Uitspraak 202202295/1/A3


Volledige tekst

202202295/1/A3.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 maart 2022 in zaak nr. 21/4249 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2016 (hierna: het autorisatiebesluit) is het openbaar lichaam de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard-Oost/Vijfherenlanden (hierna: de RSD) voor het eerst geautoriseerd voor de systematische verstrekking van gegevens uit de Basisregistratie Personen (hierna: brp).

Bij besluit van 16 juli 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 2 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.W.T. Berg en mr. L. Bouwman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] ontving met ingang van 1 mei 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 9 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur van de RSD een nadere concretisering gegeven van de verplichtingen van [appellant]. Zo diende hij deel te nemen aan een project, drie dagen per week te werken en een keer per week trainingen te volgen. [appellant] heeft op 18 augustus 2016 een brief gestuurd naar de minister. In de brief vraagt [appellant] om een onderzoek naar het gebruik van de gegevens uit de brp door de RSD zonder dat hieraan een autorisatiebesluit ten grondslag ligt.

Met het autorisatiebesluit van 26 april 2016 is het dagelijks bestuur van de RSD voor het eerst geautoriseerd voor de verstrekking van gegevens uit de brp. Bij besluit van 25 november 2016 is het besluit van 26 april 2016 ingetrokken. Het besluit van 25 november 2016 is op 8 december 2016 gepubliceerd in de Staatscourant.

1.1.    Het autorisatiebesluit van 26 april 2016 is op 14 mei 2021 alsnog gepubliceerd in de Staatscourant. Bij brief van 11 juni 2021 heeft [appellant] een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Volgens [appellant] is niet voldaan aan het vereiste van onverwijlde publicatie, zijn wijzigingen die van invloed zijn op het autorisatiebesluit niet tijdig doorgegeven en verwerkt en zijn verzoeken die ten grondslag liggen aan bepaalde autorisatiebesluiten onduidelijk, afwezig of inconsistent.

Bij besluit van 16 juli 2021 heeft de minister het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft overwogen dat publicatie van brp-autorisatiebesluiten in de Staatscourant geen eis is voor een juiste bekendmaking ervan. Verder heeft de minister overwogen dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 26 april 2016. Er is volgens de minister namelijk geen sprake van een rechtstreeks persoonlijk belang bij het autorisatiebesluit.

De rechtbank heeft dit rechtmatig geacht.

Hoger beroep

2.       [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet als belanghebbende bij het autorisatiebesluit kan worden aangemerkt. Hij is namelijk rechtstreeks bij de besluiten en rapportages van onderzoeken van de RSD (op enig moment opgevolgd door het samenwerkingsverband Avres) betrokken, en zijn bijstandsuitkering is met gebruikmaking van deze gegevens herzien. RSD en Avres hebben nooit over een geldig autorisatiebesluit beschikt voor het verstrekken van zijn gegevens, aldus [appellant].

De beoordeling

3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. Met name de stelling dat op grond van het ten onrechte niet direct bekendgemaakte primaire besluit mogelijk persoonsgegevens van hem zijn verstrekt is ook al bij de rechtbank aangevoerd. De rechtbank heeft daarin terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellant] als gevolg daarvan door dat besluit rechtstreeks in een persoonlijk belang is getroffen. De Afdeling kan zich daarom vinden in het oordeel van de rechtbank dat de minister [appellant] terecht niet als  belanghebbende heeft aangemerkt en in de onder nummer 3 tot en met 5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Langeveld-Mak
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

317