Uitspraak 202200367/1/A3


Volledige tekst

202200367/1/A3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2021 in zaak nr. 21/2932 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2020 heeft het college een verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen, omdat de gevraagde documenten niet zijn aangetroffen.

Bij besluit van 20 april 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker en mr. D. Nazari, beiden advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, vergezeld door C. Stan, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding en geschil

1.       [appellant] heeft het college verzocht om openbaarmaking van alle koopovereenkomsten en bijbehorende stukken van gronden en panden in het bedrijvenpark Maaszicht, die door Stichting verwerving Gebiedsontwikkeling aan de Maas, in opdracht van Stichting Gebiedsontwikkeling aan de Maas, zijn verkregen van M7 Real Estate Netherlands B.V.

2.       Het college stelt dat het om particuliere gronden en panden gaat, waarvan de gemeente geen eigenaar is. Omdat de gemeente geen partij is bij de verkoop van die gronden en panden zijn de gevraagde documenten niet aangetroffen, aldus het college.

3.       In geschil of de gevraagde documenten bij het college berusten.

Oordeel van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet onaannemelijk voorkomt dat het college geen bemoeienis heeft gehad met de koop en verkoop van de gronden en panden, zodat de koopovereenkomsten niet bij het college berusten. Voor het college bestond dus geen reden om het interne onderzoek naar deze documenten nader inzichtelijk te maken, aldus de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het in strijd met het zorgvuldigheid- en motiveringsbeginsel is om de openbaarmaking van documenten te weigeren met als reden dat die documenten ontbreken, zonder dat naar het bestaan ervan onderzoek is verricht. Zonder motivering van de zoekslag kan niet dan wel beperkt gecontroleerd worden of de enkele stelling van het college dat de documenten niet bij het college berusten, geloofwaardig is.

Volgens [appellant] is het bovendien aannemelijk dat de gevraagde documenten wel bij het college berusten, dan wel op enig moment door het college zijn ontvangen. Het college heeft verklaard dat de gemeente onder meer is nagegaan of de stichtingen betrouwbare plannen hebben en dat er financiële controles hebben plaatsgevonden op de stukken van de stichtingen. Ook bestaat er nauwe verwevenheid tussen de gemeente en de Stichting Gebiedsontwikkeling aan de Maas. De gemeente is bijvoorbeeld vertegenwoordigd in de Raad van Toezicht van die stichting. Ondanks de formele scheiding tussen het college en/of de gemeente en de stichtingen, is aannemelijk dat het college en/of de gemeente in de praktijk wel degelijk betrokken is geweest bij de koop van de desbetreffende gronden en panden, aldus [appellant].

5.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3373) kan een bestuursorgaan niet weigeren een document openbaar te maken, zonder onderzoek te hebben verricht naar het bestaan van dat document. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na dat onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ8916), in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. Voor zover openbaarmaking wordt verzocht van documenten die niet (meer) bij het bestuursorgaan berusten maar bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, mag van dit bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen.

5.2.    Het besluit van 16 juli 2020 vermeldt dat het college heeft nagegaan of de gevraagde documenten bij het college berusten en dat die documenten niet zijn aangetroffen. Tijdens de hoorzitting bij de Algemene Bezwaarschriftencommissie heeft een gemachtigde van het college aangevuld dat er "professionele dossiervorming met betrekking tot dit project bij het cluster is en daar dus ook is gezocht naar deze stukken". Voor zover [appellant] aanvoert dat er in het geheel geen onderzoek is verricht naar de gevraagde documenten, volgt de Afdeling dat standpunt dus niet.

5.3.    Met de rechtbank is de Afdeling verder van oordeel dat de, gedurende de gehele procedure consistente, verklaring van het college waarom de koopovereenkomsten niet bij hem berusten niet ongeloofwaardig is. De koopovereenkomsten zien op particuliere gronden en panden waarvan de gemeente geen eigenaar is. De gebiedsontwikkeling vindt gefaseerd plaats. In de eerste fase van deze ontwikkeling is de gemeente geen partij bij de koop en verkoop van de gronden en panden in het bedrijvenpark Maaszicht. De Stichting Gebiedsontwikkeling en de Stichting Verwerving zijn daarvoor verantwoordelijk en exploiteren deze gronden en panden totdat deze in latere ontwikkelingsfasen nodig zijn voor de daadwerkelijke gebiedsontwikkeling.

5.4.    De rechtbank is eveneens terecht tot het oordeel gekomen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de koopovereenkomsten toch bij het college berusten. Weliswaar heeft de gemeente een rol bij de financiële uitvoerbaarheid van de gebiedsontwikkeling Feyenoord City en heeft in dat kader, zoals ook door het college bij de hoorzitting in bezwaar is opgemerkt, een zekere controle plaatsgevonden op de door de stichtingen behaalde resultaten. Daaruit volgt echter niet dat de stichtingen individuele koopovereenkomsten aan de gemeente of het college hebben overgelegd of moesten overleggen. Ook de enkele stelling van [appellant] dat het ongeloofwaardig is dat het college niet over die overeenkomsten beschikt, gezien de nauwe samenwerking tussen de gemeente en de stichtingen, leidt niet tot de conclusie dat het aannemelijk is dat die documenten bij het college berusten.

5.5.    Voor zover [appellant] betoogt dat de Stichting Gebiedsontwikkeling aan de Maas werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college en het de koopovereenkomsten daarom bij die stichting had moeten opvragen, geldt het volgende. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling over artikel 3, eerste lid, van de Wob (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1723) volgt dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van werken ‘onder verantwoordelijkheid van’ bepalend is in welke mate het college opdrachten of aanwijzingen kan geven aan de stichting en/of in hoeverre de stichting zich dient te richten naar de opdrachten of aanwijzingen van het college. Dit kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld de statuten van de stichting of een door het college en de stichting gesloten overeenkomst.

Het college heeft onweersproken gesteld dat er geen overeenkomst of een andere regeling tussen de stichting en het college is vastgesteld. Dat volgens de statuten van de stichting de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de raad van toezicht, waarvan een lid is benoemd op voordracht van de gemeente, maakt niet dat de stichting zich bij haar werkzaamheden moet richten naar opdrachten of aanwijzingen van het college. Dit geeft het college geen directe zeggenschap over de werkzaamheden van de stichting. De Afdeling onderschrijft daarom het standpunt van het college dat de stichting niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college en het college de koopovereenkomsten dus niet hoefde op te vragen bij de stichting.

5.6.    De rechtbank is dus terecht tot het oordeel gekomen dat de stelling van het college dat de gevraagde documenten niet bij hem berusten niet ongeloofwaardig is en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die documenten toch bij het college berusten. De rechtbank is verder terecht tot het oordeel gekomen dat er daarom voor het college geen reden bestond om nader onderzoek naar de aanwezigheid van die documenten te doen.

Het betoog faalt.

Eindoordeel

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Vries-Biharie
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

611