Uitspraak 202107522/1/R1 en 202107430/1/R1


Volledige tekst

202107522/1/R1 en 202107430/1/R1.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

[appellant], wonend te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal,

tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-­Holland van 22 oktober 2021 in zaken met onderscheidenlijk nrs. 20/59 en 20/470 in het geding tussen onderscheidenlijk:

[appellant] en [partij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.

Procesverloop

Zaak 202107522/1/R1

Bij besluit van 14 juni 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding en overkapping op het perceel van [partij] aan de [locatie 1] in Vogelenzang (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 10 december 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 14 juni 2019 deels gegrond verklaard en dat besluit wat betreft de erfafscheiding herroepen. Het college heeft besloten alsnog handhavend op te treden tegen de erfafscheiding op het perceel van [partij]. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 oktober 2021 (nr. 20/59) heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 10 december 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het ziet op de beoordeling of sprake is van een vergunningsvrij bouwwerk, bepaald dat de uitspraak, wat betreft de motivering van deze beoordeling, in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Zaak 202107430/1/R1

Bij besluit van 10 februari 2020 heeft het college aan [partij] een last onder dwangsom opgelegd, omdat de erfafscheiding in strijd is met het voor het perceel geldende bestemmingsplan en hij deze heeft gebouwd zonder omgevingsvergunning.

Bij uitspraak van 22 oktober 2021 (nr. 20/470) heeft de rechtbank het door [partij] tegen het besluit van 10 februari 2020 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[partij] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 1 november 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door B. Vasen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. F.K. van Wijk, rechtsbijstandverlener te Leusden, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] exploiteert een bloemenwinkel op het adres [locatie 2] te Vogelenzang. [partij] woont op het naastgelegen perceel op [locatie 1]. De bloemenwinkel van [appellant] ligt achter de woning van [partij]. Het toegangspad naar de winkel loopt vanaf de openbare weg tussen het perceel van [partij] en het perceel op nummer [locatie 3] door. [partij] heeft naast het toegangspad een erfafscheiding van 1,80 m hoog en een overkapping van 2,50 m hoog gerealiseerd, waardoor volgens [appellant] het zicht vanaf de weg op de bloemenwinkel wordt beperkt.

2.       Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Vogelenzang 2010". De erfafscheiding is gebouwd op grond met de bestemming "Tuin". De overkapping is gebouwd op grond met de bestemming "Tuin" en gedeeltelijk de bestemming "Wonen".

3.       Bij besluit van 14 juni 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding en overkapping afgewezen, omdat deze bouwwerken volgens het college vergunningsvrij kunnen worden gebouwd. Het college heeft het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 10 december 2019 gegrond verklaard voor zover het gaat om de erfafscheiding, omdat de erfafscheiding in strijd is met de in artikel 10.2.2, aanhef en onder a, van de planregels toegestane hoogte van 1,5 m. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan de regels van vergunningsvrij bouwen doorkruist, omdat de raad een nadrukkelijke keuze heeft gemaakt om de bouwhoogte op gronden met de bestemming "Tuin" te beperken zodat het zicht op de winkel van [partij] behouden blijft. Dit betekent volgens het college dat het bestemmingsplan voor gaat op het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) met regels voor vergunningsvrij bouwen. Het college heeft daarom besloten alsnog handhavend op te treden tegen de erfafscheiding op het perceel van [partij]. Voor de overkapping doet deze uitzonderingssituatie zich volgens het college niet voor. Dit bouwwerk is wel toegestaan, omdat het staat op grond met de bestemming "Tuin" en voldoet aan artikel 10.2.2, aanhef en onder b, van de planregels.

4.       Bij besluit van 10 februari 2020 heeft het college [partij] onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 ineens gelast om binnen 6 weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep tegen het besluit van 10 december 2019 de erfafscheiding te verwijderen en/of de hoogte ervan aan te passen tot maximaal 1 m.

Aangevallen uitspraken

5.       De rechtbank heeft in haar uitspraak op het beroep van [appellant] in zaak nr. 20/59 over de overkapping geoordeeld dat het besluit van 10 december 2019 moet worden vernietigd, voor zover dat ziet op de beoordeling of de overkapping een vergunningsvrij bouwwerk betreft. Volgens de rechtbank heeft het college zijn besluit genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank overweegt dat het college ten onrechte ervan is uitgegaan dat de overkapping geheel op grond met de bestemming "Wonen" is gesitueerd, terwijl dit bouwwerk gedeeltelijk ook is gesitueerd op grond met de bestemming "Tuin". De rechtbank overweegt verder dat het gedeelte van het perceel met de bestemming "Tuin" bij het erf hoort. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de reikwijdte van het Bor niet beperkt door het bestemmingsplan en zijn de regels voor vergunningsvrij bouwen op grond van het Bor van toepassing. De rechtbank oordeelt verder dat de overkapping niet kan worden aangemerkt als erfafscheiding, maar een bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied is. De overkapping voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, onder a, van bijlage II van het Bor. De overkapping is daarom vergunningsvrij en om die reden heeft het college daartegen terecht niet handhavend opgetreden. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 10 december 2019 in stand gelaten voor wat betreft de overkapping.

