Uitspraak 202200429/1/R1


Volledige tekst

202200429/1/R1.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Marx Company B.V. (hierna: Marx Company), gevestigd te Kamperland, gemeente Noord-Beveland,

appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 10 december 2021 in zaak nr. 21/4479 en 21/4480 in het geding tussen:

Vereniging van Eigenaars "De Havenpoort" Dijkdreef 2 tot en met 28 (even nummers) te Kamperland en anderen (hierna: de VVE en anderen)

en

het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2021 heeft het college aan [partij], enig aandeelhouder en directeur van Marx Company, een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een appartementengebouw bestaande uit vier woningen en vier recreatiewoningen aan de Veerweg 159, 161, 163, 165, 167, 169, 171 en 173 in Kamperland

Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft het college het door de VVE en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 15 maart 2021 onder aanvulling van de motivering daarvan in stand gelaten.

Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het door de VVE en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 oktober 2021 vernietigd en het besluit van 15 maart 2021 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Marx Company hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 2 juni 2022 heeft het college opnieuw aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een appartementengebouw bestaande uit vier woningen en vier recreatiewoningen aan de Veerweg 159, 161, 163, 165, 167, 169, 171 en 173 in Kamperland.

De VVE en anderen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juni 2022.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2022, waar Marx Company, vertegenwoordigd door [partij] en mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.A. Mohuddy en ing. W. Kouwer, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de VVE en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       Het bouwplan ziet op de bouw van een appartementengebouw bestaande uit vier permanent te bewonen appartementen en vier recreatief te bewonen appartementen. Op de begane grond is een parkeergarage voorzien. Op de daarboven gelegen eerste bouwlaag zullen drie appartementen worden gerealiseerd, op de tweede bouwlaag zijn ook drie appartementen voorzien en op de bovenste bouwlaag komen twee penthouses.

3.       Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bebouwde kom Kamperland 2016" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien, de bestemming "Wonen", met onder meer de functie-aanduiding "recreatie". Het bouwplan is op meerdere onderdelen in strijd met het bestemmingsplan. Om het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college in het besluit van 15 maart 2021 met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 20, lid 20.3 van de planregels een omgevingsvergunning verleend.

In de bezwaarfase heeft het college onderkend dat het bouwplan op meer onderdelen in strijd is met het bestemmingsplan dan alleen het onderdeel waarvoor omgevingsvergunning was verleend. In het besluit op bezwaar heeft het college hierover uiteengezet dat ter plaatse van het perceel waar het bouwplan is voorzien, slechts grondgebonden woningen zijn toegestaan, omdat op de verbeelding voor het perceel de aanduiding "aaneengebouwd" is opgenomen en ingevolge artikel 1.6 van de regels van het bestemmingsplan onder "aaneengebouwde woning" een grondgebonden woning wordt verstaan. Gestapelde bouw, zoals in het bouwplan is voorzien, is daarom niet toegestaan. Aan de op de verbeelding opgenomen aanduiding "gestapeld" komt in dit geval geen betekenis toe, omdat deze aanduiding niet is doorvertaald in de planregels van het bestemmingsplan, aldus het college. Verder is het vanwege de aan het perceel toegekende gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-dijk" verboden op het perceel te bouwen.

Het college heeft daarom in het besluit op bezwaar aanvullend ook met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan. Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat de parkeergarage en de drie appartementen op de eerste bouwlaag als hoofdgebouw moeten worden gekwalificeerd en dat de uitbreiding daarvan in de vorm van de vijf gestapelde appartementen op de tweede en derde bouwlaag, is aan te merken als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Omdat ingevolge het bestemmingsplan een onbeperkt aantal recreatiewoningen is toegestaan binnen de bestemming "Wonen", is er volgens het college geen strijd met artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Bor.

De VVE en anderen zijn het niet eens met de vergunningverlening.

