Uitspraak 202200683/1/R3 en 202200687/1/R3


Volledige tekst

202200683/1/R3 en 202200687/1/R3.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Almelo,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Almelo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 3" vastgesteld.

Bij besluit van 7 december 2021 heeft de raad tevens het bestemmingsplan "Parapluherziening woningaantal en parkeren Indiëterrein" vastgesteld.

Tegen beide besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen, [partij] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 december 2022, waar [appellant] en anderen, van wie [namen 6 appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door M.M. Weerink, bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. K. Giezeman, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied waar het bestreden plan "Woongebied Indië - Deel 3" betrekking op heeft, maakt deel uit van het zogenoemde Indiëterrein, dat is gelegen ten noordwesten van het centrum van Almelo. Het plan heeft betrekking op deelgebied 3 van het Indiëterrein en voorziet onder meer in de bouw van maximaal 145 woningen, zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen. [partij] is de initiatiefnemer van deze ontwikkeling. Op het Indiëterrein was voorheen een complex van de textielindustrie gevestigd. Het complex is de afgelopen jaren gefaseerd vrij gekomen voor herontwikkeling tot stedelijk woon- en werkgebied. In het gebied aan de oostkant van het Indiëterrein is het eerste deel van de woningbouw gerealiseerd. Hiervoor is in 2013 het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1" vastgesteld. Voor het westelijke woondeel van het gebied is in 2018 het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 2" vastgesteld.

Voor de deelgebieden 1 en 2 van het Indiëterrein is op 7 december 2021 het eveneens bestreden plan "Parapluherziening woningaantal en parkeren Indiëterrein" vastgesteld. Hierin wordt - voor zover thans van belang - de voor deelgebieden 1 en 2 geldende parkeernormering aangepast. Gevolg van vaststelling van beide bestreden plannen is dat er thans voor alle deelgebieden van het Indiëterrein parkeernormen gelden van 1,6 parkeerplaatsen voor een gestapelde woning en 1,8 parkeerplaatsen voor een grondgebonden woning.

2.       [appellant] en anderen wonen in het appartementengebouw aan de Vixseboxsestraat in Almelo, dat zich bevindt in deelgebied 1. Volgens het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1" mag hun appartementengebouw een maximale bouwhoogte hebben van 18 m. Het appartementengebouw grenst direct aan deelgebied 3, waarop het bestreden plan "Woongebied Indië - Deel 3" ziet. [appellant] en anderen richten zich in hun beroep tegen de woningbouw die is voorzien in het plandeel (van deelgebied 3) recht tegenover het appartementengebouw waarin zij wonen. Dit plandeel is in het Ontwikkelplan Indië uit 2009 (hierna: ontwikkelplan) op de ontwikkelkaart aangeduid als blok 14C en voor dit plangebied was in het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1" van 2013 al in een planregeling voorzien. Dat plan is onherroepelijk.

3.       De Afdeling bespreekt hierna eerst de beroepsgronden van [appellant] en anderen die betrekking hebben op het woon- en leefklimaat om vervolgens te kunnen beoordelen of de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nadelige gevolgen van de voorziene woningbouw in het plangebied voor [appellant] en anderen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. Daarna zal de Afdeling de beroepsgronden over het ontbreken van een motivering over de stedenbouwkundige inpassing en de in beide bestreden plannen opgenomen parkeernormen beoordelen.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Bespreking van de beroepsgronden over het woon- en leefklimaat

