Uitspraak 202201128/1/R3


Volledige tekst

202201128/1/R3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellante sub 1], wonend te Damwâld, gemeente Dantumadiel,

2.       [appellant sub 2], wonend te Damwâld, gemeente Dantumadiel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Dantumadiel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Mûnetilleterrein Damwâld" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 december 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. W. Smid, is verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan "Mûnetilleterrein Damwâld" maakt de ontwikkeling van een woningbouwlocatie en gezondheidscentrum mogelijk op een stuk grond in de bebouwde kom van Damwâld. In de huidige situatie is dit stuk grond, na afbraak van eerdere bebouwing, voor het grootste gedeelte ingericht als grasveld. De omgeving bestaat uit huizen en straten. Het plan maakt 5 vrijstaande woningen mogelijk, een woongebouw met 8 appartementen, een gezondheidscentrum met een oppervlakte tot 1.500 m2 en parkeergelegenheid voor de appartementen en het gezondheidscentrum. Het voornemen is om in het gezondheidscentrum in ieder geval een huisartsenpraktijk en apotheek onder te brengen. Uit de plantoelichting volgt dat met het plan tegemoet wordt gekomen aan een behoefte vanuit het dorp aan meer woningen.

De woonpercelen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] grenzen aan de oostelijke zijde van het plangebied. Zij komen met name op tegen de mogelijkheid om op korte afstand van hun woningen een gezondheidscentrum te realiseren.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Het beroep van [appellante sub 1]

Mer-beoordeling

3.       [appellante sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte heeft nagelaten om te beoordelen of voor dit plan een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Zij wijst erop dat hier sprake is van een activiteit als bedoeld in categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, te weten: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".

3.1.    De raad stelt dat het college van burgemeester en wethouders op 25 augustus 2020 onder andere heeft besloten dat het niet nodig is om een milieueffectrapport te maken. De door [appellante sub 1] bedoelde toets heeft volgens hem plaatsgevonden.

3.2.    In de toelichting bij het plan is vermeld dat bij dit bestemmingsplan sprake is van de activiteit als bedoeld in categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. In de bij dit besluit behorende adviesnota van 18 augustus 2020 is uiteengezet waarom dit niet hoeft. De door [appellante sub 1] bedoelde beoordeling heeft daarmee plaatsgevonden. Het betoog mist feitelijke grondslag.

Afstand tot gezondheidscentrum; bezonning, privacy en uitzicht

4.       [appellante sub 1] stelt dat de afstand tussen de grens van het perceel van haar woning aan de [locatie 1] en de oostelijke grens van het bouwvlak van het gezondheidscentrum onacceptabel klein is. Omdat het gebouw 11 m hoog kan worden, zal dit leiden tot minder bezonning van haar perceel, een ernstige aantasting van haar privacy en minder uitzicht. De naar aanleiding van haar zienswijze aangepaste maximumdakhelling van 50o komt aan haar bezwaren onvoldoende tegemoet. [appellante sub 1] wil graag een buffer van 15 m tussen de perceelsgrens en het gezondheidscentrum.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het gezondheidscentrum op de plek komt waar tot 2002 een buurthuis stond dat ook een groot volume had. Ook stond er een woning direct naast het perceel van [appellante sub 1]. Het gaat verder om een locatie in het centrumgebied van het dorp. De afstand tussen de woning van [appellante sub 1] tot het bouwvlak zal ongeveer 5 m bedragen. Dit is geen ongebruikelijke afstand in deze straat tussen woningen onderling. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 6 en 11 m komen overeen met twee lagen met een kap en zijn niet ongewoon in een centrumgebied. Omdat het gebouw ten westen van de woning komt te staan, zal het alleen invloed hebben op de bezonning in de avonduren. Volgens de raad zullen er op het gebied van privacy, uitzicht en bezonning geen buitenproportioneel negatieve effecten optreden voor [appellante sub 1].

4.2.    Aan gronden aan de oostzijde van het plangebied is de bestemming "Maatschappelijk - Gezondheidscentrum" toegekend. Deze bestemming maakt onder meer gebouwen en overkappingen ten behoeve van een gezondheidscentrum mogelijk. Aan een groot deel van deze gronden is ook de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en mogen een goot- en bouwhoogte hebben van maximaal 6 en 11 m. De dakhelling mag maximaal 50o zijn. Ten oosten van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk - Gezondheidscentrum" ligt ter hoogte van het woonperceel van [appellante sub 1] een strook grond van ongeveer 3 m breed waaraan in het plan de bestemming "Tuin" is toegekend.

