Uitspraak 202102068/1/A3


Volledige tekst

202102068/1/A3.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante] , gevestigd te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2021 in zaken nrs. 19/3391, 20/3057 en 20/5328 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2018 heeft de burgemeester het verzoek om opheffing van de sluiting van [appellante] afgewezen. Het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de burgemeester bij besluit van 13 mei 2019 ongegrond verklaard (hierna: het afwijzingsbesluit).

Bij besluit van 19 maart 2019 heeft de burgemeester de exploitatievergunning en gedoogverklaring van [appellante] ingetrokken en het adres waar de coffeeshop gevestigd is van de gedooglijst geschrapt. Het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het intrekken van de exploitatievergunning heeft de burgemeester bij besluit van 17 april 2020 ongegrond verklaard (hierna: het intrekkingsbesluit). Met het intrekkingsbesluit heeft hij ook het bezwaar tegen het intrekken van de gedoogverklaring en het schrappen van het adres van de gedooglijst niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 31 december 2019 heeft de burgemeester geweigerd om de exploitatievergunning en gedoogverklaring te verlengen. Het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de burgemeester bij besluit van 15 september 2020 ongegrond verklaard (hierna: het weigeringsbesluit).

Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft de rechtbank een oordeel gegeven over de door [appellante] tegen deze besluiten ingestelde beroepen. De rechtbank heeft het beroep tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard. Het beroep tegen het intrekkingsbesluit heeft de rechtbank gegrond verklaard, het besluit vernietigd voor zover het bezwaar tegen de intrekking van de gedoogverklaring en het schrappen van de gedooglijst niet-ontvankelijk is verklaard, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het intrekkingsbesluit en het bezwaar tegen de intrekking van de gedoogverklaring en het schrappen van de gedooglijst ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het weigeringsbesluit ten slotte ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 21 september 2022 behandeld, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en mr. J.G.M. de Koning, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Nomden, mr. M. Kappelhof en mr. Y.M. van Groenigen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 29 september 2018 om 03.48 uur hebben in de Derde Oosterparkstraat in Amsterdam, ter hoogte van het pand waar [appellante] is gevestigd, twee explosies plaatsgevonden. In een politierapportage van dezelfde datum staat dat er grote schade was en dat in de omgeving van de explosies meerdere ramen, waaronder die van [appellante], waren vernield. Uit nader onderzoek bleek dat het ging om zwaar vuurwerk bestemd voor professioneel gebruik, een zogenoemde vuurwerkmortier. Bij besluit van 29 september 2018 heeft de burgemeester op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: de APV) bevolen om de coffeeshop onmiddellijk voor onbepaalde tijd te sluiten.

