Uitspraak 202103474/1/A2


Volledige tekst

202103474/1/A2.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [partij], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2021 in zaak nr. 20/413 in het geding tussen:

[partij]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij vier besluiten van 24 juli 2019 heeft de raad vier namens [partij] ingediende aanvragen om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 10 december 2019 heeft de raad de door [partij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2021 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 december 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft bewindvoerder [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 15 december 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen. [appellant] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. De zaak is op zitting tegelijkertijd behandeld met zaak nr. 202103473/1/A2.

Overwegingen

Inleiding

1.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel is van deze uitspraak.

2.       Mr. S.M. Singh (hierna: Singh) heeft op 3 april 2019 namens [partij] vier aanvragen ingediend om toevoegingen voor het voeren van verzoekschriftprocedures bij de rechtbank op grond van artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG). [partij] beoogt met die procedures beslissingen te verkrijgen op haar verzoek om inzage in haar persoonsgegevens bij zorgverzekeraar Zilveren Kruis (kenmerk 4NN3674), de Raad voor de Rechtspraak (kenmerk 4NN3697), Stichting Cordaan (kenmerk 4NN3673) en de commissie Gevers (kenmerk 4NN3692).

3.       Bij de vier besluiten van 24 juli 2019, als gehandhaafd bij het besluit van 10 december 2019, heeft de raad de aanvragen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen omdat er volgens hem geen sprake is van een feitelijk of juridisch complexe zaak waarvoor rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk is.

Aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een motiveringsgebrek, maar heeft de rechtsgevolgen van het om die reden vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [partij] onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verzoekschriftprocedures in het kader van de AVG feitelijk of juridisch complex zijn. Weliswaar heeft haar advocaat diverse stukken ter onderbouwing overgelegd, maar daarmee is, zoals de raad heeft gesteld, niet aannemelijk geworden dat sprake is van juridische of feitelijke complexiteit. Het is aan [partij] om puntsgewijs uiteen te zetten waaruit de complexiteit volgt. Het enkel overleggen van een dossier is daarvoor onvoldoende. De rechtbank volgt de raad verder in het standpunt dat het een eigen keuze van een procespartij is om vanwege zijn of haar moverende redenen een advocaat in te schakelen. Dit zegt volgens de rechtbank niets over de vraag of een toevoeging moet worden verleend. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij] door de afwijzingen niet de toegang tot de rechter is onthouden.

Hoger beroep

5.       [appellant] is het niet eens met de aangevallen uitspraak en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van feitelijke of juridische complexiteit. Bij de aanvragen en in bezwaar is toegelicht waarom het complexe zaken betreft. [appellant] heeft verder aangevoerd dat [partij] een trauma heeft opgelopen en [appellant] wil er door middel van een AVG-verzoek achter komen wat er is gebeurd.

Verder betoogt [appellant] dat hem en [partij] de toegang tot de rechter wordt onthouden door het niet verstrekken van toevoegingen. De raad is te kwader trouw, aldus [appellant]. Ook betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte het Handvest en de AVG niet heeft toegepast.

Op zitting heeft hij toegelicht dat hij inzage in de gevraagde stukken nodig heeft om verder te kunnen met zijn procedures. Hij geeft aan dat de andere partijen in de zaken waarvoor toevoeging is gevraagd bijstand hebben gekregen van een duur advocatenkantoor en merkt op dat onder die omstandigheden moeilijk kan worden volgehouden dat het niet om ingewikkelde zaken gaat.

Beoordeling hoger beroep

5.1.    Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet. Bij de beoordeling van de vraag, of een aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, komt de raad beoordelingsruimte toe. In dit kader heeft de raad beleid ontwikkeld, dat is neergelegd in de werkinstructie R010. Volgens deze werkinstructie wordt in beginsel geen toevoeging verstrekt voor een verzoekschriftprocedure bij de rechtbank op grond van artikel 35 van de UAVG. Verder is in werkinstructie R010 bepaald dat bij hoge uitzondering een toevoeging kan worden verstrekt. De advocaat dient dan bij de aanvraag gemotiveerd aan te geven dat de zaak zodanig feitelijk en/of juridisch complex is, dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is, aldus werkinstructie R010.

5.2.    De rechtbank heeft terecht en voldoende gemotiveerd geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verzoekschriftprocedures, procedures die zonder advocaat kunnen worden gevolgd, in dit geval feitelijk of juridisch complex zijn. Het gaat om de verkrijging van feitelijke informatie en de raad wijst er terecht op dat gelet op de historie tussen partijen kan worden aangenomen dat [appellant] over voldoende kennis beschikt om hierover namens [partij] het woord te voeren. Over de door [appellant], ter onderbouwing van de complexiteit, overgelegde stukken van de verzoekschriftprocedures, heeft de rechtbank terecht overwogen dat op basis hiervan zonder nadere toelichting geen complexiteit kan worden aangenomen. Dat het belang bij het verkrijgen van de stukken, zoals [appellant] op zitting heeft gesteld, groot is, leidt op zichzelf evenmin tot het oordeel dat rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedures noodzakelijk was. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de tegenpartijen in de verzoekschriftprocedures, naar [appellant] stelt, zich in die procedure laten bijstaan door gespecialiseerde advocaten.

5.3.    De rechtbank heeft, anders dan [appellant] lijkt te betogen, wel degelijk beoordeeld of sprake is van schending van het Handvest, meer in het bijzonder artikel 47. De rechtbank is hierbij echter niet tot de conclusie gekomen die [appellant] graag had gezien. De rechtbank heeft terecht, mede onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Afdeling (de uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1743), overwogen dat van een schending van artikel 47 van het Handvest geen sprake is en dat [partij] en [appellant] de toegang tot de rechter niet is onthouden.

Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank de AVG ten onrechte niet heeft toegepast, is de Afdeling uit het summiere betoog van [appellant] op dit punt niet duidelijk geworden in hoeverre de raad op basis van de AVG gehouden zou zijn om een toevoeging te verlenen.

5.4.    Het betoog van [appellant] slaagt niet.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellant] geen gelijk krijgt en dat de raad de gevraagde toevoegingen mocht weigeren.

7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Dokkum
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

480-921

BIJLAGE

Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie

Artikel 47

"Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.

Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.

Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen."

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 12

"[…]

2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:

[…]

g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

[…]"