4.3.    De afstand tussen de gronden waaraan in het plan ten behoeve van een gezondheidscentrum de aanduiding "bouwvlak" is toegekend en de woning van [appellante sub 1] bedraagt ongeveer 5 m. De raad stelt terecht dat dit een afstand is die niet ongebruikelijk is tussen woningen aan de Foarwei. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 6 en 11 m zijn weliswaar groter dan wat in de directe omgeving is toegelaten, maar niet ongebruikelijk voor gebouwen in het centrumgebied van een dorp. Mede gelet op de omstandigheid dat de woning van [appellante sub 1] ook in het centrumgebied staat, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de toegekende aanduiding "bouwvlak" niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de privacy en het uitzicht van [appellante sub 1]. Omdat de woning van

[appellante sub 1] verder is gelegen ten oosten van de gronden waaraan de aanduiding "bouwvlak" is toegekend, heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat die aanduiding niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de bezonning van de woning van [appellante sub 1]. Het betoog slaagt niet.

Geluid

5.       [appellante sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte heeft verzuimd om de toegezegde aanpassing van het plan met betrekking tot geluidhinder uit te voeren. Deze aanpassing zou bestaan uit het toevoegen van een aanduiding op de verbeelding waardoor de gronden en gebouwen ter plaatse niet te gebruiken zijn voor bedrijven van een andere categorie dan categorie 1. De aanduiding ontbreekt en de regels zijn evenmin aangepast, aldus

[appellante sub 1].

5.1.    De raad stelt dat in de nota van zienswijzen per ongeluk is blijven staan dat een aanduiding zal worden toegekend aan de gronden van het gezondheidscentrum. Dit is uiteindelijk niet gebeurd, maar wel is artikel 3.1, onder a, van de bestemmingsregels aangepast en is een definitie van "gezondheidscentrum" toegevoegd. Hiermee is uiteindelijk hetzelfde resultaat bereikt, te weten dat alleen bedrijven van categorie 1 zijn toegelaten.

5.2.    Artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:

"De voor 'Maatschappelijk - gezondheidscentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een gezondheidscentrum"

De definitie van "gezondheidscentrum" in artikel 1.23 van de planregels luidt: "verzamelgebouw waarin maatschappelijke voorzieningen gevestigd zijn ten behoeve van zorgverlening, met een apotheek, huisartsen, fysiotherapie, psychologie en andere soortgelijke zorgvoorzieningen met bijbehorende zorgfaciliteiten en (para)medische dienstverlening, eventueel met bijbehorende ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen".

5.3.    De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op artikel 3.1, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1.23 van de planregels, op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk - Gezondheidscentrum" geen andere bedrijven zijn toegestaan dan bedrijven van categorie 1 als bedoeld in de VNG-richtlijn "Bedrijven en milieuzonering". Om deze reden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het besluit onzorgvuldig heeft genomen door niet de door [appellante sub 1] bedoelde aanduiding toe te kennen aan de gronden met die bestemming. Met een aanpassing van de planregels is immers hetzelfde resultaat bereikt. Het betoog slaagt niet.

Parkeren en watercompensatie

6.       [appellante sub 1] betoogt dat de uitgangspunten die voor de aspecten parkeren en watercompensatie zijn opgenomen in de plantoelichting, ten onrechte niet als voorwaardelijke verplichtingen in de planregels zijn opgenomen. Het gaat om het realiseren en instandhouden van 52 parkeerplaatsen en een waterberging van 130 m2.

6.1.    De raad stelt dat de parkeerplaatsen voor de vrijstaande woningen op eigen terrein zullen worden gerealiseerd en dat er dan nog 41 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd voor het appartementengebouw en het gezondheidscentrum. Daarvoor is een terrein van 1.200 m2 beschikbaar dat een verkeersbestemming heeft gekregen. De raad vindt het niet nodig om de aanleg en de instandhouding van de parkeerplaatsen neer te leggen in een voorwaardelijke verplichting in de planregels.

Over de watercompensatie merkt de raad op dat die afdwingbaar is via de Keur van het Wetterskip Fryslân en dat watercompensatie daarom niet ook nog geregeld hoeft te worden in het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 3.3 van de Keur is het verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoeren te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Hierop is een vrijstelling van toepassing wanneer aan de compensatieregels wordt voldaan zoals genoemd in het wateradvies.

6.2.    Uit de plantoelichting volgt dat het plan zal leiden tot een behoefte aan 52 parkeerplaatsen. Hiervan zijn 41 parkeerplaatsen voor de 8 appartementen en het gezondheidscentrum en 11 parkeerplaatsen voor de vrijstaande woningen. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat hij het niet nodig vindt dat in het plan wordt geborgd dat de 52 parkeerplaatsen worden aangelegd en in stand worden gehouden. Wat de raad betreft is het voldoende dat in het plangebied de ruimte aanwezig is om deze parkeerplaatsen te realiseren. Hij heeft daarbij gewezen op de mogelijkheden die er zijn om in de omgeving van het plangebied te parkeren in parkeervakken en langs de wegen, onder andere langs de Foarwei. Van een parkeerprobleem is in de directe omgeving van het plangebied volgens de raad geen sprake, ook omdat de parkeervraag in de loop der tijd is afgenomen vanwege het verdwijnen van voorzieningen. Gezien die geringe parkeervraag in de omgeving ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de aanleg en instandhouding van 52 parkeerplaatsen in het plan had moeten borgen. Het betoog slaagt niet.