Besluitvorming

2.       [appellante] heeft op 9 oktober 2018 een heropeningsverzoek ingediend. De burgemeester heeft dat verzoek afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De burgemeester heeft daaraan de politierapportage van 29 september 2018 en een aanvullende bestuurlijke rapportage van 18 oktober 2018 ten grondslag gelegd. De burgemeester heeft erop gewezen dat het om een ernstig incident gaat en dat uit de politierapportage blijkt dat er voor het incident al problemen met de openbare orde waren doordat bezoekers van de coffeeshop voor overlast zorgden. Omwonenden hebben tegenover de politie verklaard dat zij zich al langere tijd onveilig voelen door de houding en het gedrag van bezoekers van de coffeeshop, dat er wordt gedeald en dat zij overlast ervaren. Zij durven niet de bezoekers aan te spreken, de overlast te melden bij de politie of aangifte te doen, omdat zij dan bedreigd worden. Uit de aanvullende bestuurlijke rapportage blijkt dat de coffeeshop al langer in onderzoek was bij het Integraal Horecateam van de politie wegens het vermoeden van handel in harddrugs in de coffeeshop. Sinds 2013 zijn er regelmatig klachten van omwonenden, die anoniem willen blijven uit angst voor represailles. De meldingen gaan over het achterlaten van afval, het tegen auto’s en ramen en op de stoep spugen, harde muziek in de auto’s die voor de coffeeshop parkeren, agressief reageren, schelden en bedreigen bij het aanspreken op wangedrag, met scooters over de stoep rijden en de scooter met draaiende motor op de stoep laten staan, op straat urineren, denigrerende en intimiderende opmerkingen maken tegen passerende vrouwen, op straat dealen en ruzie maken. Er heeft in 2013 een gesprek met de coffeeshopexploitanten plaatsgevonden, waarin [gemachtigde A] te kennen heeft gegeven zich niet in de klachten te herkennen, maar wel bereid te zijn om er wat aan te doen. Na dit gesprek zijn de klachten bij de politie blijven binnenkomen. De exploitanten van de coffeeshop hebben meerdere malen aangifte van vernieling en bedreiging gedaan. Uit observaties van het Integraal Horecateam komt naar voren dat er veel aanloop is naar de coffeeshop van jeugdige bezoekers met antecedenten op het gebied van vermogensdelicten, geweldsdelicten en handel in harddrugs. De coffeeshopexploitanten hebben andermaal te kennen gegeven bereid te zijn om maatregelen te nemen om verstoringen van de openbare orde te voorkomen. De burgemeester heeft gelet op het eerdere gesprek met hen en de daarna binnengekomen meldingen van overlast en het vuurwerkincident echter geen vertrouwen dat de door hen voorgestelde maatregelen het effect zullen hebben dat er geen nieuwe openbareordeverstoringen zullen plaatsvinden. Dezelfde feiten heeft de burgemeester ten grondslag gelegd aan het besluit tot intrekking van de exploitatievergunning en het besluit tot het niet verlengen van de exploitatievergunning waarbij hij de bezwaren ongegrond heeft verklaard. Wat het intrekken van de gedoogverklaring en het schrappen van het adres van de gedooglijst betreft, heeft de burgemeester met het intrekkingsbesluit de bezwaren daartegen niet-ontvankelijk verklaard.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft het beroep tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard. Het beroep tegen het intrekkingsbesluit heeft zij gegrond verklaard voor zover de burgemeester het bezwaar tegen de intrekking van de gedoogverklaring en het schrappen van de gedooglijst niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft het bezwaar tegen de intrekking van de gedoogverklaring en het schrappen van de gedooglijst ongegrond verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank het beroep tegen het weigeringsbesluit ongegrond verklaard.

Leeswijzer

4.       Het gaat in deze procedure om het oordeel van de rechtbank over drie besluiten van de burgemeester waar [appellante] het niet mee eens is: het afwijzings-, intrekkings- en weigeringsbesluit. De Afdeling zal per besluit aan de hand van het wettelijk kader en de door [appellante] in hoger beroep aangevoerde gronden beoordelen of de rechtbank een juist oordeel over de besluiten heeft gegeven.

Het afwijzingsbesluit

Het wettelijk kader voor het afwijzingsbesluit

5.       Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV kan de burgemeester de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk(e) gebouw, inrichting of ruimte als zich daar feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Op grond van het tweede lid trekt de burgemeester het sluitingsbevel in als het hiervoor genoemde belang voortzetting van de sluiting niet langer vereist. De burgemeester heeft hiervoor beleid ontwikkeld in het Sluitings- en heropeningsbeleid Gemeente Amsterdam, d.d. 30 maart 2017 (hierna: het Sluitings- en heropeningsbeleid). In dit beleid staat:

"Voor opheffing van een sluiting zijn in ieder geval de volgende vijf aspecten van belang die in onderling verband en samenhang moeten worden gezien:

1.       Aanleiding bestuurlijke maatregel (feiten en omstandigheden) en de vrees voor herhaling.

2.       De openbare ordesituatie in en in de directe omgeving van een lokaal en de tijd die nodig is om de rust en orde in de buurt te herstellen.

3.       Type inrichting; het type inrichting, onder andere het karakter, uitstraling van de zaak, het type bezoeker, spelen een rol bij de mate waarin er vertrouwen ontstaat dat de openbare orde langdurig wordt hersteld. Onder andere afhankelijk van het type inrichting wordt gekeken welke maatregelen noodzakelijk worden geacht om de openbare orde te herstellen. Bij een nachtclub worden bijvoorbeeld andere voorwaarden gesteld dan bij een restaurant.

