Uitspraak 202104367/1/R3


Volledige tekst

202104367/1/R3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Enter, gemeente Wierden,

appellant,

en

de raad van de gemeente Wierden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening [locatie 1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Quakernaat, rechtsbijstandverlener te Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door C.J. Paus en K. Haverkate, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoudig: [partij]) als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Met het plan wordt voorzien in de mogelijkheid om met toepassing van het gemeentelijke "Rood voor Rood"-beleid twee compensatiewoningen met bijbehorende bebouwing te realiseren op het perceel van [partij] aan de [locatie 2] te Enter. Tevens wordt één bestaande bedrijfswoning op dat perceel behouden en omgezet naar een burgerwoning en wordt een andere voormalige bedrijfswoning als burgerwoning herbouwd, zodat in totaal vier woningen op het perceel komen te staan. Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt ongeveer 1.540 m2 aan landschapsontsierende bebouwing op het voormalige agrarische perceel gesloopt. Omdat het beleid vereist dat ten minste 1.700 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, wordt aanvullend ongeveer 179 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt ter plaatse van het voormalige agrarische bedrijfsperceel aan de [locatie 4] te Wierden.

2.       [appellant] exploiteert een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 3] te Enter, dat op korte afstand van het perceel [locatie 2] is gelegen. Hij vreest als gevolg van de in het plan voorziene woningen te worden beperkt in zijn bedrijfsmogelijkheden.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Gemeentelijk beleid

4.       [appellant] betoogt dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet in strijd moet worden geacht met het gemeentelijke Rood voor Rood-beleid. Uit dit beleid vloeit voort dat het de doelstelling is om de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied te verbeteren door de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van ruimtelijke kwaliteit. [appellant] betwijfelt of in dit geval gesproken kan worden van "landschapsontsierende bebouwing". Verder worden ten behoeve van de in het plangebied voorziene woningen sloopmeters van elders aangekocht om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van het Rood voor Rood-beleid. De enkele sloop van de op de locatie [locatie 2] aanwezige bebouwing is namelijk niet voldoende om te voorgenomen ontwikkeling te kunnen compenseren. Het is voor [appellant] niet duidelijk waarom ervoor is gekozen om op deze locatie vier woningen te realiseren, terwijl het gemeentelijke beleid hier eigenlijk geen ruimte voor biedt.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat toepassing kan worden gegeven aan het Rood voor Rood-beleid omdat sprake is van een perceel waarop het agrarische bedrijf is beëindigd, zodat er voor de aanwezige bedrijfsbebouwing geen vervolgfunctie meer is. Het beleid spreekt over landschapsontsierende bebouwing wanneer sprake is van "schuren die niet als karakteristiek zijn geïnventariseerd of als monument zijn geïnventariseerd". Hieraan voldoet de hier aan de orde zijnde bebouwing. De raad stelt zich verder op het standpunt dat het initiatief passend is binnen het beleid omdat sprake is van de toevoeging van twee nieuwe woningen, waarvoor 1.700 m2 aan landschapsontsierende bebouwing moet worden gesloopt. Aan deze eis wordt voldaan door de sloop van de voormalige agrarische bebouwing op de percelen [locatie 2] te Enter en de [locatie 4] te Wierden. De raad wijst er verder op dat er een ruimtelijk kwaliteitsplan is opgesteld met bijbehorende erfinrichtingsplannen. Hiermee is verzekerd dat het erf landschappelijk wordt ingepast in de omgeving.

4.2.    Bij de vaststelling van het plan heeft de raad toepassing gegeven aan het gemeentelijke Rood voor Rood-beleid zoals dat is neergelegd in de nota "Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Wierden" van mei 2011 (hierna: de beleidsnota). De doelstelling van deze beleidsnota is om de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied te verbeteren door de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Om dit doel te bereiken kunnen in ruil voor het definitief en substantieel slopen van bedrijfsgebouwen, op planologisch verantwoorde locaties één of meer bouwkavels voor een woning (of klein bedrijfsgebouw) worden toegekend.

In hoofdstuk 3 van de beleidsnota zijn de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor één of meer bouwkavels voor een woning:

- er moet ten minste 850 m2 aan voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing worden gesloopt voor het toekennen van één woningbouwkavel;

- als uitgangspunt geldt bij het bouwen dat de kavel binnen de grenzen van het (oorspronkelijke) bouwblok wordt gesitueerd, waarbij rekening wordt gehouden met de inrichting van het oorspronkelijke erf en de nieuwe woning niet ten koste mag gaan van aanwezige bijzondere waarden;

- er geldt een verplichting om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren;

- de compensatiewoning mag geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen veroorzaken in de omgeving.

