Uitspraak 202103297/1/R3


Volledige tekst

202103297/1/R3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te De Zilk, gemeente Noordwijk, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Noordwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] eo" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud [partij]) hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 oktober 2022, waar [appellant] en anderen en de raad, vertegenwoordigd door N.N.C. Plug en C.B.M. van Eeden, zijn verschenen. Ook is [partij], vertegenwoordigd door mr. A.K. Koornneef, op de zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [partij] is eigenaar van een perceel gelegen ten westen van de [locatie], kadastraal bekend gemeente Noordwijk, sectie A, nummer 3490. Hij wil op een deel van dit perceel een woning bouwen. Op grond van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2015" (hierna: het vorige bestemmingsplan), is dat niet toegestaan. Op grond van het vorige bestemmingsplan rust op deze gronden namelijk de bestemming "Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1", waar alleen een bedrijfswoning is toegestaan. Daarnaast is op de verbeelding van het vorige bestemmingsplan geen bouwvlak opgenomen op de locatie waar [partij] de woning wil bouwen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet wel in de mogelijkheid de woning te realiseren. Hiervoor is op de verbeelding van het bestemmingsplan een bouwvlak opgenomen. Ook is voor de gronden binnen dit bouwvlak de bestemming aangepast. Op grond van het bestemmingsplan rust op de gronden binnen dit bouwvlak de bestemming "Wonen".

Verder is op de verbeelding van het bestemmingsplan het achter het adres [locatie], De Zilk gelegen bouwvlak, ten opzichte van het bouwvlak op de verbeelding van het vorige bestemmingsplan, verkleind. Dit betekent dat dat gedeelte van het bouwvlak op grond van het bestemmingsplan is komen te vervallen.

2.       [appellant] en anderen zijn eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. Zij zijn het niet eens met het mogelijk maken van de woning op deze locatie, onder meer vanwege de ligging in het bollenteeltgebied.

3.       In deze uitspraak gaat het over de vraag of de raad, gelet op de bezwaren van [appellant] en anderen, de woning op deze locatie planologisch heeft kunnen toestaan. De beroepsgronden van [appellant] en anderen zijn onder te verdelen in gronden die gaan over de procedure die de raad heeft gevolgd om tot het plan te komen en in gronden die gaan over de inhoud van het plan.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Ontvankelijkheid

5.       De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep, voor zover dit een aantal appellanten betreft, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de raad wonen zij te ver weg van het plangebied en zijn zij daarom geen belanghebbende.

5.1.    In de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze naar voren heeft gebracht tegen een ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

De Afdeling stelt vast dat in dit geval op grond van artikel 3.8, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. [appellant] en anderen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zienswijze naar voren gebracht. Dit betekent, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, dat de vraag of [appellant] en anderen belanghebbende zijn, niet van belang is voor de beoordeling of het beroep ontvankelijk is. Alleen al daarom volgt de Afdeling de raad niet in zijn betoog dat het beroep van [appellant] en anderen, wat betreft een aantal appellanten, niet-ontvankelijk is. De vraag of alle appellanten belanghebbende zijn, laat de Afdeling dan ook in het midden.

Het beroep

Procedureel

Onzorgvuldige procedure

6.       [appellant] en anderen voeren aan dat de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan onzorgvuldig is verlopen. Zij wijzen erop dat vanaf het moment dat het plan bekend werd, er discussie over is geweest. Tijdens een raadsvergadering in april 2020 heeft de raad het ontwerpbestemmingsplan verworpen. Het ontwerpbestemmingsplan is op dat moment daarom niet ter inzage gelegd. [appellant] en anderen dachten dat de zaak daarmee was afgedaan. Via een amendement van een van de fracties in de raad is het ontwerpbestemmingsplan echter opnieuw geagendeerd en opnieuw behandeld in de raadsvergadering. [appellant] en anderen stellen dat zij, als tegenstanders van het plan, hier ten onrechte door de raad niet van op de hoogte zijn gebracht. In de brieven die wel naar een aantal tegenstanders van het plan zijn gestuurd, stonden niet de juiste data waarop het ontwerpbestemmingsplan zou worden besproken door de raad. Ook is de datum waarop het ontwerpbestemmingsplan zou worden besproken door de raad een keer veranderd, waardoor de door [appellant] en anderen georganiseerde informatiemiddag ter plaatse zijn betekenis verloor. [appellant] en anderen menen dat de communicatie met hen niet goed is verlopen.