6.3.    Artikel 3.3 van de Keur Wetterskip Fryslân 2013 luidt:

"Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond wordt bebouwd of verhard."

Artikel 3.9, eerste lid, luidt:

"Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.6 en artikel 3.11 algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de watervergunningplicht of een algeheel verbod voor het verrichten van bepaalde handelingen."

Artikel 2.12.1 van de Algemene regels bij de keur Wetterskip Fryslân 2018 luidt:

"Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid van de keur, voor het versneld tot afvoer laten komen van neerslag naar een oppervlaktewaterlichaam, door het verharden of bebouwen van meer dan 200 m² onverharde grond in de volgende gevallen.

Stedelijk gebied

(…)

b. De verharding/bebouwing vindt plaats in het stedelijk gebied en de uitvoering geschiedt conform het door het waterschap afgegeven wateradvies over een omgevingsvergunning dan wel bestemmingsplan.

(…)"

7.       Uit paragraaf 4.5 van de plantoelichting volgt dat bij de voorgenomen verharding als gevolg van het plan er overeenkomstig de door het Wetterskip Fryslân gehanteerde compensatienorm van 10% voor toegevoegde verharding, een watercompensatie gerealiseerd en in stand gehouden moet worden van 126 m2 (afgerond: 130 m2). Deze 10%-compensatienorm is ook opgenomen in het wateradvies van 27 november 2019 dat het Wetterskip Fryslân over dit bestemmingsplan heeft afgegeven.  De regeling in artikel 3.3 van de Keur Wetterskip Fryslân 2013, in samenhang met artikel 2.12.1, aanhef en onder b (kopje "Stedelijk gebied"), van de Algemene regels bij de keur Wetterskip Fryslân 2018, zorgt ervoor dat bij uitvoering van het plan de realisering en instandhouding van de in het wateradvies voorgeschreven watercompensatie door het waterschap kan worden afgedwongen. Omdat de realisering en instandhouding al langs deze weg is gewaarborgd, hoefde de raad de watercompensatie van 126 m2 niet vast te leggen in een voorwaardelijke verplichting. Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellant sub 2]

8.       Terpsta woont op het perceel [locatie 2] te Damwâld en stelt dat na de bouw van het gezondheidscentrum in aanzienlijke mate zonlicht aan haar woning zal worden onttrokken. Daarbij gaat het in het bijzonder om de avondzon. Volgens haar zijn haar belangen niet evenwichtig afgewogen en ontbreekt een wetenschappelijke onderbouwing bij de beslissing op haar zienswijze.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de bezonning van de woning van [appellant sub 2] niet onaanvaardbaar zal verminderen door de bouw van het gezondheidscentrum. In dit geval is de achtergevel van de woning de noordgevel en worden de zuid- en oostgevel niet beïnvloed door het plan. De westgevel zal volgens de raad minder zon gaan ontvangen, maar er blijft ook daar bezonning mogelijk, namelijk wanneer de zon in het zuiden tot westzuidwesten staat. Daarbij is van belang dat de voorgevel van de woning ongeveer 4 m zuidelijker staat dan de zuidelijke grens van het bouwvlak voor het gezondheidscentrum en dat de afstand tussen dat bouwvlak en de westelijke gevel van de woning ruim 7 m bedraagt.

8.2.    Zoals hiervoor al is overwogen, maakt het plan ter plaatse van de bestemming "Maatschappelijk - Gezondheidscentrum" en de aanduiding "bouwvlak" een gebouw mogelijk met een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van 6 en 11 m en een maximaal toegestane dakhelling van 50o. De woning van [appellant sub 2] ligt ten oosten van de gronden waaraan de aanduiding "bouwvlak" is toegekend, op een afstand van ruim 7 m. Verder staat de voorgevel van de woning enkele meters zuidelijker dan de zuidelijke grens van het bouwvlak. Door de ligging van de woning ten opzichte van de gronden waaraan de aanduiding "bouwvlak" is toegekend, zijn de gevolgen van het bestemmingsplan voor de bezonning van de woning beperkt tot de westelijke gevel van die woning. Weliswaar zal op die gevel de zogenoemde "avondzon" verminderen maar door de situering van de woning ten opzichte van het bouwvlak van het gezondheidscentrum zal die vermindering beperkt zijn.

Gelet daarop heeft de raad de gevolgen van het plan voor de bezonning van de woning van [appellant sub 2] aanvaardbaar mogen achten. Voor het oordeel dat de raad geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot het aspect bezonning bestaat geen aanleiding.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Lap
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

288