5.       [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan "Woongebied Indië - Deel 3" voor zover dit betreft het plandeel dat in het  ontwikkelplan is aangeduid als blok 14C. Het gaat hen in het bijzonder om het bouwvlak waaraan maximale bouwhoogten van 18 m en 25 m zijn toegekend. Deze bouwhoogten zijn hoger dan was toegestaan in het eerder voor dat plandeel op 17 december 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1". In dat plan was de bouwhoogte voor gestapelde woningen beperkt tot 18 m. In het ontwikkelplan dat volgens hen aan het plan ten grondslag ligt, is alleen voor het naast het plandeel 14C gelegen blok 14B een specifieke plek benoemd waar een hoogbouwaccent zal worden toegestaan. Voor alle andere woongebieden binnen het Indiëterrein is in het ontwikkelplan vermeld dat appartementen gebouwd gaan worden in compacte complexen van 4 tot 6 bouwlagen, wat bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 12 m tot 18 m zijn. Gelet hierop ontbreekt volgens hen in het plan een ruimtelijke onderbouwing van de aanvaardbaarheid om in het voorliggende plan voor het desbetreffende bouwvlak een maximale bouwhoogte van 25 m in plaats van 18 m toe te staan. Daarnaast was in het eerder voor het plandeel vastgestelde bestemmingsplan bepaald dat de onderlinge afstand tussen gebouwen met gestapelde woningen niet minder dan 30 m mag bedragen. Een dergelijke onderlinge afstand is in de planregels van het nu voorliggende plan ten onrechte niet opgenomen. Het in het plan niet meer opnemen van een onderlinge afstand tussen gebouwen met gestapelde woningen van tenminste 30 m heeft volgens hen ook gevolgen voor hun woon- en leefklimaat en zal betekenen dat de openheid van de bebouwing van het gebied niet langer wordt gewaarborgd. Het met het plan voorziene hoge en volumineuze appartementengebouw zal hun uitzicht verder beperken en voor extra schaduwwerking in hun woningen zorgen. Daarbij komt dat de in de directe nabijheid aanwezige monumentale watertoren onvolledig tot zijn recht zal komen. In het licht van het voorgaande menen [appellant] en anderen dat de raad bij de vaststelling van het plan hun belangen onvoldoende heeft meegewogen.

Standpunt van de raad

6.       De raad stelt dat het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen door de in het plan in blok 14C voorziene ontwikkeling niet wezenlijk zal verslechteren. In dit verband wijst de raad op de wijzigingen in de bebouwingsmogelijkheden, de gebruiksfuncties en bestemmingen die in het plangebied zijn aangebracht ten opzichte van de eerder voor het plangebied geldende planregeling. Weliswaar zijn met het plan ten opzichte van het eerder geldende plan voor het in blok 14C voorziene appartementengebouw hogere bouwhoogten voorzien, maar de afstand tussen het appartementengebouw waar [appellant] en anderen wonen en het bouwvlak van het voorziene appartementengebouw, de situering van dat bouwvlak en de omvang daarvan zijn wel in het voordeel van [appellant] en anderen aangepast ten opzichte van de eerder toegestane bouwmogelijkheden. Door de aanpassing van het bouwvlak en de bouwhoogten zal er per saldo geen extra beperking van het uitzicht voor [appellant] en anderen en geen relevant slechtere bezonning op de bestaande bebouwing te verwachten zijn. Met een gewijzigde invulling van de bebouwingsmogelijkheden zal ook de binnen het plandeel aanwezige watertoren voldoende tot zijn recht komen. Met de belangen van [appellant] en anderen is bij de vaststelling van het plan voldoende rekening gehouden, aldus de raad.

Bouwhoogten en afstand

7.       Het plan voorziet binnen het bestreden plandeel in de mogelijkheid om gestapelde woningen te bouwen met een maximale bouwhoogte van 18 m respectievelijk 25 m. Het desbetreffende bouwvlak bestaat uit twee gedeelten. Op het gedeelte dat zich op een afstand bevindt die varieert van ongeveer 23 m tot ongeveer 27 m van het appartementengebouw van [appellant] en anderen is de toegestane bouwhoogte 18 m. Het gedeelte waar een toegestane bouwhoogte van 25 m geldt, bevindt zich op een afstand van ongeveer 37 m en verder van het appartementengebouw van [appellant] en anderen.