6.1.    De Afdeling begrijpt dat de wijze waarop de raad tot het besluit is gekomen het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen en de communicatie hierover volgens [appellant] en anderen zorgvuldiger had kunnen verlopen. Maar deze bezwaren richten zich op de periode voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan, de zienswijzen daarop en de bestuursrechtelijke besluitvorming. Deze periode maakt geen onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure waarover regels in de Awb, Wro en het Besluit ruimtelijke ordening zijn opgenomen. De kritiek van [appellant] en anderen op de behoorlijkheid van de gang van zaken in de voorfase van de planvorming in de politieke arena heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling merkt daarbij op dat [appellant] en anderen in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze in te dienen over het ontwerpbestemmingsplan en dat zij dit ook hebben gedaan. Ongeacht of zij hun bezwaren in de voorprocedure voldoende naar voren hebben kunnen brengen, hebben zij dit in het kader van de zienswijzenprocedure in ieder geval kunnen doen. De raad heeft deze bezwaren kunnen betrekken bij de keuze het bestemmingsplan vast te stellen.

Het betoog slaagt niet.

Inhoudelijk

Strijd met de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport

7.       [appellant] en anderen voeren aan dat het plan in strijd met de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (hierna: ISG) is vastgesteld. Zij wijzen erop dat het gebied waarbinnen de woning mogelijk wordt gemaakt in de ISG is aangeduid als "openheid actief vergroten". Aan de in de ISG genoemde voorwaarden waaronder nieuwe bebouwing binnen dit gebied mag worden toegestaan, wordt volgens [appellant] en anderen niet voldaan, omdat de openheid niet actief wordt vergroot. De openheid wordt volgens [appellant] en anderen ook niet vergroot door de verkleining van het bouwvlak dat ligt achter het adres [locatie], omdat hiermee geen bouwrechten worden ingeleverd. Met de bestaande bebouwing op dat bouwvlak zijn de planologisch maximaal toegestane bouwmogelijkheden namelijk al benut. [appellant] en anderen wijzen in dit kader op het gevaar van precedentwerking: als binnen dit volgens de ISG waardevolle gebied gebouwd mag worden zonder dat er iets gesloopt wordt of een bestaand bouwrecht wordt ingeleverd, bestaat het risico dat dat binnen de gehele Zilkerpolder mogelijk wordt.

7.1.    De ISG is een gezamenlijke structuurvisie van de zes Greenportgemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen. De ISG richt zich op herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek in samenhang met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten. In paragraaf 5.1 van de ISG staat dat de greenportgemeenten met de vaststelling van de ISG een juridisch zelfbindend planologisch kader hebben vastgesteld voor de toekomstige ontwikkeling van het ISG-gebied.

In paragraaf 5.4 van de ISG staat dat een landschapsperspectief is gepresenteerd om een goede balans te scheppen tussen bedrijfsbelang en woningbouw versus de landschappelijke kwaliteit. Dit perspectief maakt onderscheid tussen twee gebiedscategorieën met elk twee subcategorieën:

1. Een gebiedscategorie waar nieuwe bebouwing in beginsel mogelijk is. Voorwaarde is dat de bebouwing bijdraagt aan het beleid van schaalvergroting, sanering en uitbreiding van greenportgerelateerde agrarische bebouwing met aanleg van beplanting en verbetering van de beeldkwaliteit:

a. Een subcategorie waar nieuwe bebouwing in beginsel op locatie mogelijk is.

b. Een subcategorie waar nieuwe bebouwing in beginsel op locatie mogelijk is, onder de voorwaarde dat openheid en zichtlijnen behouden blijven.

2. Een categorie waar nieuwe bebouwing in beginsel niet mogelijk is, tenzij de bebouwing bijdraagt aan de herstructurerings- c.q. saneringsopgave en dan uitsluitend onder nader te stellen strenge voorwaarden:

a. Een subcategorie waar de openheid actief dient te worden vergroot  (wegnemen verrommeling door slopen van bestaande bebouwing).

b.  Een subcategorie waar sprake is van behoud van openheid met verbetering van landschappelijke kwaliteit, groen en open weidekarakter.