4.3.    De Afdeling ziet zich eerst voor de vraag gesteld of sprake is van "landschapsontsierende bebouwing" als bedoeld in de beleidsnota. Blijkens paragraaf 1.1 de beleidsnota is het beleid erop gericht om de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied te verbeteren door de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. [appellant] betwijfelt of de te slopen bebouwing op de percelen [locatie 2] en [locatie 4] wel als zodanig kan worden aangemerkt, en of dus wel toepassing gegeven kan worden aan het Rood voor Rood-beleid.

De Afdeling overweegt dat "landschapsontsierend" als volgt is gedefinieerd in par. 3.3 van de beleidsnota: "Bij het Rood voor Rood-beleid wordt er vanuit gegaan dat alle schuren die niet als karakteristiek zijn geïnventariseerd of als monument zijn aangewezen landschapsontsierend zijn. Deze komen dus voor deelname in aanmerking". Gelet op deze definitieomschrijving moet worden aangenomen dat het Rood voor Rood-beleid in principe van toepassing kan worden geacht op alle bebouwing die voorheen werd gebruikt voor een agrarische functie en die niet is geïnventariseerd als karakteristiek of is aangewezen als monument. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanwezige agrarische bebouwing op de percelen [locatie 2] en [locatie 4] niet is geïnventariseerd als karakteristiek of is aangewezen als monument, zodat hierin geen reden ligt om geen toepassing te geven aan het Rood voor Rood-beleid.

4.4.    De Afdeling ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de beleidsnota eraan in de weg staat dat "sloopmeters" van elders worden aangekocht om te kunnen voldoen aan de eis dat ten minste 850 m2 aan voormalige agrarische bebouwing dient te worden gesloopt om in aanmerking te komen voor één bouwkavel. Voor de realisatie van de twee nieuwe burgerwoningen dient, gelet hierop, in totaal 1.700 m2 aan landschapsontsierende agrarische bebouwing te worden gesloopt. Op het perceel [locatie 2] is echter 1.540 m2 aan landschapsontsierende bebouwing voor de sloop aanwezig. Daarom wordt ten behoeve van de in het plan voorziene woningen ook zo’n 179 m2 aan landschapsontsierende agrarische bebouwing gesloopt op het perceel [locatie 4]. [appellant] betwijfelt of het in het licht van de bedoeling van het Rood voor Rood-beleid wel kan worden aanvaard dat sloopmeters van elders worden aangekocht om woningbouw op één locatie te concentreren.

4.5.    In par. 3.1 van de beleidsnota staat over de mogelijkheden om bebouwing van elders in te kunnen zetten het volgende: "Rood voor rood voorziet in de mogelijkheid tot het toekennen van een woningbouwkavel in ruil voor het slopen van 850 m² aan voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing. Het uitgangspunt bij rvr is de sloop van minimaal het gehele complex met voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen. De voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen die worden gesloopt voor de bouw van een compensatiewoning moeten binnen de gemeente Wierden liggen.

[…]

Het is niet toegestaan om de oppervlakte die groter is dan minimaal de benodigde 850 m² voor de bouw van één woning te combineren met een slooptekort elders. Als bijvoorbeeld een te slopen stal een oppervlakte heeft van 1.200 m², dan mag de ‘resterende’ 350 m² niet gecombineerd worden met een stal van 500 m² elders voor de bouw van een tweede (compensatie)woning. Verder moet, om te garanderen dat de sloop een verbetering is van de ruimtelijke kwaliteit, per slooplocatie minimaal 300 m² bebouwing gesloopt worden. Bovendien mag per locatie maar één keer worden deelgenomen aan rood voor rood. Wat wel mag, is dat twee slooplocaties worden ingebracht bij de bouw van één compensatiewoning (dan wel bedrijfsactiviteit). In dat geval moeten op beide locaties alle voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen gesloopt worden.".