Het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1" uit 2013 kende aan het bestreden plandeel onder meer de bestemming "Woongebied" toe met een binnen het daaraan toegekende bouwvlak toegestane maximale bouwhoogte van 11 m voor grondgebonden woningen en 18 m voor gestapelde woningen. In artikel 10.2.2, aanhef en onder c, van de planregels was bepaald: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt: c. de onderlinge afstand tussen gebouwen met gestapelde woningen mag niet minder dan 30 meter bedragen". Deze planregeling betekende dat binnen het toegestane bouwvlak, dat zich op een afstand van ongeveer 15 m van het appartementengebouw van [appellant] en anderen bevond, grondgebonden woningen met een maximale bouwhoogte van 11 m waren toegestaan en dat op een afstand van minimaal 30 m gestapelde woningen met een maximale bouwhoogte van 18 m waren toegestaan.

7.1.    Gelet op het voorgaande worden met het nu voorliggende plan "Woongebied Indië - Deel 3" de binnen het bouwvlak toegestane bouwmogelijkheden, zowel wat betreft de maximale bouwhoogte als de afstand waarop gestapelde woningen van het appartementengebouw van [appellant] en anderen mogen worden gebouwd, ten opzichte van de eerdere planologische mogelijkheden vergroot. De vorm en situering van het bouwvlak zijn aangepast. Daarbij is gekozen voor een ruimtelijke scheiding tussen het bouwvlak van het voorziene appartementengebouw en de bebouwing rond de bestaande watertoren en het vervallen van de horecafunctie in gebouwen rondom de watertoren, die ook op korte afstand van het appartementengebouw van [appellant] en anderen was toegestaan. Concreet betekent dit dat het voorgaande plan voor de toegestane woningen een bouwvlak had met een oppervlak van ongeveer 1.850 m2 en het nu voorliggende plan een bouwvlak met een oppervlak van ongeveer 1.760 m2. In het voorgaande plan grensden de bouwvlakken van de voorziene woningen en de bebouwing rondom de watertoren aan elkaar. De afstand van de grens van het bouwvlak waarbinnen bebouwingsmogelijkheden zijn toegestaan is ten opzichte van het appartementengebouw van [appellant] en anderen vergroot van ongeveer 15 m tot een afstand die varieert van ongeveer 23 m tot ongeveer 27 m. Niet langer is in het plan bepaald dat tussen gebouwen met gestapelde woningen een afstand van ten minste 30 m moet worden aangehouden, maar de toegestane bouwhoogte van 25 m is blijkens de verbeelding pas mogelijk op een afstand van ongeveer 37 m vanaf het appartementengebouw van [appellant] en anderen. Volgens de raad is verder gekozen om de binnen het plandeel aanwezige waterberging ten opzichte van de eerdere planregeling te vergroten, wat samen met de verkleining van de verschillende bouwvlakken, de vergroting van de afstand van de bouwvlakken tot het appartementengebouw van [appellant] en anderen en de wijziging in de situering van de bouwvlakken leidt tot "luchtigere" bebouwingsmogelijkheden van het plandeel.

7.2.    De Afdeling merkt op dat [appellant] en anderen hun bezwaren tegen de met het plan mogelijk gemaakte ruimere bebouwingsmogelijkheden, wat de bouwhoogten en de afstand tot het appartementengebouw waar zij wonen betreft, vooral motiveren door te verwijzen naar het verschil met de eerdere planologische regeling in het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1" en de verschillende passages in het ontwikkelplan over de bouwhoogte van woningen op het Indiëterrein. Hiervoor geldt echter dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Op de zitting is door de raad nader toegelicht welke betekenis moet worden toegekend aan wat in het ontwikkelplan over de bouwhoogte van appartementen is vermeld. Het ontwikkelplan is in 2009 onderdeel geweest van de destijds door de raad vastgestelde "Partiële herziening Structuurplan Almelo 2009". Met de vaststelling door de raad van de Omgevingsvisie "Mijn Almelo, Onze Omgeving" op 29 september 2020 zijn nadrukkelijk de geldende structuurvisie "Structuurplan Symbiose tussen stad en land" van 6 maart 2003 en alle daarna vastgestelde partiële herzieningen daarvan ingetrokken. Dit betekent volgens de raad dat aan het ontwikkelplan niet langer de juridische betekenis voor het voorliggende bestemmingsplan voor deelgebied 3 van het Indiëterrein toekomt die [appellant] en anderen daaraan wensen toe te kennen.