De uitspraak van de rechtbank

4.       De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft overwogen dat de appartementen in het voorziene appartementengebouw volledig zelfstandige woningen zijn met eigen voorzieningen en dat de vijf appartementen op de twee bovenste bouwlagen niet functioneel verbonden zijn met de ondergelegen drie appartementen. Gelet daarop kunnen deze vijf appartementen naar het oordeel van de rechtbank niet als bij de onderste drie appartementen behorende bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt. Het totale complex moet als één hoofdgebouw worden aangemerkt. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het college voor het bouwplan geen omgevingsvergunning kon verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo. Omdat het college de omgevingsvergunning alleen had kunnen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo, had het college niet de reguliere voorbereidingsprocedure, maar de uniforme openbare voorbereidingsprocedure moeten toepassen. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om niet alleen het besluit op bezwaar van 14 oktober 2021 te vernietigen, maar om ook het besluit van 15 maart 2021 te herroepen, waardoor het college opnieuw op de aanvraag moet beslissen.

Hoger beroep

5.       Marx Company betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voor het bouwplan geen omgevingsvergunning kon verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo. De rechtbank heeft volgens haar ten onrechte overwogen dat bij de vraag of sprake is van een bijbehorend bouwwerk, als bedoeld in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel 1 van bijlage II van het Bor, doorslaggevend is of de vijf appartementen die op de verdiepingen zijn gelegen functioneel zijn verbonden met de drie appartementen op de onderste woonlaag. Voor de vraag of het vergunde bouwwerk kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk in de zin van bijlage II van het Bor is de definitiebepaling, opgenomen in artikel 1, eerste lid van bijlage II bij het Bor, van belang: "bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak." Uit deze definitiebepaling volgt volgens Marx Company reeds taalkundig dat een bijbehorend bouwwerk kan zijn: 1. een uitbreiding van een hoofdgebouw; of 2. een bouwwerk dat functioneel is verbonden met een, zich op hetzelfde perceel bevindend, hoofdgebouw. Marx Company verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3069. Het oordeel van de rechtbank dat de vijf appartementen die op de verdiepingen zijn gelegen functioneel moeten zijn verbonden met de drie appartementen op de onderste woonlaag is onjuist. Ook is niet relevant of en dat het gebruik van de appartementen op de verdiepingen geen verband houdt met het gebruik van de appartementen op de begane grond. Gekeken dient te worden naar de vraag of sprake is van een uitbreiding van een hoofdgebouw.

Marx Company voert aan dat nu de appartementen op de verdiepingen gekwalificeerd kunnen worden als bijbehorende bouwwerken, alleen gekeken dient te worden naar de vraag of ook een gedeelte van een gebouw gekwalificeerd kan worden als hoofdgebouw. Uit de begripsbepaling volgt dat een hoofdgebouw inderdaad een gedeelte van een gebouw kan zijn. Dit betekent dat het mogelijk is om de appartementen gelegen op de onderste woonlaag te kwalificeren als hoofdgebouw. De onderste woonlaag zal, zoals is toegelaten volgens het vigerende bestemmingsplan, worden gerealiseerd overeenkomstig de bestemming "wonen". De onderste bouwlagen zullen appartementen betreffen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de woonbestemming van het perceel. Deze appartementen dienen dan ook aangemerkt te worden als hoofdgebouw. In de uitbreiding wordt, evenals in de onderste woonlaag, de primaire bestemming gerealiseerd, zodat de uitbreiding onderdeel gaat uitmaken van het hoofdgebouw. Nu de appartementen die op de verdiepingen zijn gelegen gekwalificeerd kunnen worden als "bijbehorend bouwwerk" en de onderste woonlaag een hoofdgebouw betreft, heeft het college volgens Marx Company wel degelijk de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan mogen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo.

Marx Company wijst er verder op dat als het gaat om functionaliteit, de uitbreiding van het hoofdgebouw met de bijbehorende bouwwerken in bovenvermelde zin zonder twijfel daarbinnen plaats vindt, feitelijk tussen de woningen op de onderste woonlaag en het dak. Op het dak liggen bovendien ook de zonnepanelen van de onderste appartementen. Er is in die zin dus tevens sprake van een functionele verbondenheid, hoewel dit zoals hierboven uiteengezet niet vereist is.