4.       De afspraken tussen de burgemeester en de belanghebbende met betrekking tot het beheer van het te heropenen lokaal.

5.       Het vertrouwen van de burgemeester dat deze afspraken ook zullen worden nagekomen. Daarbij speelt met name de verwijtbaarheid van de belanghebbende een rol. De burgemeester dient ervan overtuigd te zijn dat de feiten die ten grondslag lagen aan de sluiting zich niet meer voor zullen doen en dat de belanghebbende zijn zaak of pand zodanig zal beheren dat er geen nieuwe openbare orderverstoringen zuilen plaatsvinden en dat de mate van verwijtbaarheid van de belanghebbende daar niet aan in de weg staat.

Hierbij is ook van belang de bereidheid en de bekwaamheid van een belanghebbende om aantoonbaar en daadwerkelijk maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen. (…)"

Is de tijdelijke opschorting van het Sluitings- en heropeningsbeleid hier van toepassing?

6.       De burgemeester heeft de gemeenteraad van Amsterdam bij brief van 9 november 2016 laten weten dat hij besloten heeft om het destijds geldende Sluitings- en heropeningsbeleid bij beschietingen van coffeeshops tijdelijk op te schorten. Die opschorting geldt ook voor het Sluitings- en heropeningsbeleid dat dateert van 30 maart 2017. Dat houdt in dat een coffeeshop bij een beschieting in beginsel maar één week hoeft te sluiten, tenzij het politieonderzoek verzwarende omstandigheden oplevert. In die brief staat: "Dit geldt alleen voor exploitanten die vooraf op schrift verklaren maatregelen te treffen om beschietingen te voorkomen." De exploitanten van [appellante] hebben die verklaring niet ondertekend. Anders dan [appellante] betoogt, is de tijdelijke opschorting van het Sluitings- en heropeningsbeleid in dit geval dus niet van toepassing. Dat [appellante] inhoudelijk aan alle voorwaarden van de intentieverklaring voldeed en zich feitelijk achter de gezamenlijke aanpak van de gemeente en coffeeshophouders heeft gesteld om de coffeeshops veilig te exploiteren, zoals [appellante] stelt, neemt niet weg dat zij de verklaring niet heeft ondertekend. Anders dan [appellante] stelt, gaat het niet om een betekenisloze formaliteit. Aan de hand van de ondertekende verklaringen had de burgemeester immers zicht op welke coffeeshophouders zich achter de aanpak schaarden. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. De burgemeester heeft het verzoek om de sluiting op te heffen terecht beoordeeld op grond van artikel 2.10 van de APV en aan de hand van het Sluitings- en heropeningsbeleid.

Het betoog slaagt niet.

Heeft de burgemeester het heropeningsverzoek mogen afwijzen?

7.       [appellante] betoogt terecht dat de burgemeester met de door hem gegeven motivering het verzoek om heropening niet heeft mogen afwijzen. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.

7.1.    De burgemeester moet het sluitingsbevel op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de APV intrekken als er naar zijn oordeel niet langer een ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’ is. In het Sluitings- en heropeningsbeleid staan vijf aspecten die voor opheffing van de sluiting van belang zijn en die in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. In het afwijzingsbesluit ligt de nadruk op het bij de burgemeester ontbrekende vertrouwen dat [appellante] ervoor zal zorgen dat er geen nieuwe openbareordeverstoringen zullen plaatsvinden. Dat is maar één van de aspecten van het Sluitings- en heropeningsbeleid die de burgemeester bij een heropeningsverzoek moet beoordelen. Omdat de coffeeshop midden in een woonwijk ligt en het vuurwerkincident de veiligheid van de bewoners en voorbijgangers ernstig in gevaar heeft gebracht, heeft de burgemeester er terecht op gewezen dat het vuurwerkincident op 29 september 2018 een ernstig gevaar voor de openbare orde opleverde. Maar hij heeft onvoldoende gemotiveerd welke feiten en omstandigheden de vrees wettigden dat ook het heropenen van de coffeeshop een ernstig gevaar voor de openbare orde zou opleveren. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat er een relatie is tussen het vuurwerkincident en de coffeeshop. In de politierapportage en de aanvullende bestuurlijke rapportage staat dat er twee explosies hebben plaatsgevonden: een voor de coffeeshop en een verderop in de straat. Er zijn geen verdachten aangehouden en het onderzoek van de politie en het openbaar ministerie heeft niets opgeleverd, waardoor de dader en het motief onbekend zijn gebleven. Dat het vuurwerkincident past binnen het patroon van overlastmeldingen en het bezoek van klanten met antecedenten en dat er geen ander pand in de omgeving is waaraan het vuurwerkincident gekoppeld kan worden, is gezien de overige besproken feiten onvoldoende om redelijkerwijze aan te nemen dat een dergelijk incident zich zal herhalen. De overlast die klanten van de coffeeshop volgens omwonenden veroorzaken tast weliswaar de openbare orde aan, maar is geen ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’. De burgemeester heeft verder onvoldoende gemotiveerd waarom er in mei 2019 - zeven maanden na het vuurwerkincident - nog meer tijd nodig was om de rust en orde in de buurt te herstellen. Hij is ten slotte ten onrechte niet ingegaan op de door [appellante] in de bezwaarprocedure voorgestelde maatregelen.