7.3.    De raad heeft op de zitting verklaard dat hij bij de beoordeling van de in blok 14C van het plandeel toegestane hoogte van de bebouwing het ontwikkelplan echter nog wel als uitgangspunt heeft genomen, maar daarvan gemotiveerd is afgeweken. Bij de nadere uitwerking van deelgebied 3 in het voorliggende plan is mede gekeken naar de uiteindelijke invulling van de in de deelgebieden 1 en 2 wenselijk geachte woningbouwopgave. Daarvoor verwijst de raad naar wat daarover in de Reactienota zienswijzen is opgemerkt.

7.4.    In de Reactienota zienswijzen heeft de raad gereageerd op de door [appellant] en anderen tegen het ontwerpplan ingebrachte zienswijzen. Hieruit blijkt dat de raad met de voor de verschillende deelgebieden afzonderlijk vastgestelde bestemmingsplannen de op het gehele Indiëterrein voorziene woningbouw gefaseerd heeft willen ontwikkelen. Daarvoor is destijds het ontwikkelplan opgesteld. Gezien de omvang en de looptijd van de ontwikkeling, is het wenselijk geweest om de nodige flexibiliteit voor de ontwikkeling te behouden en om eventueel nog aanpassingen in de bouwplannen door te kunnen voeren. Daarom was het in deelgebied 1 mogelijk meer of minder woningen te realiseren. Vanwege de markt en de vraag is ervoor gekozen om meer laagbouw toe te passen, waardoor er in deelgebied 1 in totaal minder woningen gerealiseerd werden. Uitgangspunt was volgens de raad altijd om voor de totale ontwikkeling van het Indiëterrein te voorzien in 600 woningen.

Over het niet langer voorschrijven van een onderlinge afstand tussen gebouwen met gestapelde woningen van tenminste 30 meter heeft de raad in de Reactienota zienswijzen gesteld dat een dergelijke afstand in de eerdere bestemmingsplannen voor de gebiedsdelen gewenst was, omdat de eerdere bestemmingsplanregeling hier veel flexibiliteit moest bieden en een ruimere opzet. Op de verbeelding bij de eerdere bestemmingsplannen waren dan ook geen gedetailleerde bouwvlakken, maar grote ontwikkelvlakken opgenomen. De regeling moest de openheid van dit gebied waarborgen. Voor deelgebied 3, waarop het nu voorliggende plan betrekking heeft, is dat volgens de raad niet aan de orde. Daarnaast zou deze bepaling voor [appellant] en anderen geen garantie hebben geboden dat er zichtlijnen ter hoogte van hun appartementengebouw zouden ontstaan omdat het bestemmingsplan niet voorzag in een maximale breedte van een appartementencomplex.

In de Reactienota zienswijzen wordt door de raad geconcludeerd dat het Indiëterrein al sinds 2009 een woonwijk in aanbouw is en men had kunnen weten dat er na voltooiing van het woongebied Indië geen vrij zicht zal zijn. Binnen het Indiëterrein is er altijd zicht op gebouwen in de omgeving. Het is nooit uitgangspunt geweest dat de zuidkant onbebouwd blijft. Een verhoging van de bouwhoogte van 18 m naar 25 m op het meest zuidelijke bouwvlak van blok 14C zal dus ook niet zorgen voor een extra beperking van het uitzicht, want dat uitzicht wordt ook al beperkt door een gebouw met een hoogte van 18 m, zoals dat in het eerdere bestemmingsplan al werd toegestaan.