5.1.    Op het perceel zijn slechts grondgebonden woningen toegestaan. Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling in de uitspraak van 15 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:741) hangende het hoger beroep terecht heeft overwogen strekken de parkeergarage en de appartementen op de eerste verdieping niet ter verwezenlijking van de aan het perceel toegekende bestemming, omdat uitsluitend grondgebonden woningen dat doen. Dat betekent dat dit deel van het bouwplan niet kan bijdragen aan de verwezenlijking van de op het perceel rustende bestemming, zodat het niet kan worden aangemerkt als hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Bor. Gelet hierop kunnen de vijf op de bovengelegen verdiepingen voorziene appartementen ook niet worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk bij de voorziene parkeergarage en de daarboven gelegen drie appartementen. Reeds om die reden is, daargelaten of voor de vraag of sprake is van een bijbehorend bouwwerk, als bedoeld in de zin van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, gelezen in samenhang met de definitie van het begrip "bijbehorend bouwwerk" in artikel 1 van bijlage II, doorslaggevend is of de vijf appartementen die op de verdiepingen zijn gelegen functioneel zijn verbonden met de drie appartementen op de onderste woonlaag, door het college ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 1 van bijlage II van het Bor.

Het betoog slaagt niet.

6.       Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van Marx Company ongegrond zal worden verklaard en dat de Afdeling toekomt aan een bespreking van het, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen, besluit van het college van 2 juni 2022.

Nieuw besluit

7.       Bij besluit van 2 juni 2022 heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend aan [partij] voor het oprichten van een appartementengebouw bestaande uit vier woningen en vier recreatiewoningen aan de Veerweg 159, 161, 163, 165, 167, 169, 171 en 173 in Kamperland. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Standpunt college

8.       Het college heeft opnieuw toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wabo, dit keer gelezen in samenhang met artikel 3.3, aanhef en onder b, c en h, en artikel 5.1.3, van het wijzigingsplan "Veerweg 159-173 Kamperland" en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor. Het college heeft daarbij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, opnieuw de reguliere voorbereidingsprocedure toegepast en niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

9.       Het bouwplan is op de volgende punten in strijd met het wijzigingsplan. Een deel van het bouwplan, te weten het trappenhuis met lift en de balkons, valt buiten het bouwvlak terwijl het wijzigingsplan bepaalt dat de hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen worden gebouwd, en is hiermee in strijd met artikel 3.2.2, onder a van de planregels. Het voorziene trappenhuis met lift is voorts in strijd met artikel 3.2.2, onder b, van de planregels dat bepaalt dat hoofgebouwen met de voorgevel dienen te worden gebouwd in de voorgevellijn. Het bouwplan wijkt verder af van de, ingevolge artikel 3.2.2, onder c, van planregels geldende, maximaal toelaatbare goothoogte van 7 meter, nu deze goothoogte 8 meter is. Ook wordt afgeweken van de, ingevolge artikel 3.2.2, onder c, van de planregels geldende, maximaal toelaatbare bouwhoogte van 11 meter, nu het bouwplan vanwege de liftopbouw 12 meter hoog is. Verder wordt afgeweken van het, ingevolge artikel 3.2.2, onder e, van de planregels geldende, maximale aantal wooneenheden van 4, nu 8 appartementen worden gerealiseerd. Vanwege de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-dijk" is het, ingevolge artikel 5.1.2 van de planregels, voorts niet toegestaan om ter plaatse te bouwen.

Het college is voorts met toepassing van artikel 3.3, onder b, van de planregels afgeweken van het wijzigingsplan ten aanzien van de voorgevel. Voorts is met toepassing van artikel 3.3, onder c, van de planregels afgeweken van de maximale bouw- en goothoogte. Verder is met toepassing van artikel 3.3, onder h, van de planregels afgeweken van het maximum aantal woningen en is met toepassing van artikel 5.1.3 van de planregels afgeweken van het verbod om te bouwen ter plaatse van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-dijk". Voor het bouwen buiten het bouwvlak is door het college omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor.