De rechtbank heeft in haar uitspraak op het beroep van [partij] in zaak nr. 20/470 geoordeeld dat het besluit van 10 december 2019 moet worden vernietigd voor zover dat ziet op de erfafscheiding. De rechtbank heeft opnieuw geoordeeld dat ook het gedeelte van het perceel met de bestemming "Tuin" bij het erf hoort. Net als in haar uitspraak met zaak nr. 20/59, oordeelt de rechtbank dat de reikwijdte van het Bor niet beperkt wordt door het bestemmingsplan, en dat de regels voor vergunningsvrij bouwen op grond van het Bor van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de erfafscheiding aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel 12, onder b, van bijlage II van het Bor en kon deze vergunningsvrij gebouwd worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten onrechte een last onder dwangsom opgelegd om de erfafscheiding te verwijderen of aan te passen. De rechtbank heeft daarom het besluit van 10 februari 2020 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats daarvan treedt.

[appellant] kan zich met de uitspraken van de rechtbank niet verenigen en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.

Wettelijk kader

6.       De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage is onderdeel van deze uitspraak.

Ingetrokken hoger beroepsgrond

7.       [appellant] heeft ter zitting te kennen gegeven dat zijn betoog dat de rechtbank meer ruimte had moeten bieden om te reageren op het verweerschrift van het college, en dat de rechtbank daarom in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld, een verzuchting is en niet als beroepsgrond hoeft te worden besproken. De Afdeling gaat hier dan ook niet op in.

Overschrijding redelijke termijn?

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de redelijke termijn is overschreden. Volgens [appellant] zouden de uitspraken van de rechtbank later openbaar zijn gemaakt als de zitting door de rechtbank was uitgesteld om hem de gelegenheid te geven om te reageren op het verweerschrift van het college, dat hij naar eigen zeggen pas onmiddellijk voorafgaand aan de rechtbankzitting heeft kunnen lezen.

8.1.    Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden, wordt uitgegaan van de datum van de aangevallen uitspraken. Door [appellant] is niet bestreden dat, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, in zaak 20/59 er grond aanwezig was voor verlenging van de gebruikelijke termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase omdat enige tijd een mediationtraject was gevolgd. De Afdeling stelt met de rechtbank vast dat, daarmee rekening houdend, op de datum van de uitspraak van de rechtbank in die zaak de redelijke termijn niet was verstreken. De schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn wordt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling toegekend in verband met de immateriële schade als gevolg van spanning en frustratie door het uitblijven van een beslissing. Daarvan is hier geen sprake. Er is immers tijdig beslist. Dat de rechtbank daarbij volgens appellant de onjuiste procedurele beslissing heeft genomen door hem geen nader uitstel te verlenen voor het voorbereiden van een reactie op het verweerschrift levert daarom geen grond op hem op deze voet schadevergoeding toe te kennen.

Het betoog faalt.

De inhoudelijke gronden van de hoger beroepen

9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet handhavend mocht optreden tegen de bouw van de erfafscheiding en de overkapping. [appellant] voert aan dat artikel 10.2.2, aanhef en onder a, van de planregels zich verzet tegen de bouw van de erfafscheiding en de overkapping, omdat deze samengenomen een erfafscheiding vormen met een hoogte van meer dan 1 m die op grond met de bestemming "Tuin" is gerealiseerd. Hij wijst op de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1911, ter onderbouwing van zijn standpunt dat de bouwwerken samen een erfafscheiding vormen. [appellant] betoogt dat uit de uitspraak van de rechtbank met nr. 20/470 niet blijkt of de rechtbank deze uitspraak van de Afdeling bij haar beoordeling heeft betrokken. Volgens [appellant] heeft de planwetgever met het toekennen van de bestemming "Tuin" bovendien uitdrukkelijk vergunningsvrij bouwen uit willen sluiten om de zichtbaarheid van het bedrijf van [appellant] te waarborgen. Hij stelt daarom dat het deel van het perceel van [partij] met de bestemming "Tuin" geen erf is en vergunningsvrij bouwen daarop is uitgesloten. Ook als de overkapping en de erfafscheiding niet als één erfafscheiding kunnen worden aangemerkt, is volgens [appellant] van vergunningsvrij bouwen geen sprake.

Moeten de erfafscheiding en de overkapping tezamen als één erfafscheiding worden aangemerkt?