Op pagina 38 van de ISG staat een kaart waarop zichtbaar is welke subcategorie waar geldt. Deze kaart wordt verder de Kaart Landschapsperspectief genoemd.

7.2.    In paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting staat dat het plangebied is gelegen in de zone waarvoor op grond van de ISG het "nee, tenzij" beleid geldt. Dit beleid is gericht op sanering, waarbij uitbreidingen en bebouwing alleen worden toegestaan onder strenge voorwaarden. Over het plan staat in de plantoelichting dat wordt voorzien in de bouw van één woning aangrenzend aan het perceel [locatie], waardoor geen sprake is van een aantasting van de openheid en/of zichtlijnen. In de plantoelichting wordt afgesloten met de conclusie dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de ambities van de ISG zoals onder andere opgenomen in de Kaart Landschapsperspectief.

7.3.    In het verweerschrift heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het plan past binnen de uitgangspunten van de ISG. De raad is in het verweerschrift niet ingegaan op de ligging van het plangebied in één van de gebiedscategorieën uit paragraaf 5.4 van de ISG. De raad heeft toegelicht dat greenportwoningen in het gehele buitengebied mogen worden gerealiseerd, mits sprake is van een geschikte locatie en de woning landschappelijk kan worden ingepast.

De raad heeft er in het verweerschrift ook op gewezen dat een aanzienlijk deel van het bouwvlak achter het adres [locatie] komt te vervallen, waardoor de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan significant afnemen en het vrijhouden van het vergezicht ter plaatse is verzekerd.

7.4.    [appellant] en anderen hebben de voorzieningenrechter van de Afdeling eerder verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 18 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2552, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling dit verzoek toegewezen. In overweging 4.4 van deze uitspraak wordt het standpunt dat de raad op de zitting bij de voorzieningenrechter heeft ingenomen, beschreven. De raad heeft toegelicht dat de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (hierna: de GOM) tegen betaling grond uitgeeft waarop greenportwoningen, zoals de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woning, kunnen worden gerealiseerd. Die betaling wordt door de GOM mede ingezet voor het doel om bestaande bebouwing te laten slopen. Zo heeft ook [partij] als initiatiefnemer van de woning een betaling aan de GOM gedaan die de GOM voor dit doel inzet. De raad heeft naar voren gebracht dat de GOM jaarlijks verslag uitbrengt aan de raden van de zes betrokken gemeenten, maar dat de raad geen inzicht heeft in de wijze waarop de GOM de betaling van [partij] in dit specifieke geval inzet. Volgens de raad hoeft het ook niet te gaan om sloop van bebouwing in de directe nabijheid van de op te richten woning, maar kan de GOM de betaling ook gebruiken om elders in het greenportgebied herstructureringsprojecten uit te voeren. Ook heeft de raad desgevraagd meegedeeld dat de GOM daarbij geen verschillende normen hanteert, afhankelijk van de subcategorie van het gebied waarbinnen een greenportwoning mogelijk wordt gemaakt. De ligging in de subcategorie "Openheid actief vergroten" betekent volgens de raad slechts dat strengere eisen worden gesteld aan de ruimtelijke inpassing van die greenportwoning.

7.5.    Op de in deze bodemprocedure gehouden zitting heeft de raad opnieuw een toelichting gegeven over de verhouding tussen het bestemmingsplan en de ISG. De raad heeft over de Kaart Landschapsperspectief toegelicht dat de locatie waar de nieuwe woning wordt gebouwd, niet ligt in het gebied dat is aangeduid met de subcategorie "Openheid actief vergroten", maar in het gebied daar net boven, dat op de kaart wit is gekleurd. De wit gekleurde gebieden geven volgens de raad de lintbebouwing weer. De Kaart Landschapsperspectief geeft hierover geen regels. De raad heeft verder toegelicht dat het inleveren van een deel van het bouwvlak geen vereiste is op grond van het ISG, maar door de raad als een positieve bijkomstigheid wordt gezien.