4.6.    De raad heeft verder gewezen op de nota "Ruimte voor maatwerk" (hierna: de maatwerknota), waarin het Rood voor Rood-beleid zoals dat is neergelegd in de beleidsnota is geactualiseerd. Uit paragraaf 1.1 hiervan volgt dat deze nota is opgesteld om te bezien in hoeverre het beleid dat de gemeente heeft voor (toekomstige) leegstand van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen nog actueel is. De aanpassingen in voorwaarden/ regels van het beleid die in deze notitie staan, komen in plaats van de voorwaarden/regels op de betreffende punten zoals die nu in het Rood voor Rood-beleid en kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO) zijn opgenomen. In paragraaf 2.2 van de maatwerknota staan de gewijzigde voorwaarden. Hieruit volgt onder meer dat de voorwaarde dat per locatie alle schuren gesloopt dienen te worden, is komen te vervallen.

4.7.    Op basis van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de beleidsnota er niet aan in de weg staat dat bebouwing van elders (binnen de gemeente) wordt ingezet om recht te kunnen krijgen op een bouwkavel. Hiervoor gold voorheen als eis dat op beide locaties alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt dienden te worden. Met de vaststelling van de maatwerknota is deze eis echter komen te vervallen. Gezien het vorenstaande is de conclusie dat het gemeentelijke Rood voor Rood-beleid, zoals dit is neergelegd in de beleidsnota en de maatwerknota er niet aan in de weg staat dat wordt voorzien in twee nieuwe burgerwoningen op het perceel [locatie 2]. De raad heeft zich in zoverre terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met het gemeentelijk beleid.

Het betoog slaagt niet.

Spuitzone

5.       [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte een te korte afstand is aangehouden tussen de in het plan voorziene woningen en zijn gronden.  [appellant] exploiteert op het perceel [locatie 5] een veehouderij. Hij betoogt dat op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009" echter ook andere activiteiten kunnen worden verricht, bestaande uit het telen van gewassen en het verrichten van kweekactiviteiten. Volgens [appellant] dient daarom een afstand van 50 m te worden gehanteerd tussen de locatie waar woningen kunnen komen en de locatie waar agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen plaatsvinden waarbij gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt. In dit geval bedraagt deze afstand echter maar 36 m, zodat niet zonder meer sprake is van een aanvaardbare situatie. Het had daarom op de weg van de raad gelegen om locatie-specifiek onderzoek te verrichten naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plangebied voorziene woningen.

5.1.    De raad stelt zich ten eerste op het standpunt dat sprake is van een aanvaardbare situatie omdat kan worden voldaan aan de geurafstand van

50 m die voortvloeit uit de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv). Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenbedrijven van veehouderijen. Omdat geen woningbouw is voorzien binnen een afstand van 50 m, maar op een afstand van ongeveer 80 m van het agrarische bouwvlak van [appellant], strekt het plan in zoverre tot een goede ruimtelijke ordening. Dat de bestaande woning op het perceel [locatie 5] als gevolg van het plan binnen een eventuele spuitzone komt te liggen, moet volgens de raad niet worden gevolgd. Het gaat hier om een voormalige bedrijfswoning behorende bij het agrarische bedrijf dat gevestigd was op het perceel [locatie 2]. Dat de functie van deze woning met het voorliggende plan is gewijzigd naar burgerwoning heeft geen consequenties voor het beschermingsregime zoals dat is neergelegd in de Wet geurhinder en veehouderij. Bovendien liggen alle in het plangebied geprojecteerde woningen op een afstand groter dan 50 m van de gronden waarop eventueel een spuitzone van toepassing is. In zoverre is voldoende rekening gehouden met de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de in het plan voorziene woningen.

5.2.    Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009" kende het perceel [locatie 2] de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Ter plaatse waren blijkens artikel 4.2.3 van de regels van het plan twee (agrarische) bedrijfswoningen toegestaan.

Ingevolge het voorliggende plan zijn aan het perceel [locatie 2] de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch met waarden - Landschap" toegekend. Ingevolge artikel 5.2.2 van de planregels van dit plan is binnen de woonbestemming per bouwvlak één woning toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat de functie van de voormalige bedrijfswoningen is gewijzigd naar burgerwoning en er daarnaast twee nieuwe burgerwoningen zijn toegestaan.

5.3.    Aan de gronden van [appellant] is in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" toegekend. Op de gronden van [appellant] is verder het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening 2019 (veegplan 2)" van toepassing (hierna: het veegplan). Ingevolge artikel A "toepassingsbereik" van dat bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" onverkort van toepassing op het plangebied van het veegplan met dien verstande dat het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" op enkele punten is herzien.

Ingevolge artikel 4.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Buiengebied 2009", gelezen in samenhang met artikel 4.1 van het veegplan, zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met de daarbij behorende gebouwen, gebouwen (niet zijnde rijhallen), bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden.