9.1.    [partij] heeft in de rechterachterhoek van zijn perceel een overkapping gerealiseerd waarvan twee zijwanden zijn bevestigd aan zowel de overkapping als aan de erfafscheiding. De rechtbank heeft in haar uitspraak met zaak nr. 20/59 geconcludeerd dat de overkapping als bijbehorend bouwwerk moet worden aangemerkt, en daarom geen deel uitmaakt van de erfafscheiding. Zoals de rechtbank terecht overweegt, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2274, dat moet worden beoordeeld of de zijwand van de overkapping, gelet op de functie en het uiterlijk daarvan, vanaf aanvang onderdeel uitmaakte van die overkapping.

De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de twee zijwanden, gelet op het uiterlijk en de functie daarvan, vanaf aanvang onderdeel uitmaken van de overkapping en niet van de erfafscheiding. Ten eerste is het uiterlijk en het materiaal van de twee zijwanden hetzelfde als van de rest van de overkapping en anders dan het uiterlijk van de erfafscheiding. Zo bestaat de overkapping uit horizontale planken zonder tussenruimte, terwijl de erfafscheiding is opgebouwd uit verticale planken met tussenruimte, en is de erfafscheiding lager dan de zijwanden van de overkapping. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het uiterlijk van de overkapping kan worden onderscheiden van de erfafscheiding. Ten tweede zijn de twee zijwanden aangebracht ten behoeve van de overkapping, omdat de overkapping steunt op de zijwanden en deze ervoor zorgen dat de overkapping met de grond wordt verbonden.

De rechtbank heeft onder deze omstandigheden terecht geoordeeld dat er sprake is van een overkapping die moet worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk en niet als erfafscheiding. De uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1911, waar [appellant] op wijst, leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak oordeelde de Afdeling weliswaar dat verschillende objecten in hun samenhang een erfafscheiding kunnen vormen, maar anders dan in die uitspraak is de overkapping van [partij] in de eerste plaats ook als zodanig bedoeld en moet deze daarom als zelfstandig bouwwerk worden aangemerkt en beoordeeld. In de uitspraak van 25 augustus 2021 was een dergelijk bouwwerk niet aan de orde. Anders dan [appellant] betoogt, had de rechtbank bij haar beoordeling geen rekening hoeven houden met de uitspraak van 25 augustus 2021.

9.2.    De Afdeling zal hierna beoordelen of de rechtbank terecht heeft overwogen dat zowel de erfafscheiding als de overkapping vergunningsvrij zijn.

Is de erfafscheiding vergunningsvrij?

9.3.    Voor zover [appellant] betoogt dat artikel 10.2.2, aanhef en onder a, van de planregels zich verzet tegen de vergunningsvrije bouw van de erfafscheiding, overweegt de Afdeling het volgende.

Artikel 2, aanhef en onderdeel 12, onder b, van bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning niet is vereist voor een erf- of perceelafscheiding mits deze niet hoger is dan 2 m, op een erf of perceel staat waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat en achter de voorgevelrooilijn is gebouwd en op meer dan 1 meter afstand van het openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn. Uit dit artikel volgt dat vergunningsvrij bouwen alleen mogelijk is op een erf. Op grond van artikel 1 van bijlage II van het Bor wordt onder erf verstaan: "al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden". Het uitgangspunt van de begripsomschrijving voor erf is, volgens de nota van toelichting bij artikel 1 van bijlage II van het Bor, dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt (Stb. 2010, 143, blz. 134-145).

Het perceelgedeelte van [partij] waarop de bestemming "Tuin" rust is in feitelijk opzicht ingericht ten dienste van het gebruik van de woning op het perceel, en moet daarom worden aangemerkt als onderdeel van het erf. Dat het perceelgedeelte met de bestemming "Tuin" in dit geval als erf kan worden aangemerkt, volgt ook uit artikel 10.1.1, aanhef en onder a, van de planregels. Volgens de omschrijving van de bestemming "Tuin" zijn de desbetreffende gronden namelijk bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met de daarbij behorende erfafscheidingen. Onder deze omstandigheden staat artikel 10.2.2, aanhef en onder a, van de planregels niet in de weg aan de inrichting van de gronden met de bestemming "Tuin" ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw als erf. Het bestemmingsplan verbiedt daarom niet de inrichting als erf van gronden met de bestemming "Tuin" ten dienste van het gebruik van de woning. Dit betekent dat de bepalingen uit het Bor, die vergunningsvrij bouwen mogelijk maken, van toepassing zijn.