Beroep tegen het besluit van 2 juni 2022

10.     Volgens de VVE en anderen zullen de vier extra recreatiewoningen permanent bewoond gaan worden. In feite zijn er vier extra permanente woningen gecreëerd in strijd met het wijzigingsplan en is dat door het college miskend. Gelet daarop is het bouwplan in strijd met artikel 3.2.2, onder e, van de planregels van het wijzigingsplan, aldus de VVE en anderen.

10.1.  Het bouwplan en de verleende omgevingsvergunning zien op vier woningen en vier recreatiewoningen. Voor zover de VVE en anderen stellen dat het gebruik van de vier recreatiewoningen niet mogelijk zal zijn en deze woningen als permanente woningen gebruikt zullen worden, betreft dit een handhavingskwestie die als zodanig in deze procedure niet aan de orde is.

Het betoog slaagt niet.

11.     De VVE en anderen betogen dat voor zover het college is afgeweken van de voorgevellijn met toepassing van artikel 3.3, aanhef en onder b, aanhef en onder 3, van de planregels van het wijzigingsplan, het daartoe niet bevoegd was. Volgens de VVE en anderen wordt niet voldaan aan het vereiste dat aangesloten dient te worden op de voorgevellijn van de aangrenzende bebouwing. De voorgevellijn van het bouwwerk sluit niet aan op de voorgevellijn van de aangrenzende gebouw "Havenpoort", met alle nadelige gevolgen van dien. Om die reden kan geen toepassing worden gegeven aan deze afwijkingsbevoegdheid. Het bouwen van de lift en het trappenhuis voor de voorgevellijn is in strijd met het wijzigingsplan. Voor zover in het besluit van 2 juni 2022 door het college is gesteld dat geen sprake is van aangrenzende bebouwing stellen de VVE en anderen dat dit onjuist is. Aan alle kanten van het beoogde bouwwerk is aangrenzende bebouwing, waaronder aan de linkerzijde (vanuit het voorgevelperspectief bezien) het gebouw "Havenpoort". Met de voorgevellijn van dit gebouw moet daarom rekening gehouden worden.

11.1.  In artikel 3.3, aanhef en onder b, onder 3, van de planregels van het wijzigingsplan is bepaald dat het college bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2, onder b, voor het plaatsen van (een deel van) de voorgevel voor de voorgevellijn, mits dit aansluit bij de voorgevellijn van de aangrenzende bebouwing. Het college heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van aangrenzende bebouwing. Subsidiair past het bouwplan volgens hem goed binnen de stedenbouwkundige structuur die wordt gevormd door de omliggende gebouwen en sluit het bouwplan in dat opzicht aan bij de voorgevellijn van die omliggende bestaande bebouwing. De Afdeling laat de primaire stelling buiten bespreking. Feit is dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan aansluit op de bestaande bebouwing. Het college heeft het begrip aansluiten bij de voorgevellijn zo kunnen uitleggen dat dit niet hetzelfde is als het doortrekken van de voorgevelrooilijn, maar zo moet worden begrepen dat de geplande bebouwing past binnen de stedenbouwkundige structuur die wordt gevormd door de omliggende bebouwing. De VVE en anderen hebben het standpunt van het college dat het bouwplan past binnen de stedenbouwkundige structuur niet gemotiveerd betwist.

Het betoog slaagt niet.