7.6.    De Afdeling stelt vast dat de raad op uiteenlopende wijzen heeft gemotiveerd waarom het plan past binnen de ISG. Op de zitting in de bodemprocedure is daarbij voor het eerst aan de orde gekomen dat de woning op de Kaart Landschapsperspectief niet zou liggen in het gebied van de subcategorie "Openheid actief vergroten". Dit is een ander standpunt dan de raad in de plantoelichting en bij de voorzieningenrechter van de Afdeling heeft ingenomen. Doordat de raad dit standpunt op de zitting in de bodemprocedure voor het eerst en ook alleen mondeling naar voren heeft gebracht, kan de Afdeling niet verifiëren of het klopt dat de nieuw te bouwen woning op de Kaart Landschapsperspectief niet ligt in het gebied van de subcategorie "Openheid actief vergroten". Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarom onvoldoende gemotiveerd dat het mogelijk maken van de woning op deze locatie in overeenstemming is met de ISG.

Het betoog slaagt.

8.       [appellant] en anderen voeren aan dat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat het te bebouwen perceel een zogenoemde overhoek is. De grond kan volgens [appellant] en anderen wel gebruikt worden ten behoeve van de bollenteelt. Op dit moment wordt het stuk grond namelijk gebruikt voor opslag van stro, compost en stalling van diverse landbouwwerktuigen. Daarnaast is het volgens [appellant] en anderen ook mogelijk de grond machinaal te bewerken ten behoeve van bollenteelt.

8.1.    In het landschapsadvies, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat de grond waar de woning op wordt gerealiseerd inefficiënt is gesitueerd vanwege de hedendaagse wijze van telen. Daaraan wordt in het landschapsadvies de conclusie verbonden dat de grond kan worden beschouwd als "overhoek". Op de zitting heeft de raad toegelicht dat deze kwalificatie van belang is in het kader van de ISG, omdat daarin staat dat het areaal eersteklas bollengrond niet mag afnemen. In dit geval is daarvan volgens de raad geen sprake, omdat de grond niet machinaal kan worden bewerkt en daardoor niet doelmatig in gebruik kan worden genomen als bollengrond.

8.2.    In paragraaf 2.6 van de ISG staat als uitgangspunt beschreven dat het totale areaal van 2.625 ha aan eersteklas bollengrond niet mag afnemen. In paragraaf 5.3 van de ISG staat verder dat als eersteklas bollengrond aan de bestemming moet worden onttrokken en er sprake is van verlies van m² eersteklas bollengrond, daaraan de verplichting wordt gekoppeld dat elders evenveel m² eersteklas bollengrond wordt geproduceerd.

8.3.    De Afdeling stelt vast dat de raad ook voor het eerst op de zitting in de bodemprocedure naar voren heeft gebracht dat het antwoord op de vraag of het perceel kan worden gekwalificeerd als overhoek, van belang is voor de vraag of door het plan eersteklas bollengrond aan de bestemming wordt onttrokken. De Afdeling kan op basis van de informatie die de raad op de zitting heeft gegeven, niet verifiëren of dit standpunt klopt. De Afdeling weegt hier mee dat in de ISG staat dat het totale areaal van 2.625 ha aan eersteklas bollengrond niet mag afnemen, maar dat op grond van de ISG niet duidelijk is wanneer gronden als eersteklas bollengrond moeten worden gekwalificeerd. Het is daardoor ook niet duidelijk hoe het plangebied moet worden gekwalificeerd. Daarbij ziet de Afdeling in de ISG geen aanknopingspunten dat, als het plangebied inderdaad als eersteklas bollengrond moet worden gekwalificeerd, het mogelijk is deze gronden een andere bestemming te geven als deze niet op efficiënte wijze kunnen worden gebruikt voor de bollenteelt. De ISG biedt alleen de mogelijkheid gronden die als eersteklas bollengrond moeten worden gekwalificeerd een andere bestemming te geven als dit wordt gecompenseerd door op een andere locatie evenveel m² eersteklas bollengrond te realiseren. Daarbij wordt door [appellant] en anderen ook bestreden dat de gronden binnen het plangebied niet zouden kunnen worden gebruikt voor de bollenteelt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de ISG.

Het betoog slaagt.