De omstandigheid dat volgens [appellant] uit de nota van beantwoording zienswijzen bij het bestemmingsplan volgt dat artikel 10.2.2, aanhef en onder a, van de planregels is opgenomen om uit te sluiten dat op gronden met de bestemming "Tuin" bebouwing wordt opgericht die het zicht vanaf de weg op het bedrijfsgebouw van [appellant] ontneemt, leidt niet tot een ander oordeel. Bepalend voor de vraag of de erfafscheiding op grond van het Bor vergunningsvrij kan worden opgericht, is de omstandigheid of de planregels de inrichting als erf van de gronden met de bestemming "Tuin" niet verbiedt. De Afdeling overweegt dat bij de uitleg van de planregels de letterlijke betekenis van die planregel leidend is. De rechtszekerheid vereist immers dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, in beginsel dient te worden uitgegaan. Zoals hiervoor al is overwogen, is artikel 10.1.1, aanhef onder a, van de planregels duidelijk en wordt de inrichting als erf van de gronden met de bestemming "Tuin" hiermee niet verboden. Alleen al hierom komt aan de nota van beantwoording zienswijzen geen gewicht toe. Uit de nota volgt verder niet dat de raad de inrichting van gronden met de bestemming "Tuin" als erf heeft willen verbieden en dat vergunningsvrij op grond van het Bor geen erfafscheiding mogelijk is. Gelet hierop kon [appellant] aan de nota van beantwoording zienswijze niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat er op het perceel met de bestemming "Tuin" niet vergunningsvrij gebouwd zal worden, zoals ter zitting door hem is toegelicht.

9.4.    Net als de rechtbank in haar uitspraak met zaak nr. 20/470, concludeert de Afdeling dat de erfafscheiding ook voldoet aan de overige eisen voor vergunningsvrij bouwen, zoals bepaald in artikel 2, aanhef en onderdeel 12, van bijlage II van het Bor. De Afdeling stelt vast dat de erfafscheiding 1,8 m hoog is. De erfafscheiding staat verder, zoals ook volgt uit overweging 9.3, in een functionele relatie tot de woning op het perceel. De erfafscheiding is ook achter de voorgevelrooilijn gelegen. Anders dan [appellant] stelt, ligt de erfafscheiding voorts op meer dan 1 m afstand van het openbaar toegankelijk gebied, zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Volgens artikel 1, eerste lid, van bijlage II wordt onder openbaar toegankelijk gebied verstaan: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer. Het pad dat leidt naar het bedrijfsgebouw van [appellant] wordt, zoals ter zitting ook is toegelicht, uitsluitend gebruikt voor de ontsluiting van het perceel waarop het bedrijfsgebouw staat, door langzaam verkeer.

Is de overkapping vergunningsvrij?

9.5.    Ten aanzien van de vraag of de overkapping vergunningsvrij gebouwd mocht worden, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel 3, onder a, van Bijlage II van het Bor is geen omgevingsvergunning vereist voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de in dat artikellid vermelde eisen. De overkapping heeft een hoogte van 2,5 m en voldoet daarmee aan de in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, onder a en onder 1, van bijlage II van het Bor opgenomen maximale maten. Verder bevindt de overkapping zich op een afstand van meer dan 1 m van het openbaar toegankelijk gebied. De Afdeling verwijst naar wat zij onder 9.4 daarover heeft overwogen. Niet is gebleken dat niet wordt voldaan aan de overige eisen van artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor. De Afdeling is daarom met de rechtbank, in haar uitspraak met zaak nr. 20/59, van oordeel dat de overkapping voldoet aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van Bijlage II van het Bor.

Conclusie vergunningsvrij bouwen

9.6.    Uit het vorenstaande volgt dat de erfafscheiding en de overkapping vergunningsvrij kunnen worden gebouwd. Om die reden kan daartegen niet handhavend worden opgetreden door het college. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

10.     De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

374-996

Bijlage - Wettelijk kader

Besluit omgevingsrecht

Artikel 1

[…]

openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

[…].

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

[…]

3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:

1°. 5 m,

2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

3°. het hoofdgebouw,

[…]

c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,

[…]

f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

1°. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,

2°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,

3°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,

[…]

12. een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 1 m, of

b. niet hoger dan 2 m, en

1°. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,

2°. achter de voorgevelrooilijn, en

3°. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;

[…].

Bestemmingsplan Vogelenzang 2010

Artikel 10.1.1

De op de verbeelding voor tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

[…]

met daarbij behorende:

c. water;

d. erfafscheidingen;

e. bij tussenwoningen zonder achterpad: een fietsenberging;

f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

[…].

Artikel 10.2.2

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 1m bedragen;

b. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen mag niet meer dan 3m bedragen;

[…].

Artikel 13.1.1

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

b. bijbehorende bouwwerken;

c. vijvers;

d. tennisbanen;

[…]

met de daarbij behorende:

l. tuinen;

m. water;

n. (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

o. bouwwerk, geen gebouwen zijnde.

[…].