12.     De VVE en anderen betogen dat het college de afwijking van het in het wijzigingsplan opgenomen bouwvlak ten behoeve van de balkons, het trappenhuis en de lift onvoldoende heeft gemotiveerd. De VVE en anderen wijzen erop dat de aanvrager reeds bij de hoorzitting in het kader van de eerste bezwaarfase, die heeft geleid tot het besluit van 14 oktober 2021, te kennen heeft gegeven dat hij het uitsteken van balkons terugbrengt naar

1 meter. De VVE en anderen begrijpen niet waarom dit niet is overgenomen in het besluit van 2 juni 2022. Verder volgen de VVE en anderen het college niet voor zover ten aanzien van het trappenhuis en de lift is overwogen dat dit een "kruimel" is, mede omdat "de ruimtelijke uitstraling van deze afwijking minimaal is te benoemen". De VVE en anderen bestrijden dat dit een "kruimel" is en dat de afwijking minimaal is. Het trappenhuis en de lift steken 2,9 meter diep en 5,7 meter breed uit ten opzichte van het ‘hoofdgebouw’. Dat is een significante vermeerdering, zeker in vergelijking met de 10,5 meter die het bouwvlak diep is. Deze uitbreiding van het bouwvlak is geen kruimel en geen "minimale afwijking" te noemen, aldus de VVE en anderen.

12.1.  Ter zitting is komen vast te staan, en is door Marx Company bevestigd, dat de overschrijding van het bouwvlak door de balkons wordt teruggebracht naar 1 meter.

De bevoegdheid om af te wijken van het wijzigingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor vereist niet dat het college motiveert dat het om een "kruimel" gaat. De VVE en anderen betwisten niet dat aan de vereisten is voldaan om deze bevoegdheid toe te passen. Dat het college de ruimtelijke uitstraling van de afwijkingen minimaal vindt is een argument dat beoordeeld dient te worden in het kader van de door het college te maken belangenafweging.

Het betoog slaagt niet.

13.     De VVE en anderen betogen dat iedere afwijking van de planregels een afzonderlijke belangenafweging vereist. Die afweging door het college in dit geval niet is gemaakt. De belangen van omwonenden zijn niet meegewogen. De VVE en anderen wijzen erop dat de rechtbank het college in de uitspraak van 10 december 2021 heeft meegegeven: "De voorzieningenrechter geeft het college mee in het kader van de nieuw te volgen procedure aandacht te schenken aan de door verzoekers aangehaalde strijdigheden met het wijzigingsplan, waaronder het aantal woningen dat wordt gebouwd en de door verzoekers aangehaalde overlast.". In het besluit van 2 juni 2022 wordt met geen woord gerept over de door de omwonenden reeds eerder aangevoerde nadelige gevolgen van het bouwplan voor hen. Uit het besluit van 2 juni 2022 blijkt volgens de VVE en anderen op geen enkele wijze dat hun belangen zijn meegewogen. De VVE en anderen hebben ter zake onder meer aangevoerd dat de gekantelde situering van het bouwwerk ten opzichte van het gebouw van de VVE en alle afwijkingen van het wijzigingsplan onevenredige benadeling van de VVE en anderen opleveren. De invloed van de acht gestapelde woningen met een totale hoogte van 12 meter is significant. Er is sprake van beperking van uitzicht, lichtinval, bezonning en privacy, aldus de VVE en anderen.

13.1.  Er is geen grond voor het oordeel dat het college geen volledige belangenafweging heeft gemaakt. In het besluit van 2 juni 2022 is ingegaan op elke afwijking van het wijzigingsplan en is nagegaan of is voldaan aan de vereisten die de verschillende binnenplanse afwijkingsmogelijkheden stellen. Voorts is nagegaan of ten aanzien van de afwijking van het bouwvlak wordt voldaan aan de vereisten die artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor, stelt.