Landschapsadvies

9.       [appellant] en anderen voeren aan dat de raad het landschapsadvies niet aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen. [appellant] en anderen wijzen erop dat het advies is aangeleverd door [partij], waardoor het een positief advies betreft. [appellant] en anderen merken op dat een initiatiefnemer geen negatief advies zou aanleveren. Volgens [appellant] en anderen had de raad daarom een onafhankelijk advies moeten vragen.

Verder menen [appellant] en anderen dat de raad door dit advies en door de wijze waarop dit advies in de Nota van zienswijzen wordt genoemd op het verkeerde been is gezet. In deze Nota staat namelijk alleen dat een positief advies is gegeven, maar wordt niet ingegaan op de negatieve punten die in het advies staan. Verder is de raad er ten onrechte niet op gewezen dat in het advies ten onrechte staat dat het plangebied binnen het uitgangspunt "ja, mits" uit de ISG valt.

9.1.    De enkele omstandigheid dat het landschapsadvies in opdracht van [partij] is opgesteld, biedt geen grondslag voor het oordeel dat de raad hiervan niet heeft mogen uitgaan of dat de raad opdracht had moeten geven aan een andere partij om een landschapsadvies op te stellen. Deze omstandigheid geeft naar het oordeel van de Afdeling geen reden om op voorhand te twijfelen aan de juistheid en de objectiviteit van de inhoud van het landschapsadvies. Ook ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad door de wijze waarop het landschapsadvies in de Nota van Zienswijzen wordt besproken, op het verkeerde been is gezet. De Afdeling weegt hier mee dat uit de Nota van Zienswijzen en de plantoelichting duidelijk blijkt dat bebouwing niet zonder meer kan worden toegestaan in dit gebied. De raad heeft dit dan ook kunnen betrekken in zijn afweging om het plan vast te stellen. De Afdeling stelt verder vast dat, anders dan [appellant] en anderen betogen, in hoofdstuk 3 van het landschapsadvies, onder het kopje "Intergemeentelijke structuurvisie Greenport", staat dat het deel van de Zilkerpolder ten oosten van Zilkerbinnenweg de typering "openheid actief vergroten" heeft gekregen. Anders dan [appellant] en anderen betogen, wordt in het landschapsadvies dus wel uitgegaan van deze gebiedscategorie uit de ISG.

De Afdeling ziet daarom in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het landschapsadvies niet aan het besluit tot vaststelling van het plan ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog slaagt niet.

Beperking bedrijfsvoering

10.     [appellant] en anderen voeren aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de naastgelegen agrarische bedrijven en landeigenaren. Omliggende agrarische bedrijven worden door de woning in hun bedrijfsvoering beperkt. [appellant] en anderen wijzen hierbij op het gevaar van precedentwerking. Als er steeds meer woningen binnen de Zilkerpolder worden gerealiseerd, zal het voor de in het gebied aanwezige agrarische bedrijven steeds lastiger worden hun bedrijfsactiviteiten voort te zetten.

10.1.  In paragraaf 4.8 van de plantoelichting staat dat het plangebied ligt in gemengd gebied als beschreven in de VNG-publicatie. Op grond van de VNG-publicatie geldt een richtafstand van 10 m tussen woningen en bedrijfsgebouwen. De te realiseren woning komt op 20 m afstand van het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw. Daarmee wordt aan de richtafstand voldaan, waardoor sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning, zo staat in de plantoelichting.

In de plantoelichting staat verder dat het realiseren van de woning gevolgen kan hebben voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de omliggende gronden die worden gebruikt voor bollenteelt. Daarom is er een onderzoek uitgevoerd naar deze gevolgen. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. In dit onderzoek wordt vastgesteld dat op het naastgelegen perceel geen open teelt aanwezig is, waardoor de beoogde woning voor dat perceel geen beperking in de bedrijfsvoering zal opleveren. Voor zover er in de omgeving van de woning wel percelen in gebruik zijn voor de bollenteelt, staat in het onderzoek dat in het onlangs uitgebrachte onderzoek van het RIVM geen gezondheidsproblemen naar voren zijn gekomen die samenhangen met het wonen in de nabijheid van bollenteelt. Dit is, zo staat in het onderzoek, door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen bevestigd. Dat geen sprake is van gezondheidsproblemen, komt mede omdat telers in de regel niet spuiten bij harde wind of een windrichting richting woningen. Om eventuele drift of andere kansen op aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in (de tuin van) de woning zoveel als mogelijk uit te sluiten, wordt in het onderzoek geadviseerd om een in de winter groenblijvende haag aan te planten aan de westelijke zijde van de tuin van de woning. Naar aanleiding hiervan is in artikel 6.3.2 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het planten van een beukenhaag.