Het betoog slaagt.

Het intrekkingsbesluit

Bevoegdheid om een oordeel te geven over het intrekkingsbesluit

8.       De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zij bevoegd is een oordeel te geven over het intrekken van de gedoogverklaring en het schrappen van het adres van de gedooglijst. Net als in de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2771, onder 5.2, bestaat er in dit geval een onlosmakelijke samenhang tussen het intrekken van de gedoogverklaring en het schrappen van het adres van de gedooglijst en het intrekken van de exploitatievergunning. Daarom moeten deze beslissingen gelijktijdig worden beoordeeld.

Het wettelijk kader voor het intrekkingsbesluit

9.       Op grond van artikel 3.24, aanhef en onder b, van de APV kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen. De burgemeester kan de exploitatievergunning intrekken als aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij activiteiten genoemd in artikel 2.10, eerste lid, van de APV. Hij kan de exploitatievergunning ook intrekken wegens andere activiteiten in of vanuit het horecabedrijf die een gevaar opleveren voor de openbare orde of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Voorts kan hij de exploitatievergunning intrekken als de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende een dergelijk gevaar of een dergelijke dreiging vormen. Zoals de burgemeester tijdens de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht, voert hij het beleid dat een coffeeshop van de gedooglijst wordt geschrapt als de coffeeshop op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de APV is gesloten, tenzij blijkt dat de exploitant of leidinggevende van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de sluiting geen verwijt kan worden gemaakt.

Heeft de burgemeester de exploitatievergunning en gedoogverklaring mogen intrekken en het adres van de gedooglijst mogen schrappen?

10.     [appellante] betoogt terecht dat de burgemeester de intrekking van de exploitatievergunning en de gedoogverklaring en het schrappen van het adres van de gedooglijst onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.

10.1.  Zoals onder 7.1 overwogen, is onduidelijk gebleven wat de aanleiding voor het vuurwerkincident was. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een relatie tussen het vuurwerkincident en de coffeeshop, zodat niet kan worden vastgesteld dat het vuurwerkincident aan [appellante] kan worden verweten. Daarom is het vuurwerkincident geen grond voor het intrekken van de exploitatievergunning en gedoogverklaring en het schrappen van het adres van de gedooglijst. De burgemeester heeft erop gewezen dat de bezoekers van de coffeeshop al enkele jaren voor overlast zorgden, maar dat is onvoldoende om - zonder eerder handhavend te hebben opgetreden - de exploitatievergunning en de gedoogverklaring in te trekken en het adres van de gedooglijst te schrappen. Daarvoor is van belang dat de politie en het Integraal Horecateam vanaf 2016 - onder meer via tijdelijk cameratoezicht - waarnemingen hebben gedaan. Daarbij is in een periode van enkele jaren slechts één keer een drugsdeal op de stoep voor de coffeeshop waargenomen. Voorts is één keer een undercoveragent bedreigd door bezoekers van de coffeeshop. Verder gaan de waarnemingen voornamelijk over personen die antecedenten hebben en die de coffeeshop bezoeken. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd hoe de bedrijfsvoering heeft geleid tot (een escalatie van) openbareorde-incidenten. De meldingen van overlast waren voor de burgemeester in 2016 geen belemmering om de exploitatievergunning voor de coffeeshop voor drie jaar te verlengen. Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft de burgemeester toegelicht dat hij voorafgaand aan het vuurwerkincident niet bekend was met de overlast omdat het stadsdeel daar verantwoordelijk voor was en dat hij daarom niet eerder stappen heeft ondernomen. Niet is gebleken dat de coffeeshopexploitanten na het gesprek in 2013 en een gesprek naar aanleiding van een klacht in 2016 iets van de burgemeester hebben vernomen of dat zij in de gelegenheid zijn gesteld om hun bedrijfsvoering aan te passen. Daarom heeft de burgemeester onvoldoende gemotiveerd waarom hij tot definitieve intrekking van de exploitatievergunning en gedoogverklaring en het schrappen van het adres van de gedooglijst is overgaan.

