Uitspraak 202103943/1/R3


Volledige tekst

202103943/1/R3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Haaksbergen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Haaksbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 heeft de raad besloten om geen medewerking te verlenen aan het verzoek tot het wijzigen van de bestemming aan de overzijde van [locatie 1] in Haaksbergen naar een woonbestemming.

Bij besluit van 27 januari 2021 heeft de raad besloten om het daartegen gemaakte bezwaar van [appellant B] niet-ontvankelijk te verklaren en het bezwaar van [appellant A] ongegrond te verklaren.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door C.D.A. Watson en A. Schra, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant A] is eigenaar van het perceel [locatie 1] in Haaksbergen en het daar tegenover gelegen perceel. Op het perceel [locatie 1] bevindt zich een boerderij, genaamd "[naam]", die als gemeentelijk monument is aangewezen. In het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen" is aan de twee percelen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" toegekend.

2.       Op 9 januari 2019 hebben [appellanten] een verzoek ingediend voor het wijzigen van de bestemming van het perceel aan de overzijde van [locatie 1]. In dit verzoek wordt gevraagd om de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" te wijzigen naar de bestemming "Wonen" en om aan het perceel van het monument de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" toe te kennen.

3.       Bij besluit van 27 januari 2021 heeft de raad het besluit om geen medewerking te verlenen aan het verzoek gehandhaafd met verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 19 november 2020. Hierin is het volgende vermeld:

"Onze commissie is van oordeel dat uw raad het verzoek tot een bestemmingsplanwijziging terecht heeft afgewezen. Onze commissie acht de door uw raad genoemde argumenten om geen medewerking te verlenen aan de verzochte bestemmingsplanherziening daarvoor voldoende. Onze commissie is van oordeel dat het realiseren van een nieuwe woonbestemming niet wenselijk is wanneer de bedrijfsvoering c.q. ontwikkeling van nabijgelegen percelen bestemd als ‘Agrarisch-Agrarisch bedrijf’ door de nieuwe woonbestemming met inachtneming van de geurregelgeving wordt belemmerd. Het plan om het perceel een woonbestemming te geven voldoet hierdoor niet aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Onze commissie is niet alleen gebleken dat het realiseren van een woonbestemming strijdig is met artikel 14, tweede lid, van de Wet geurhinder en veehouderij, maar het verzoek van [appellant B] voldoet ook niet aan het vastgestelde Rood-voor Roodbeleid."

[appellanten] kunnen zich niet verenigen met het besluit van 27 januari 2021, waarbij het bezwaar van [appellant B] niet-ontvankelijk is verklaard en het bezwaar van [appellant A] ongegrond is verklaard. Zij betogen dat de raad met de verwijzing naar de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen woonbestemming kan worden toegekend.

Toetsingskader

4.       Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Beroepsgronden

Ontvankelijkheid [appellant B]

5.       Bij het bestreden besluit heeft de raad het bezwaar van [appellant B] tegen het besluit van 21 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Uit de omstandigheid dat [appellant B] in beroep inhoudelijke gronden aanvoert, leidt de Afdeling af dat hij zich niet kan verenigen met het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar.

5.1.    De raad verwijst in het bestreden besluit naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 19 november 2020. Hierin is vermeld dat uit kadastrale informatie is gebleken dat alleen [appellant A] eigenaar is van het perceel waarop het verzoek om bestemmingsplanwijziging betrekking heeft en dat tijdens de hoorzitting de gemachtigde van [appellant B] heeft aangegeven dat hij in gemeenschap van goederen is gehuwd met [appellant A]. Volgens de commissie is echter niet gebleken dat [appellant B], nu hij gelet op de kadastrale informatie geen eigenaar van het perceel is, een rechtstreeks belang heeft bij het verzoek om medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming van het perceel aan de overzijde van [locatie 1].

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ten onrechte niet van belang geacht of [appellant B], zoals door zijn gemachtigde is gesteld, in gemeenschap van goederen is gehuwd met [appellant A]. De raad kon niet met een enkele verwijzing naar kadastrale gegevens tot de conclusie komen dat [appellant B] geen belanghebbende is bij het besluit van 21 april 2020. Het bestreden besluit is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd en komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.

Rood-voor-Rood-beleid

6.       [appellant A] voert aan dat de raad ten onrechte het Rood-voor-Rood-beleid heeft betrokken bij de afwijzing van het verzoek.

