Uitspraak 202201807/1/A2


Volledige tekst

202201807/1/A2.
Datum uitspraak: 1 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       Agapanthus Invest B.V., gevestigd te Bussum, gemeente Gooise meren,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Blaricum,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 28 januari 2022 in zaak nr. 21/1814 in het geding tussen:

Agapanthus

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2020 heeft het college een aanvraag van Agapanthus om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 2 maart 2021 heeft het college het door Agapanthus daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 januari 2022 heeft de rechtbank het door Agapanthus daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Agapantus hoger beroep ingesteld.

Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2022, waar Agapanthus, vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam, en K.J. Loman-van den Hurk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Agapanthus was van 20 februari 2018 tot 16 juli 2019 eigenaar van gronden aan de Schapendrift (hierna ook: het perceel). Agapanthus heeft het perceel op 16 juli 2019 verkocht aan [bestuurder] en [partij]. [bestuurder] is enig aandeelhouder en bestuurder van Agapanthus. Op het perceel zijn in 2019 vier woningen met de adressen [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] gerealiseerd (het bouwplan). Voor de realisering van de woningen heeft Agapanthus met de gemeente Blaricum op 2 december 2016 een anterieure overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten. Daarin is overeengekomen dat de gemeente zich zou inspannen om de realisering van het bouwplan mogelijk te maken en dat Agapanthus drie van de vier woningen als sociale huurwoning zou verhuren voor een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum waarop de laatste sociale huurwoning zou zijn gerealiseerd. Op 24 januari 2017 heeft de raad van Blaricum het bestemmingsplan "Partiële herziening Blaricum Dorp, Schapendrift" (hierna ook: het oude bestemmingsplan) vastgesteld. Daarmee werd het bouwplan planologisch mogelijk gemaakt.

Op 6 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Blaricum Dorp 2018" (hierna ook: het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld, dat op 19 juni 2018 in werking is getreden. In dit bestemmingsplan is voor het perceelgedeelte met de drie sociale huurwoningen [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] (hierna ook: het perceelgedeelte) de functieaanduiding ‘specifieke vorm van woning - sociale huur’ (hierna ook: de functieaanduiding) opgenomen. Agapanthus heeft verzocht om een tegemoetkoming in planschade van het nieuwe bestemmingsplan, omdat hij vanwege de functieaanduiding de drie sociale huurwoningen niet heeft onderkelderd, waardoor hij schade lijdt.

Op 30 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020" vastgesteld, dat op 2 september 2020 in werking is getreden. In dat plan is de functieaanduiding ‘specifieke vorm van woning - sociale huur’ niet opgenomen voor het perceelgedeelte.

2.       Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 juli 2020 een door de Lodewijck Groep (hierna ook: de adviseur) opgesteld planschadeadvies van 27 mei 2020 ten grondslag gelegd. In het advies is vermeld dat het perceel op de peildatum 19 juni 2018 onbebouwd was. Op grond van een planologische vergelijking is de adviseur tot de conclusie gekomen dat de bouwmogelijkheden op het perceel in het nieuwe bestemmingsplan niet verschillen van de bouwmogelijkheden in het oude bestemmingsplan. Op grond van beide bestemmingsplannen was onderkeldering van de sociale huurwoningen toegestaan. In zoverre leidt het nieuwe bestemmingsplan dus niet tot planologisch nadeel.

De functieaanduiding ‘specifieke vorm van woning - sociale huur’ voor het perceelgedeelte met de sociale huurwoningen in het nieuwe bestemmingsplan is volgens de adviseur ten opzichte van het oude bestemmingsplan een gebruiksbeperking, omdat het perceelgedeelte niet meer voor vrije verhuur of verkoop mag worden gebruikt. Volgens de adviseur leidt deze gebruiksbeperking echter niet tot planologisch nadeel voor Agapanthus. Gezien de overeenkomst was namelijk onder het oude planologische regime op het perceelgedeelte de realisering van andere woningen dan sociale huurwoningen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten. In het advies is verder vermeld dat de gebruiksbeperking voor het perceelgedeelte is vervallen in het bestemmingsplan "Blaricum Dorp, herziening 2020", dat ten tijde van het advies nog in procedure was. Volgens de adviseur zou bij inwerkingtreding van dat bestemmingsplan een eventueel planologisch nadeel als gevolg van de gebruiksbeperking voldoende anderszins zijn verzekerd.