Het college heeft zich, onder verwijzing naar het rapport "Stedenbouwkundige onderbouwing" van RHO adviseurs van 30 september 2021 en de daarbij behorende studie "Bezonning en zichtbelemmering" van adviesbureau SALT van 17 september 2020, op het standpunt gesteld dat een afwijking van de stedenbouwkundige regels in dit specifieke geval, gelet op het aangezicht van het gebouw, gerechtvaardigd is. Bovendien worden de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden door de afwijkingen van het wijzigingsplan niet onevenredig aangetast. De ruimtelijke uitstraling van deze afwijkingen is minimaal te noemen, aldus het college. In hoger beroep heeft het college in aanvulling hierop ook verwezen naar de "Massastudie 4 grondgebonden woningen met maximale invulling bouwvlak" van SALT van 27 januari 2022, waarin door middel van drie situatietekeningen de ruimtelijke invloed van de bebouwing uiteen is gezet. Het college heeft ter zitting, onder verwijzing naar deze situatietekeningen, toegelicht dat op grond van het wijzigingsplan reeds een gebouw is toegestaan dat qua volume en ruimtelijke effecten niet betekenisvol afwijkt van het vergunde bouwplan. Voor zover gesproken kan worden van nadelige gevolgen voor de omgeving, heeft te gelden dat vergelijkbare gevolgen reeds planologisch zijn toegestaan gelet op de in het wijzigingsplan opgenomen bouwregels. Er zijn volgens hem geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat te verwachten. Het college heeft er op gewezen dat, gelet op de gevolgen voor omwonenden, bewust is voorzien in een verruimde afstand tot het gebouw Havenpoort van de VVE.

Er is niet gebleken van zodanige nadelige gevolgen voor de VVE en anderen als gevolg van de afwijkingen van het wijzigingsplan dat deze als onevenredig moeten worden aangemerkt en het college geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De afwijkingen van het wijzigingsplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend betreffen de voorgevellijn, de maximale bouw- en goothoogte, het maximum aantal woningen, het verbod om te bouwen ter plaatse van de gebiedsaanduiding "Vrijwaringszone-dijk" en het bouwen buiten het bouwvlak. In de met betrekking tot deze omgevingsvergunning voor het afwijken van het wijzigingsplan te maken belangenafweging dienen dan ook de gevolgen van die afwijkingen te worden meegewogen. Deze gevolgen zijn, gelet op de ruime bebouwingsmogelijkheden die het wijzigingsplan biedt, in verhouding tot de door de VVE en anderen aangevoerde belangen in de zin van beperking van uitzicht, lichtinval, bezonning en privacy, niet zodanig dat geoordeeld moet worden dat het college deze belangen van de VVE en anderen zwaarder had moeten laten wegen dan de belangen van Marx Company.

Het betoog slaagt niet.

14.     Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de Afdeling het beroep van de VVE en anderen tegen het besluit van het college van 2 juni 2022 ongegrond verklaren.

Conclusie

15.     Het hoger beroep van Marx Company is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep van de VVE en anderen tegen het besluit van 2 juni 2022 is ongegrond.

16.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart het beroep van de VVE en anderen tegen het besluit van 2 juni 2022 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Kos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

580

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Artikel 1

In deze bijlage wordt verstaan onder:

[…]

bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

[…]

hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

[…].

Artikel 4, aanhef en onderdeel 1

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan […].

Artikel 5, eerste lid

Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in:

a.de artikelen 2, onderdelen 3 en 22, en 3, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

b. artikel 4, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

c. artikel 4, onderdelen 9 en 1.

Bestemmingsplan "Bebouwde kom Kamperland 2016"

Artikel 1.6 Aaneengebouwde woning:

een grondgebonden woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.72 Recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden;

1.79 Twee-aaneengebouwde woningen:

blokken van twee vrijstaande grondgebonden woningen welke aan maximaal één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en door een gemeenschappelijke scheidingsmuur met elkaar zijn verbonden;

1.89 Woning:

een hoofdgebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden:

a.       vrijstaande woning: een woning, die als woning niet aan een andere woning is aangebouwd en die zich op een zekere afstand van beide zijdelingse perceelsgrenzen bevindt;

b.       twee-aaneengebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee als woning aan elkaar gebouwde woningen (twee-onder-een-kap) of twee door middel van een bijgebouw geschakelde woningen (één-aan-één), en die met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd en zich op een zekere afstand tot de andere zijdelingse perceelsgrens bevindt;

c.       aaneengebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde woningen en die met minimaal één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       permanent wonen;

b.       ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', tevens voor detailhandel;

c.       ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn tevens recreatiewoningen toegestaan;

d.       ter plaatse van de aanduiding 'garagebox', uitsluitend garageboxen;

e.       ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' tevens een schildersbedrijf;