De raad heeft hiermee de belangen van de omliggende bedrijven uitvoerig in kaart gebracht en in zijn belangenafweging betrokken. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding [appellant] en anderen te volgen in hun stelling dat de raad de belangen van omliggende agrarische bedrijven onvoldoende heeft meegewogen. Voor zover [appellant] en anderen hebben gewezen op het risico van precedentwerking binnen de Zilkerpolder, merkt de Afdeling op dat bij elke woning die door middel van planologische besluitvorming wordt toegestaan, opnieuw de belangen van omliggende bedrijven moeten worden meegewogen. In deze procedure kan de Afdeling alleen een oordeel geven over het nu voorliggend plan.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting natuur en biodiversiteit

11.     [appellant] en anderen voeren aan dat de bouw van de woning een negatief effect zal hebben op de binnen het plangebied aanwezige rugstreeppad, veldleeuwerik en patrijs. Ook deze effecten worden volgens [appellant] en anderen versterkt als er steeds meer woningen in de Zilkerpolder mogelijk worden gemaakt.

11.1.  De vraag of een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De Afdeling merkt op dat in deze procedure alleen kan worden beoordeeld of de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het nu voorliggende plan in de weg staat. De Afdeling kan in deze procedure geen oordeel geven over eventuele toekomstige plannen die ook woningbouw in de Zilkerpolder mogelijk maken.

11.2.  In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, er een inventarisatie van natuurwaarden is uitgevoerd. Deze ecologische inventarisatie is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In deze inventarisatie staat dat op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde heeft. De rugstreeppad is niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Volgens de inventarisatie is het gebied ook ongeschikt als leefgebied voor de rugstreeppad. Over vogelsoorten staat in de inventarisatie dat het voorkomen van verschillende soorten vogels met jaarrond beschermde nesten in de omgeving van het plangebied bekend is, zoals de huismus, gierzwaluw, en enkele soorten roofvogels en uilen. Het plangebied vormt hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van overige vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats, zoals sperwer of ransuil. Verder staat er dat in de tuin en op het erf enkele algemene vogels zijn waargenomen zoals zwarte roodstaart, kauw en putter. Deze soorten kunnen hier ook tot broeden komen. Nesten van deze soorten zijn alleen in het broedseizoen beschermd. In de ecologische inventarisatie wordt daarom tot de conclusie gekomen dat ter plaatse van het plangebied van dit bestemmingsplan aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb niet nodig is. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het verder wel noodzakelijk om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

De Afdeling ziet in de enkele stelling van [appellant] en anderen dat de bouw van de woning een negatief effect zal hebben op de binnen het plangebied aanwezige rugstreeppad, veldleeuwerik en patrijs, onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de raad niet uit heeft kunnen gaan van de conclusies uit de ecologische inventarisatie. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.     Gelet op wat onder 7.6 en 8.3 is overwogen, is het besluit van 16 maart 2020 in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen.

Bestuurlijke lus

13.     Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

14.     De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen de hiervoor in overwegingen 7.6 en 8.3 geconstateerde gebreken te herstellen. De raad kan dit doen door alsnog deugdelijk te motiveren dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de ISG, gelet op de ligging van het plangebied op de Kaart Landschapsperspectief en het uitgangspunt uit de ISG dat het areaal eersteklas bollengrond niet mag afnemen.

15.     Als de raad aanleiding ziet voor het nemen van een gewijzigd besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Een nieuw besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze te worden bekendgemaakt en medegedeeld.

Proceskosten

16.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Noordwijk op:

- binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak de in overwegingen 7.6 en 8.3 genoemde gebreken te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen; en

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.

w.g. Jurgens
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

572-952