Uitspraak 202206527/1/R3


Volledige tekst

202206527/1/R3.
Datum uitspraak: 20 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee,

en

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "De Hofjes 1 en 2" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2023, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E.W.M. Pals-Reiniers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Lidl Nederland GmbH, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. J.J.H. Hulshof, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern van Middelharnis en ligt tussen de Molenweg en de Zuidelijke Randweg. Met het bestemmingsplan wordt het mogelijk om de bestaande Lidl-supermarkt, die is gelegen op de noordwestelijke zijde van het plangebied, te verplaatsen naar de gronden op de zuidoostelijke zijde van het plangebied.

3.       [verzoeker] woont ten noordoosten van het plangebied aan de [locatie] te Middelharnis. Hij verwacht dat verkeersoverlast en verkeersonveilige situaties zullen ontstaan als gevolg van het plan.

Ontvankelijkheid

4.       De raad stelt dat niet is voldaan aan het zogenoemde connexiteitsvereiste van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, omdat [verzoeker] alleen een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft gedaan en binnen de beroepstermijn geen beroep heeft ingesteld. Het verzoek van [verzoeker] om het verzoekschrift ook als beroepschrift aan te merken, is gedaan buiten de beroepstermijn. Met dit verzoek kan daarom het gebrek niet worden geheeld, aldus de raad.

4.1.    Op 7 november 2022 - één dag voor het einde van de beroepstermijn - heeft [verzoeker] via het Digitaal Loket van de Afdeling bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen vergunning voor de nieuwbouw van een Lidl supermarkt en de Afdeling gevraagd de betreffende problemen te toetsen. Bij het type procedure heeft [verzoeker] op het webformulier aangekruist dat het een voorlopige voorziening betreft. Op 10 november 2022 heeft [verzoeker] na overleg met de administratie van de Afdeling verzocht het stuk van 7 november 2022 ook aan te merken als beroepschrift.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoeker] met het stuk van 7 november 2022 ook beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 15 september 2022, waarbij het bestemmingsplan "De Hofjes 1 en 2" is vastgesteld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het stuk van 7 november 2022 volgt dat [verzoeker] zich niet kan verenigen met de in het bestemmingsplan voorziene nieuwbouw van een Lidl-supermarken dat hij de door hem genoemde problemen wil laten toetsen door de Afdeling. Dit stuk strekt er aldus ook toe om ook beroep in te stellen tegen het besluit van 15 september 2022.

Gelet hierop is voldaan aan het zogenoemde connexiteitsvereiste van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.

Spoedeisend belang

5.       Lidl Nederland GmbH heeft op de zitting toegelicht dat een aanvraag voor het realiseren van de supermarkt is ingediend. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter zal ook hierna overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die in de bodemzaak zijn aangevoerd.

Voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling

Communicatie

6.       [verzoeker] stelt dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is verlopen. De raad heeft volgens hem niet open gestaan voor de bezwaren van inwoners over de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

6.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestemmingsplanprocedure volgens de procedurele regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) en de Awb is verlopen. Het voeren van overleg voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro, het Bro en de Awb geregelde bestemmingsplanprocedure.

De voorzieningenrechter wijst er daarnaast op dat een ieder voorafgaand aan de vaststelling van het plan de mogelijkheid krijgt om, mondeling of schriftelijk, zienswijzen naar voren te brengen over het ontwerpplan. Dit heeft de wetgever voldoende gevonden om een visie op het plan naar voren te brengen. [verzoeker] heeft in dit geval van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt.

Het betoog over communicatie geeft dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Verkeer

7.       [verzoeker] vreest dat als gevolg van het plan verkeersoverlast en verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Hij wijst erop dat er al veel verkeer gebruikt maakt van de Molenweg die overgaat in de Rottenburgseweg, en dat daar vaak te hard wordt gereden ondanks de aangebrachte verkeersdrempels en versmallingen. Er is ook al sprake van een onoverzichtelijke situatie bij de inrit van het plangebied. Daarnaast zal een Plus supermarkt worden geopend naast de Lidl-supermarkt, waardoor er nog meer bezoekers van en naar het gebied zullen komen en gaan.

7.1.    In paragraaf 2.5 van de plantoelichting is vermeld dat aan de hand van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" de toename van het verkeer als gevolg van de verplaatsing van de Lidl-supermarkt is berekend. Bij die berekening is uitgegaan van het gebiedstype "rest bebouwde kom" en de stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk gebied". Volgens de CROW-publicatie geldt voor de functie "Fullservice-supermarkt" per 100 m² bvo een kencijfer van minimaal 108,4 en maximaal 149,9 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) bij de stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk" en een kencijfer van minimaal 113,9 en maximaal 155,5 bij de stedelijkheidsgraad "niet stedelijk".

