Uitspraak 202103071/1/V1


Volledige tekst

202103071/1/V1.
Datum uitspraak: 12 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2021 in zaak nr. NL21.3809 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.

Bij uitspraak van 10 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.E. Jans, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De vreemdeling stelt te zijn geboren op 10 december 1990, afkomstig te zijn uit Sinjar in Irak en daar tot 2010 te hebben gewoond. Hij heeft op 20 november 2015 een asielaanvraag ingediend en daaraan ten grondslag gelegd dat hij in Irak te vrezen heeft voor Islamitische Staat. De staatssecretaris heeft een taalanalyse door het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (hierna: TOELT) laten opstellen, omdat bij hem na de gehoren twijfel was gerezen over de herkomst van de vreemdeling. TOELT heeft in een taalanalyse van 1 december 2016 geconcludeerd dat de vreemdeling eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Irak. De vreemdeling heeft daartegen een contra-expertise van 2 juni 2017 van de Taalstudio ingebracht, waarin een expert van de Taalstudio heeft geconcludeerd dat het taalprofiel van de vreemdeling ‘fully consistent’ is met een herkomst in Sinjar, Irak. TOELT heeft daar in een weerwoord van 28 juni 2017 op gereageerd. De staatssecretaris heeft dat weerwoord met het besluit van 30 juni 2017 naar de vreemdeling toegezonden. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 28 juli 2017 het beroep tegen dat besluit gegrond verklaard en overwogen dat de staatssecretaris in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat hij het weerwoord van TOELT niet al in de besluitvormingsfase aan de vreemdeling heeft toegezonden om daarop te kunnen reageren. De Afdeling heeft die uitspraak bevestigd bij uitspraak van 15 maart 2019 in zaak nr. 201706272/1/V2. De Taalstudio heeft in een reactie van 27 juli 2020 alsnog gereageerd op het weerwoord van TOELT van 28 juni 2017. Daar heeft TOELT vervolgens in een weerwoord van 16 september 2020 op gereageerd. De staatssecretaris heeft dat weerwoord met het nieuwe besluit van 10 maart 2021 aan de vreemdeling toegezonden.

1.1.    De staatssecretaris heeft de aanvraag opnieuw afgewezen, omdat hij de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling ongeloofwaardig acht. Dat standpunt heeft hij gebaseerd op onjuiste verklaringen van de vreemdeling over zijn woon- en leefomgeving, op het resultaat van de taalanalyse van 18 oktober 2016 van TOELT, de weerwoorden van TOELT van 28 juni 2017 en 16 september 2020, en op een door Bureau Documenten (hierna: BD) vals bevonden identiteitskaart en een nationaliteitsverklaring die volgens BD "met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet op deze wijze is opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten c.q. instantie."

2.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling ongeloofwaardig heeft geacht. Zij heeft overwogen dat zij de conclusies van TOELT over de topografische kennis van de vreemdeling volgt, omdat de Taalstudio daar in de contra-expertise niet op in is gegaan. Verder heeft zij geen aanleiding gezien om de vreemdeling alsnog in de gelegenheid te stellen om op het laatste weerwoord van TOELT van 16 september 2020 te reageren, omdat de kritiek die TOELT daarin heeft geuit gaat over punten die het al eerder naar voren heeft gebracht en waar de Taalstudio al op heeft kunnen reageren. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris zijn standpunt dat hij de Iraakse nationaliteit van de vreemdeling ongeloofwaardig acht, terecht op de taalanalyse van TOELT heeft gebaseerd, omdat TOELT gemotiveerd heeft gesteld waarom de vreemdeling eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap van Irak en TOELT ook heeft onderbouwd dat er twijfels zijn aan de door de Taalstudio gebruikte database en onderzoeksmethode. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de vreemdeling in de gelegenheid te stellen om een contra-expertise te laten uitvoeren tegen de verklaring van onderzoek van BD over zijn identiteitskaart, omdat hij dat al veel eerder had kunnen doen, aangezien hem al in 2016 is tegengeworpen dat hij valse documenten heeft overgelegd. De staatssecretaris heeft zijn standpunt dus terecht mede op die verklaring van onderzoek gebaseerd, aldus de rechtbank.

3.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste en derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zijn standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling ongeloofwaardig zijn mede mocht baseren op de taalanalyse van TOELT.

3.1.    De vreemdeling voert in zijn eerste grief terecht aan dat het beoordelen van topografische kennis niet behoort tot de deskundigheid van een taalanalist. Volgens de ‘Vakbijlage Taalanalyse’ van TOELT van mei 2020, beoordeelt een taalanalist of de gedemonstreerde talenkennis van een vreemdeling strookt met de gestelde herkomst. In de vakbijlage staat ook dat de tijdens het taalanalysegesprek gedemonstreerde landenkennis niet in overweging wordt genomen bij het formuleren van de conclusie van een taalanalyse en dat dit het resultaat van de taalanalyse onafhankelijk maakt van andere onderzoeksbevindingen in de asielprocedure, die mogelijk aanleiding hebben gegeven voor twijfel aan de gestelde herkomst. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zijn standpunt dat de vreemdeling te weinig kennis heeft van zijn leefomgeving terecht heeft gebaseerd op de conclusie daarover van de taalanalist.