Het betoog slaagt.

Het weigeringsbesluit

Het wettelijk kader voor het weigeringsbesluit

11.     Op grond van artikel 3.11, tweede lid, van de APV kan de burgemeester de exploitatievergunning weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

Heeft de burgemeester de exploitatievergunning terecht niet verlengd?

12.     [appellante] betoogt terecht dat de burgemeester de verlenging van de exploitatievergunning niet heeft mogen weigeren. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.

12.1.  De burgemeester heeft aan het weigeringsbesluit dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan het intrekkingsbesluit. De Afdeling ziet geen aanleiding om over het weigeringsbesluit anders te oordelen. Zij verwijst naar wat zij onder 10.1 heeft overwogen.

Het betoog slaagt.

Slotsom

13.     Het hoger beroep is gegrond.

13.1.  De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover de rechtbank de beroepen tegen het afwijzings- en weigeringsbesluit ongegrond heeft verklaard en de rechtbank heeft nagelaten het intrekkingsbesluit te vernietigen voor zover de burgemeester het bezwaar tegen het intrekken van de exploitatievergunning ongegrond heeft verklaard. De uitspraak moet daarnaast worden vernietigd voor zover de rechtbank het bezwaar tegen het intrekken van de gedoogverklaring en het schrappen van de gedooglijst ongegrond heeft verklaard en zij heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het intrekkingsbesluit.

13.2.  Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen het afwijzings- en weigeringsbesluit alsnog gegrond verklaren. Die besluiten moeten worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het intrekkingsbesluit moet worden vernietigd voor zover het bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning ongegrond is verklaard. De burgemeester moet een nieuw besluit op de bezwaren nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Afdeling zal daarvoor een termijn van zes weken stellen.

13.3.  Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bepaalt de Afdeling met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

14.     De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2021 in zaken nrs. 19/3391, 20/3057 en 20/5328 voor zover (1) de rechtbank de beroepen tegen het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 13 mei 2019, kenmerk DJ.19.001291.001, en het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 15 september 2020, kenmerk DJ.20.002271.001, ongegrond heeft verklaard, (2) de rechtbank heeft nagelaten het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 17 april 2020, kenmerk DJ.19.006538.001, te vernietigen voor zover de burgemeester het bezwaar tegen het intrekken van de exploitatievergunning ongegrond heeft verklaard en (3) de rechtbank het bezwaar tegen het intrekken van de gedoogverklaring en het schrappen van de gedooglijst ongegrond heeft verklaard en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 17 april 2020;

III.      verklaart de beroepen tegen de besluiten van de burgemeester van Amsterdam van 13 mei 2019 en 15 september 2020 gegrond;

IV.      vernietigt die besluiten en het besluit van 17 april 2020 voor zover daarbij het bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning ongegrond is verklaard;

V.       draagt de burgemeester van Amsterdam op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

VI.      bepaalt dat tegen het nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.     veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep in zaak 19/3391 en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat de burgemeester van Amsterdam aan [appellante] het voor de behandeling van het beroep in zaak 19/3391 en het hoger beroep betaalde griffierecht van € 886,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. G.O. van Veldhuizen, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Herweijer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

373-960