Ingevolge artikel 7.1 zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden bestemd voor:

"a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten;

b. het hobbymatig houden van vee;

c. het hobbymatig verbouwen van gewassen (moestuin);

d. kwekerijen, niet zijnde boomkwekerijen;".

5.4.    Ingevolge artikel 1.10 moet onder "agrarisch bedrijf" worden verstaan: "een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (kwekerijen en houtteelt daaronder niet begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf, een (boom)kwekerijbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een vis- of wormenkwekerij;".

Ingevolge artikel 1.65 moet onder "kwekerij" worden verstaan: "het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt;".

5.5.    Vooropgesteld wordt dat het op de gronden waaraan ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" is toegekend, is toegestaan om verschillende vormen van agrarische bedrijvigheid te ontplooien. Zo is het, afgezien van de uitoefening van het agrarisch bedrijf mogelijk om ter plaatse een kwekerij, niet zijnde een boomkwekerij te exploiteren. Hieronder moet blijkens het bepaalde in artikel 1.65 worden mede worden verstaan het telen van houtige en niet-houtige siergewassen, fruitbomen en vaste planten. Gelet op deze definitieomschrijving acht de Afdeling het niet uitgesloten dat ter plaatse van de gronden van [appellant] gewassen kunnen worden geteeld of gekweekt waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Dat [appellant] een veehouderij heeft en op dit moment geen gewassen teelt waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, is naar het oordeel van de Afdeling niet zonder meer doorslaggevend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is het uitsluitend ontbreken van concrete plannen voor een omzetting of beëindiging van een bestaand bedrijf niet voldoende om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat van de maximale planologische mogelijkheden moet worden uitgegaan in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2439, onder 82.3). Gezien de mogelijkheden die het ter plaatse geldende bestemmingsplan biedt, en de toelichting die [appellant] op zitting heeft gegeven, acht de Afdeling het niet zodanig onaannemelijk dat [appellant] op zijn gronden bedrijfsactiviteiten kan gaan ontplooien waarbij gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, dat de raad geen rekening heeft hoeven houden met een dergelijke vorm van agrarisch gebruik. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" geen beperking of een verbod is opgenomen om binnen een bepaalde afstand van woningen gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen.

5.6.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in het algemeen een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, niet onredelijk wordt geacht. Het is mogelijk die afstand te verkleinen als daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Deze motivering moet gebaseerd zijn op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:855, onder 7).

De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de uiterste grens van de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" tot één van de bestaande bedrijfswoningen op het perceel [locatie 2] kleiner is dan de afstand van 50 m die in de jurisprudentie van de Afdeling als vuistregel wordt gehanteerd. Deze afstand bedraagt namelijk ongeveer 36 m.

Omdat als gevolg van de vaststelling van het plan op een afstand kleiner dan 50 m van een met het plan mogelijk gemaakte gevoelige functie gewassen kunnen worden geteeld of geweekt, had het op de weg van de raad gelegen om de eventuele gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse te onderzoeken. De enkele verwijzing van de raad in dit verbrand naar het beschermingsregime voor geur uit de Wet geurhinder en veehouderij, waarin ook bescherming geboden wordt aan bestaande en voormalige (agrarische) bedrijfswoningen, is hiervoor onvoldoende. Dit betreft namelijk niet een beschermingsregime dat van toepassing is bij de beoordeling van de effecten voor het woon- en leefklimaat bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Nu de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij het aanvaardbaar acht dat in de directe nabijheid, op een afstand minder dan de 50 m die in de jurisprudentie van de Afdeling als vuistregel wordt gehanteerd, een burgerwoning wordt toegestaan berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

Conclusie

6.       Gelet op het vorenstaande is de conclusie dat de raad het bestreden besluit in strijd heeft genomen met artikel 3:46 van de Awb.

Bestuurlijke lus

7.       Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om met inachtneming van 5.5 en 5.6 binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak:

- voor zover mogelijk alsnog te onderbouwen waarom een kleinere afstand dan 50 m is aangehouden tussen de uiterste grens van de gronden met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie 2] waar een woning is toestaan en de grens van het bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" op het perceel [locatie 3] en te bezien of het besluit van 30 maart 2021 in het licht hiervan al dan niet in stand kan blijven en zo nodig een ander besluit te nemen.

De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten

8.       In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Wierden op:

- om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van rechtsoverweging 7 de daar omgeschreven gebreken te herstellen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.

w.g. Wortmann
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sommer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

901