Uit paragraaf 2.5 van de plantoelichting volgt dat door de verplaatsing van de Lidl-supermarkt de oppervlakte aan reguliere detailhandel toeneemt met 1.041 m² bvo. De raad is uitgegaan van het kencijfer van 155,5 per 100 m² bvo, terwijl het gebied kan worden aangemerkt als "weinig stedelijk" waarvoor een lager kencijfer geldt. Gelet hierop is de verkeersgeneratie van de verplaatsing van de Lidl-supermarkt berekend op 1.619 op een gemiddelde openingsdag en 2.023 op een maatgevende openingsdag (zaterdag). Ten opzichte van de huidige situatie zal de verkeersgeneratie op een gemiddelde openingsdag toenemen met 1.253 mvt/etmaal en op een maatgevende openingsdag (zaterdag) met 1.565 mvt/etmaal.

In de zienswijzennota is vermeld dat de Molenweg, die kan worden getypeerd als gebiedsontsluitingsweg, is berekend op de hiervoor genoemde intensiteiten. De raad heeft op de zitting toegelicht dat is uitgegaan van een worstcase-scenario. Weliswaar wordt de Lidl-supermarkt vergroot ten opzichte van de huidige supermarkt in het plangebied, maar het winkelvloeroppervlak neemt niet evenredig toe. Volgens paragraaf 1.1 van de plantoelichting zit de uitbreiding van de Lidl-supermarkt in het bijzonder in de nevenruimten, zoals het magazijn en de sociale ruimte.

In paragraaf 2.5 van de plantoelichting staat verder dat naast de ontwikkelingen op het plangebied, in de omgeving nog ongeveer 18.000 m² aan uitgeefbare grond voor perifere detailhandel beschikbaar is. Wanneer deze gronden worden ontwikkeld, zal de verkeersintensiteit op de Molenweg toenemen tot ongeveer 8.000 mvt/etmaal op zaterdagen. Naar het oordeel van de raad kan de gebiedsontsluitingsweg Molenweg een dergelijk verkeersintensiteit verwerken. Voorts heeft de raad ingestemd met de VCP Middelharnis-Sommelsdijk Micro maatregelen, waarin is opgenomen dat de kruisingen Rottenburgseweg-Doetinchemsestraat en Doetinchemseweg-Zuidelijke Randweg worden aangepakt. Op de zitting heeft de raad hierover toegelicht dat het doel van deze maatregelen is dat meer verkeer gebruik zal maken van de Zuidelijke Randweg in plaats van de Molenweg.

Verder volgt uit paragraaf 2.5 van de plantoelichting dat bij het situeren van de inritten rekening zal worden gehouden met de toenemende drukte op de Hofjes. Voor zover [verzoeker] erop wijst dat nu al sprake is van een onoverzichtelijke situatie bij de inrit van het plangebied, merkt de voorzieningenrechter op dat Lidl Nederland GmbH op de zitting heeft toegelicht dat het vrachtverkeer het gebied zal verlaten via De Hofjes die parallel is gelegen aan de Zuidelijke Randweg. Het vrachtverkeer zal het gebied dus niet verlaten via de huidige inrit. Daarnaast heeft de raad op de zitting toegelicht dat in de periode van 2014 tot heden geen meldingen bekend zijn van verkeersongevallen, die zich ter plaatse van de kruising tussen de Molenweg en de inrit van de huidige Lidl-supermarkt aan De Hofjes voor zouden hebben gedaan. De raad heeft op de zitting voorts aangegeven dat tot een aanpassing van die kruising zal worden overgegaan, als de verkeersveiligheid daartoe zou nopen. De voorzieningenrechter wijst er verder op dat handhavend kan worden opgetreden wanneer te hard wordt gereden.

Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] heeft aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake zal zijn van een aanvaardbare verkeerssituatie.

Het betoog over verkeer geeft daarom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Laden en lossen

8.       [verzoeker] vreest dat hij geluidoverlast zal ondervinden van het laden en lossen bij de Lidl-supermarkt. In dat verband wijst hij erop dat als gevolg van de uitbreiding van de supermarkt er meer vrachtwagens zullen laden en lossen. Volgens hem zal dit vaak gebeuren in de nachtelijke uren.