Op grond van het voorgaande heeft de Lodewijck Groep geadviseerd het verzoek om een tegemoetkoming in planschade af te wijzen.

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen.

Het hoger beroep van Agapanthus

4.       Agapanthus kan zich niet vinden in de uitspraak van de rechtbank. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 onder 7.2, ECLI:NL:RVS:2013:2580, betoogt Agapanthus dat de rechtbank heeft miskend dat de functieaanduiding ‘specifieke vorm van woning - sociale huur’ in het nieuwe bestemmingsplan het redelijkerwijs te verwachten gevolg had dat zij de drie sociale huurwoningen niet zou onderkelderen. Zij voert aan dat deze gebruiksbeperking in beginsel voor onbepaalde tijd zou gelden, dus ook na de bij de overeenkomst overeengekomen periode van tien jaar. De onderkeldering van de drie sociale huurwoningen was niet meer rendabel, omdat zij de kosten ervan niet na verloop van de contractueel overeengekomen periode van tien jaar zou kunnen terugverdienen. Volgens Agapanthus zou zij onder het regime van het oude bestemmingsplan zeker kelders onder de sociale huurwoningen hebben gebouwd, omdat deze na tien jaar, als de woningen vrij verhuurbaar of verkoopbaar zouden zijn, een rendement van € 189.354,00 zouden opleveren. Agapanthus stelt als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan het bedrag van € 189.354,00 aan schade te lijden.

4.1.    Om aan te kunnen nemen dat gestelde schade als gevolg van een nieuw planologisch regime is geleden, is een rechtstreeks causaal verband tussen dat planologische regime en de gestelde schade vereist. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 3, ECLI:NL:RVS:2016:2582 en zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2025 in het bijzonder onder 40.

Vast staat, en dat is ook niet in geschil, dat op grond van het oude bestemmingsplan en op grond van het nieuwe bestemmingsplan de bouw van een kelder onder de drie sociale huurwoningen was toegestaan. In het advies van de Lodewijck Groep is dan ook terecht vermeld dat het nieuwe bestemmingsplan in zoverre niet tot planologisch nadeel heeft geleid. De gebruiksbeperking stond immers niet aan het realiseren van een kelder in de weg. Het is de keuze van Agapanthus geweest om de kelders niet te realiseren. Zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, bestaat er geen rechtstreeks causaal verband tussen het nieuwe bestemmingsplan en het realiseren van de drie sociale huurwoningen zonder kelder.

4.2.    De uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 waar Agapanthus naar heeft verwezen, gaat over verzoeken om vergoeding van indirecte planschade als gevolg van bestemmingsplannen die de aanleg en openstelling van de Westerscheldetunnel planologisch mogelijk hebben gemaakt. De Afdeling heeft in deze uitspraak onder 7.2 overwogen: "Daartoe is van belang dat de openstelling van de Westerscheldetunnel als redelijkerwijs te verwachten gevolg had dat de verkeersstroom zich van de autoveerdiensten naar de tunnel zou verplaatsen en dat de omzet van de van het verkeer op de autoveerdiensten afhankelijke ondernemers drastisch zou afnemen." De wijziging van de verkeersstroom was niet afhankelijk van enige beslissing van de ondernemers, maar louter het redelijkerwijs te verwachten gevolg van de openstelling van de Westerscheldetunnel. In deze zaak heeft Agapanthus echter zelf besloten om de drie sociale huurwoningen niet van een kelder te voorzien, terwijl het nieuwe bestemmingsplan dat wel toestond. Vergelijking van deze zaak met de zaak in de uitspraak van 24 december 2013 gaat dan ook niet op.

4.3.    Het betoog slaagt niet.

Slotsom hoger beroep Agapanthus

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het college

6.       Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld voor het geval de Afdeling het hoger beroep van Agapanthus gegrond zou verklaren. Gezien het voorgaande behoeft dit hoger beroep geen bespreking.

Proceskosten

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Oranje
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023

507