstemming met de uitgangspunten die in de VNG-publicatie en de jurisprudentie van de Afdeling worden gehanteerd, aldus [appellant]. Hierbij verwijst hij naar de uitspraak van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1264. [appellant] betoogt verder dat door de toekenning in het plan van de woonbestemming ruimere bewonings- en bebouwingsmogelijkheden zijn ontstaan dan onder het moederplan. Het plan biedt volgens [appellant] de mogelijkheid om de bestaande woning te slopen en aan de grens met zijn perceel te herbouwen en bovendien tot op de grens met zijn perceel vergunningvrij geluidgevoelige bebouwing op te richten. Hierdoor ontstaat een nieuwe planologische situatie, waarvan het college de ruimtelijke aanvaardbaarheid had moeten onderzoeken. Door geen akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting in de bestaande en beoogde situatie, heeft het college volgens [appellant] zijn belangen onjuist afgewogen. De Landschappelijke inpassing "[locatie 1]" (hierna: het landschapsplan) biedt voldoende ruimte om in het plangebied op zeer korte afstand van zijn perceel milieugevoelige bebouwing op te richten, aldus [appellant]. Hij vreest hierdoor voor vergaande beperkingen van zijn bedrijfsmogelijkheden.

4.1.    Aan de gronden van [appellant] zijn in het moederplan de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houtverwerkingsbedrijf" toegekend. Op grond van artikel 7, lid 7.1, onder l, van de regels van dat plan is ter plaatse een houtverwerkingsbedrijf uit categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.

De VNG-publicatie voorziet in de mogelijkheid om de richtafstanden met één afstandsstap te verlagen indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Dan worden de richtafstanden tot nabijgelegen gevoelige objecten 30 m voor geluid en 10 m voor stof.

4.2.    Het college stelt dat de voormalige agrarische bedrijfswoning hetzelfde beschermingsregime kent als de planologisch mogelijk gemaakte burgerwoning, omdat het houtverwerkingsbedrijf van [appellant] aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) moet voldoen. De richtwaarden voor een goed woon- en leefklimaat in een gemend gebied zijn hetzelfde als de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Om deze reden mag ervan worden uitgegaan dat, uitgaande van de op grond van het Activiteitenbesluit maximaal toegestane geluidsbelasting, er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning in het plangebied, aldus het college.

4.3.    De Afdeling overweegt dat een burgerwoning wat betreft geluid- en stofoverlast dezelfde bescherming geniet als een agrarische bedrijfswoning die niet tot het eigen bedrijf hoort, zodat in dat opzicht geen sprake is van een wijziging van de situatie voor het bedrijf van [appellant] door de bestemming tot burgerwoning van de langgevelboerderij in het plangebied.

Anders dan [appellant] betoogt, voorziet het plan niet in ruimere mogelijkheden tot bewoning van het perceel [locatie 1] dan voorheen. Vaststaat dat de bestaande woning onder de voorheen geldende bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - 1" kon worden gesloopt en overal op het perceel, ook dichterbij het bedrijf van [appellant], kon worden teruggebouwd. Dat, zoals [appellant] stelt, de boerderij altijd alleen aan de oostzijde bewoond is geweest en het plan nu ook bewoning aan de westkant mogelijk maakt, neemt niet weg dat bewoning van het gehele gebouw ook onder het moederplan mogelijk was. Verder staat vast dat het bouwen van bijgebouwen tot op de erfgrens, waaronder een mantelzorgwoning, planologisch ook al vergunningvrij mogelijk was op basis van het moederplan. De omstandigheid dat van die mogelijkheid niet eerder gebruik is gemaakt, maakt niet dat daarmee pas onder het wijzigingsplan daadwerkelijk rekening moet worden gehouden.

Uit het voorgaande volgt dat het plan ten opzichte van het moederplan niet voorziet in ruimere of nieuwe bebouwingsmogelijkheden.

4.4.    Het bovenstaande neemt niet weg dat het college bij het bestreden besluit de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan moet toetsen en in het bijzonder moet onderzoeken hoe de mogelijkheden van het plan zich verhouden tot de bedrijfsbestemming op het perceel van [appellant]. Ook de wijzigingsvoorwaarden in artikel 4, lid 4.7.5, onder j, van de planregels van het moederplan dwingt daartoe. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college dat onvoldoende gedaan. Het college heeft geen akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting afkomstig van het bedrijf van [appellant]. Dat dit bedrijf onder de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit valt, betekent, anders dan het college stelt, niet zonder meer dat in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegeven en de woonbestemming aldus geen belemmeringen oplevert voor het bedrijf van [appellant]. Omdat [appellant] zijn bedrijf tot aan de erfgrens mag uitoefenen, de woning kan worden gesloopt en overal in het plangebied kan worden teruggebouwd, en tot op de erfgrens bijgebouwen vergunningvrij kunnen worden gebouwd, is niet gewaarborgd dat aan de richtafstanden voor geluid en stof wordt voldaan. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat voor [partij] niet gewaarborgd en is evenmin inzichtelijk gemaakt dat de bedrijfsvoering van [appellant] niet onevenredig wordt beperkt.

Anders dan het college stelt, is de Afdeling van oordeel dat het landschapsplan, dat als bijlage 1 bij de planregels is opgenomen en alleen voorziet in het in stand houden van de reeds in het plangebied aanwezige bomen en hagen en het versterken van de inpassing aan de zuidoostkant door de aanplant van een geschoren haag, geen waarborg biedt voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied. Het gehele plangebied is immers voorzien van een bouwvlak, en ook met inachtneming van het landschapsplan kan op korte afstand van het perceel van [appellant] milieugevoelige bebouwing worden gebouwd. Het landschapsplan brengt daar geen verandering in.

Nu niet inzichtelijk is gemaakt of ter plaatse van de woning in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd zonder dat [appellant] onevenredig wordt beperkt in zijn bedrijfsmogelijkheden, is het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling in strijd met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid genomen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

5.       Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.       Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen van 28 januari 2020 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie 1] Sint Odiliënberg";

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 178,00.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Graaff-Haasnoot
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023

531-1010