8.1.    De huidige Lidl-supermarkt is gelegen op de noordwestelijke zijde van het plangebied, waaraan de bestemming "Detailhandel - Perifeer" is toegekend. De Lidl-supermarkt zal worden verplaatst naar het bouwvlak op de gronden met de bestemming "Detailhandel". Het bouwvlak bevindt zich op de zuidoostelijke zijde van het plangebied.

In artikel 3.1.1, aanhef en onder g, van de planregels is bepaald dat de voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor het overdekt bevoorraden. Uit de zienswijzennota en paragraaf 2.3 van de plantoelichting blijkt dat het laden en lossen inpandig zal plaatsvinden. Op de zitting heeft Lidl Nederland GmbH hierover toegelicht dat de laad- en losruimte zich aan de zuidzijde van de voorziene supermarkt zal bevinden, die op een grotere afstand van de woning van [verzoeker] is gelegen dan de huidige Lidl-supermarkt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat de vrees dat geluidsoverlast zal worden ondervonden van het laden en lossen bij de Lidl-supermarkt ongegrond is.

Het betoog over het laden en lossen geeft dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Lichthinder

9.       [verzoeker] vreest overlast te ondervinden van de lichtreclame die zal worden aangebracht op de gevel en de reclamezuil van de Lidl-supermarkt. De buitenverlichting zou moeten worden uitgevoerd in Ledverlichting en deze verlichting zou na 23.00 uur moeten worden gedimd of worden uitgezet, aldus [verzoeker].

9.1.    Niet kan niet worden uitgesloten dat [verzoeker] in zijn woning gedurende bepaalde momenten op een dag enige hinder van de aan te brengen lichtreclame op de gevel en de reclamezuil van de Lidl-supermarkt kan ondervinden. Omdat de woning van [verzoeker] op ongeveer 90 m afstand is gelegen van het bouwvlak waar de Lidl-supermarkt is voorzien en tussen die woning en het bouwvlak een weg en bomen aanwezig zijn, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat dienaangaande geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker]. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat Lidl Nederland GmbH op de zitting heeft toegelicht dat bedoelde verlichting uit zal worden gezet wanneer de supermarkt om 21.00 uur sluit.

Het betoog over lichthinder geeft dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Overlast

10.     [verzoeker] betoogt dat tegenover de huidige vesting van de Lidl-supermarkt een parkeerterrein is gelegen, waarvan hij overlast ondervindt. Regelmatig wordt dit terrein gebruikt door bijvoorbeeld hangjongeren en drugsdealers. De overlast die [verzoeker] momenteel ervaart, zal als gevolg van het plan verergeren.

[verzoeker] vreest daarnaast dat hij als gevolg van het plan zal worden geconfronteerd met meer zwerfafval in en rondom het plangebied.

10.1.  Voorop staat dat het bestrijden van overlast een kwestie van handhaving van de openbare orde is, die in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen. Als dit in de praktijk tot problemen mocht blijken te leiden, kan een verzoek om handhaving worden gedaan. Uit de zienswijzennota volgt bovendien dat het parkeerterrein buiten openingstijden en het laden en lossen zal worden afgesloten en dat van belang wordt geacht dat zwerfafval wordt voorkomen. Op de zitting heeft Lidl Nederland GmbH verder toegelicht dat extra prullenbakken zullen worden neergezet.

Het betoog over overlast geeft dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Luchtkwaliteit

11.     Als gevolg van de toename aan verkeersbewegingen zal er volgens [verzoeker] meer fijnstof in de lucht komen.

11.1.  In paragraaf 4.4 van de plantoelichting wordt ingegaan op de gevolgen van het bestemmingsplan voor de luchtkwaliteit. Hieruit kan worden afgeleid dat als gevolg van de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, geen sprake zal zijn van een toename van de concentratie stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) van meer dan 3%, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer.

Het betoog over luchtkwaliteit geeft dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Stikstof

12.     [verzoeker] betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159, over het inpassingsplan "Porthos transport en opslag van CO2".

12.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

12.2.  [verzoeker] beroept zich op de normen die zijn neergelegd in bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb).

De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51) kunnen de individuele belangen van een natuurlijk persoon bij behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.

De afstand tussen de woning van [verzoeker] aan de Molenweg 10 te Middelharnis en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Haringvliet" is ongeveer 2 km, zodat dit Natura 2000-gebied naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onderdeel van zijn woon- en leefomgeving vormt. Gelet hierop verwacht de voorzieningenrechter dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste zich wat betreft deze beroepsgrond over stikstof verzet tegen een vernietiging van het bestemmingsplan.

Het betoog over stikstof geeft dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie

13.     Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet heeft mogen vaststellen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.

w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter

w.g. Franke
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2023

926