3.2.    De staatssecretaris heeft verder op zichzelf niet bestreden dat de contra-expertise van de Taalstudio op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De conclusie en de onderbouwing van de contra-expertise van de Taalstudio zijn tegengesteld aan die van de taalanalyse van TOELT, zodat de contra-expertise twijfel zaait bij de juistheid van de taalanalyse van TOELT. De weerwoorden van TOELT nemen die twijfel niet weg. De expert van de Taalstudio heeft in zijn reactie van 11 juni 2020 het eerste weerwoord van TOELT van 28 juni 2017 op alle punten gemotiveerd weersproken en hij blijft zich daarin gemotiveerd op het standpunt stellen dat het taalgebruik van de vreemdeling volledig consistent is met een herkomst uit Irak. Hij heeft in die reactie bijvoorbeeld, als reactie op de opmerking van TOELT dat het vreemd is dat de vreemdeling geen Arabisch spreekt, gemotiveerd uiteengezet dat jongeren in Koerdische regio’s in Irak vaker wel dan niet een gebrekkige kennis van het Arabisch hebben. Ook heeft hij de opmerking van TOELT dat de database die hij gebruikt niet betrouwbaar is, gemotiveerd weersproken. Verder heeft hij opgemerkt dat de opsteller van de database die TOELT gebruikt zich voor de weergave van in ieder geval twee woorden slechts baseert op één enkele spreker.

3.2.1. Over het tweede weerwoord van TOELT van 16 september 2020 betoogt de vreemdeling in zijn tweede grief terecht dat de staatssecretaris opnieuw in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, door hem weer niet voorafgaand aan het besluit in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat in dat laatste weerwoord alleen punten staan die TOELT al eerder naar voren heeft gebracht. TOELT heeft in dat laatste weerwoord namelijk voor het eerst verwezen naar een wetenschappelijk artikel waarin kritiek wordt geuit op de algehele werkwijze van de expert van de Taalstudio. De Afdeling ziet echter geen aanleiding om de vreemdeling alsnog in de gelegenheid te stellen op het weerwoord te reageren. Zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen, doet de contra-expertise immers afbreuk aan de taalanalyse van TOELT en doet het laatste weerwoord van TOELT daar niet aan af. TOELT heeft in het laatste weerwoord niet inhoudelijk gereageerd op de reactie van de Taalstudio van 11 juni 2020. In die reactie is de expert van de Taalstudio onder andere ingegaan op de kritiek die TOELT heeft gegeven op de database die hij gebruikt en heeft hij deze kritiek gemotiveerd weersproken. Verder heeft TOELT in het laatste weerwoord een wetenschappelijk artikel geciteerd, waarin algemene kritiek wordt gegeven op de onderzoeksmethode die de expert van de Taalstudio hanteert. TOELT heeft echter niet concreet gemaakt waaruit blijkt dat die kritiek ook op het onderzoek in deze zaak van toepassing is. Verder heeft TOELT in het weerwoord een overweging geciteerd uit een ongepubliceerde uitspraak van de rechtbank van 13 juli 2018, waarin de rechtbank heeft overwogen dat de expert van de Taalstudio in die zaak een onjuiste beoordeling had gemaakt, omdat hij had beoordeeld of de spraak van de desbetreffende vreemdelingen overeenkwam met hun asielrelaas en hij daarbij van de juistheid van dat asielrelaas uitging. Uit de contra-expertise en de latere reactie van de Taalstudio blijkt niet dat de expert in deze zaak ook een dergelijke beoordeling heeft gemaakt.

3.2.2. De Afdeling komt tot de conclusie dat een taalanalyse in dit geval geen bruikbaar hulpmiddel is bij de beoordeling van de juistheid van de verklaring van de vreemdeling dat hij uit Irak komt. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zijn standpunt dat hij de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling ongeloofwaardig heeft geacht, terecht mede op de taalanalyse van TOELT heeft gebaseerd. De grieven slagen.

3.3.    De vreemdeling klaagt in zijn vierde grief ook terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zijn standpunt over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst terecht mede heeft gebaseerd op het overleggen van valse documenten, voor zover zij daarmee de identiteitskaart bedoelt. De rechtbank heeft in haar overweging ten onrechte niet betrokken dat de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) de identiteitskaart heeft onderzocht en geconcludeerd heeft dat deze ‘met absolute zekerheid’ echt is. De staatssecretaris heeft het document opnieuw laten onderzoeken door BD, dat heeft geconcludeerd dat het ‘met absolute zekerheid’ vals is. Het is onduidelijk waarom het onderzoek van BD tot een geheel andere conclusie heeft geleid dan dat van de KMar. Ook is onduidelijk wat de aanleiding was om nader onderzoek te doen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris terecht van het negatieve resultaat van BD is uitgegaan, ondanks de tegengestelde resultaten van de twee onderzoeken. De enkele stelling van de staatssecretaris dat het onderzoek van BD een nader onderzoek betreft, is onvoldoende om zonder meer aan de conclusie van het onderzoek van de KMar voorbij te gaan. De grief slaagt.

4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond, het besluit van 10 maart 2021 wordt vernietigd en de staatssecretaris moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2021 in zaak nr. NL21.3809;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van 10 maart 2021, V-[…];

V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Verburg
voorzitter

w.g. Goeverden-Clarenbeek
griffier

488-999