Deze gronden zijn mede bestemd voor tuinen, erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

20.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 20.1 bedoelde bestemmingen worden gebouwd:

a. woningen met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;

2. ter plaatse van de aanduiding 'twee aan een' uitsluitend vrijstaande en twee aan een gebouwde woningen mogen worden gebouwd;

3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend twee   aan een gebouwde en aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;

4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lintbebouwing' uitsluitend lintbebouwing;

b. garageboxen;

c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

d. andere bouwwerken.

20.2.2 Woningen

a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;

b. de hoofdgebouwen dienen met de voorgevel te worden gebouwd in de voorgevellijn;

c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maat bedragen;

d. de minimale afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt voor vrijstaande woningen en twee aan een gebouwde woningen (aan een zijde) ten minste 3,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'lintbebouwing' deze afstand ten minste 0,5 m bedraagt aan een zijde;

e. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' maximaal het aantal woningen mag worden gebouwd zoals met de aanduiding is weergegeven.

20.2.5 Ander bouwwerken

a. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 2,00 meter;

b. in afwijking van het onder sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevellijn en/of binnen 1,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1,00 meter.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

[…]

h. lid 20.2.2, sub e tot een maximum van 8, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1', uitsluitend ten behoeve van de bouw van recreatiewoningen.

Wijzigingsplan "Veerweg 159-173 Kamperland"

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. permanent wonen;

b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', tevens voor detailhandel;

c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn tevens recreatiewoningen toegestaan;

d. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox', uitsluitend garageboxen;

e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' tevens een schildersbedrijf;

Deze gronden zijn mede bestemd voor tuinen, erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

[..]

3.2.2 Woningen

a. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;

b. de hoofdgebouwen dienen met de voorgevel te worden gebouwd in de voorgevellijn;

c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maat bedragen;

d. de minimale afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt voor vrijstaande woningen en twee aan een gebouwde woningen (aan een zijde) ten minste 3,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'lintbebouwing' deze afstand ten minste 0,5 m bedraagt aan een zijde;

e. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' maximaal het aantal woningen mag worden gebouwd zoals met de aanduiding is weergegeven.

[..]

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 3.2.2 sub b voor het plaatsen van een deel van de voorgevel achter de voorgevellijn, mits:

1. tenminste 50% van de totale gevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de voorgevellijn wordt gebouwd;

2. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;

3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

b. lid 3.2.2 sub b voor het plaatsen van (een deel van) de voorgevel voor de voorgevellijn, mits:

1. de afstand tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Verkeer', dan wel 'Verkeer - Verkeersverblijfsgebied' tenminste 4,00 m bedraagt;

2. dit leidt tot een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld;

3. dit aansluit bij de voorgevellijn van de aangrenzende bebouwing;

4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

5. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;

c. lid 3.2.2, sub c dan wel 3.2.3, sub b mits deze maat met niet meer dan 1,00 meter zal worden overschreden en dit past in het straat- en bebouwingsbeeld;

d. lid 3.2.2, sub d voor het bouwen op een afstand van minimaal 1,00 meter van de perceelsgrens, mits dit past in het straat- en bebouwingsbeeld;

e. lid 3.2.4, sub b tot een maximum van 60,00 m², mits de 50% niet wordt overschreden;

f. lid 3.2.4, sub d tot een minimum van 1,50 meter, mits dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;

g. lid 3.2.5, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10,00 meter;

h. lid 3.2.2, sub e tot een maximum van 8, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1', uitsluitend ten behoeve van de bouw van recreatiewoningen.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1 Vrijwaringszone - dijk

5.1.1 Gebiedsaanduiding

De voor ‘Vrijwaringszone - dijk’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, tevens bestemd voor het beschermen van de aangrenzende waterkering.

5.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' is het verboden te bouwen.

5.1.3 Afwijking van bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en), mits de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.