6.1.    De raad is in het besluit van 21 april 2020 ingegaan op de alternatieve mogelijkheid om met toepassing van het Rood-voor-Rood-beleid een woning te realiseren. In dat besluit is de raad tot de conclusie gekomen dat ook met toepassing van dat beleid geen woning kan worden gerealiseerd, omdat de gewenste ontwikkeling niet voldoet aan de voorwaarden van dat beleid. Er is geen grond om te oordelen dat de raad het Rood-voor-Rood-beleid niet mocht betrekken bij de beoordeling van het verzoek. Het betoog faalt.

Wet geurhinder en veehouderij

7.       [appellant A] betoogt dat de raad ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen woonbestemming kan worden toegekend aan het perceel aan de overzijde van [locatie 1]. In dit verband betoogt zij dat de Wgv niet in de weg staat aan de verzochte bestemmingswijziging. [appellant A] wijst daarbij, in het licht van het gelijkheidsbeginsel, op de omstandigheid dat eerder ook al een woonbestemming is toegekend aan het perceel [locatie 2], dat ligt ten zuiden van het agrarisch bouwvlak op het adres [locatie 1]. Volgens haar is dat geen fout geweest, omdat deze woning al jaren geen bedrijfswoning meer is maar wordt bewoond als burgerwoning. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat dat een fout is geweest, betoogt [appellant A] dat de woning op het perceel [locatie 2] dan in ieder geval een belemmering vormt voor het vestigen van een veehouderij op het perceel [locatie 1] en dat die inperking van de gebruiksmogelijkheden dan ook niet wordt vergroot door aan het perceel aan de overzijde van [locatie 1] een woonbestemming toe te kennen.

Verder voert [appellant A] aan dat het geldende bestemmingsplan op dit moment wel degelijk de bouw van een nieuwe bedrijfswoning toelaat, mits wordt aangetoond dat de woning wordt gebruikt ten dienste van de bestemming.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het toekennen van een woonbestemming de ontwikkeling van nabijgelegen percelen met een agrarische bestemming, zoals het perceel [locatie 1], kan belemmeren. De raad heeft gewezen op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een minimale afstand van 50 m van een geurgevoelig object tot een veehouderij is voorgeschreven. Het toekennen van een woonbestemming belemmert daarom de vestiging van een veehouderij op het perceel [locatie 1], hetgeen niet strekt tot een goede ruimtelijke ordening.

Volgens de raad gaat het bij de situatie van de woning gelegen op [locatie 2] om een gemaakte fout. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel, gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792), geen reden is om een gemaakte fout te herhalen.

7.2.    Aan het perceel [locatie 1] is in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen" de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" toegekend. Deze bestemming maakt ook een agrarisch bedrijf mogelijk dat is gericht op het voortbrengen van producten door het houden van dieren. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel waaraan [appellant A] een woonbestemming toegekend wil zien, is gelegen op een afstand van minder dan 50 m van het perceel [locatie 1]. Gelet op artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wgv, kan de aanwezigheid van een geurgevoelig object op dat perceel ertoe leiden dat geen omgevingsvergunning meer kan worden verleend voor het oprichten van een veehouderij op het perceel [locatie 1]. De raad heeft bij de afwijzing van het verzoek meer gewicht toegekend aan het belang om op het perceel [locatie 1] een veehouderij te kunnen vestigen dan aan het belang van [appellant A] om op het perceel aan de overzijde een woning te kunnen realiseren. Ter zitting heeft de raad evenwel toegegeven dat het niet waarschijnlijk is dat op het perceel [locatie 1] een veehouderij zal worden gevestigd. De reden daarvoor is dat het perceel beperkt van omvang is en dat de gemeente er vanuit gaat dat het op dat perceel aanwezige gemeentelijk monument in stand zal blijven. De raad heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het belang om op het perceel [locatie 1] een veehouderij te kunnen vestigen. Het betoog slaagt.

7.3.    Gelet op het vorenstaande komt de Afdeling niet meer toe aan een bespreking van de beroepsgrond over de woonbestemming die is toegekend aan het perceel [locatie 2].

7.4.    De raad heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat er op dit moment geen mogelijkheid bestaat om een bedrijfswoning te realiseren op het perceel [locatie 1], omdat in artikel 4.2.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen" is bepaald dat een bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf. Niet is gebleken dat op het perceel [locatie 1] een reëel agrarisch bedrijf aanwezig is. Het betoog faalt.

Conclusie

8.       Gelet op wat [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Dit betekent dat de raad opnieuw een besluit dient te nemen op het bezwaar van [appellanten].

Proceskosten

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haaksbergen van 27 januari 2021;

III.      gelast dat de raad van de gemeente Haaksbergen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Lap

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

288-1029