7.5.    Gelet op wat de raad in zijn afwegingen heeft betrokken, acht de Afdeling de keuze van de raad om in het plangebied ten opzichte van de eerder geldende planologische regeling voor blok 14C een enigszins hogere toegestane bouwhoogte toe te staan en niet een onderlinge afstand tussen gebouwen met gestapelde woningen van tenminste 30 meter op te nemen, voldoende gemotiveerd. Bij de invulling van de bebouwingsmogelijkheden heeft de raad voldoende blijk gegeven van de wijze waarop bij de keuze voor de bouwhoogten, de afstand en het bouwvolume rekening is gehouden met de belangen van [appellant] en anderen. Dat blijkt uit de hiervoor onder 7.1 beschreven wijze waarmee een zodanige situering van de bouwvlakken en de bebouwingsmogelijkheden en de invulling van de verschillende functies binnen het plandeel is gekozen, dat het uitzicht vanuit het appartementengebouw niet wezenlijk verslechtert ten opzichte van de invulling van het plangebied waarvoor de eerdere planologische regeling was vastgesteld. Ook is hiermee getracht om de gewenste openheid van de bebouwing van het plangebied zoveel mogelijk te behouden.

Bezonning

8.       [appellant] en anderen betogen dat de in blok 14C voorziene ontwikkeling door de toegestane bouwhoogten, het bouwvolume en de korte afstand tot het appartementengebouw waar zij wonen voor een afname van de bezonning en daarmee tot extra schaduwwerking zal zorgen. Zij stellen dat uit het verrichte bezonningsonderzoek blijkt dat in de maanden oktober tot en met februari in alle gevallen het aantal zonuren per dag veel minder zal zijn dan bij de in het eerder voor het plandeel vastgestelde bestemmingsplan voorziene ontwikkeling het geval zou zijn geweest. Ook dit betekent een verslechtering voor hun woon- en leefklimaat. Verder hebben zij aanwijzingen voor de gerechtvaardigde vrees dat het voorziene appartementengebouw bij de realisering daarvan een grotere bouwhoogte zal krijgen dan de toegestane 25 m, omdat wordt voorzien in een gebouw met een half verdiepte parkeergarage en 8 bouwlagen met op de bovenste bouwlaag een dakterras met balustrade, waardoor de schaduwwerking nog groter wordt.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat uit het  bezonningsonderzoek blijkt dat het appartementengebouw waar [appellant] en anderen wonen van de in blok 14C voorziene ontwikkeling minder schaduwwerking zal ondervinden dan bij de eerder planologisch toegestane bouwmogelijkheden het geval zou zijn geweest. De raad acht de gevolgen van het plan voor de mate van bezonning en de schaduwwerking niet onaanvaardbaar voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen. [partij] merkt hierbij op dat er voor het grootste deel van de in het appartementengebouw van [appellant] en anderen aanwezige woningen (ruim) wordt voldaan aan de strenge TNO-norm voor de mate van bezonning.

8.2.    In het bezonningsonderzoek van 6 april 2022, verricht door Van Riezen & Partners, (hierna: bezonningsonderzoek) zijn de gevolgen onderzocht van de schaduwwerking van de in het plan in de blokken 14B en 14C voorziene ontwikkelingen voor het appartementengebouw waar [appellant] en anderen wonen. Voor de mate van schaduwwerking is voor de ontwikkeling van blok 14C een vergelijking gemaakt van de voor dit plandeel in het eerder op 17 december 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1" voorziene ontwikkeling.

Uit het bezonningsonderzoek blijkt dat voor de beoordeling van de gevolgen van de binnen het plandeel voorziene ontwikkeling voor de mate van bezonning en schaduwwerking op onder meer het appartementengebouw waar [appellant] en anderen wonen aansluiting is gezocht bij de zogenoemde TNO-normen. Een gebouw voldoet aan de lichte TNO-norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt. Om te voldoen aan de strenge TNO-norm moet er in de periode van 21 januari tot en met 22 november op het gebouw bezonning mogelijk zijn gedurende drie uren per etmaal. Ook hierbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt. Uit de in het bezonningsonderzoek opgenomen simulaties van schaduwwerking op de verschillende momenten blijkt dat over het algemeen ruim voldaan wordt aan de strenge TNO-norm en dat bij een beperkt aantal woningen in het middelste bouwblok van het appartementengebouw wordt voldaan aan de lichte TNO-norm, waarbij tevens geldt dat de mate van bezonning door de in het plan voorziene ontwikkeling duidelijk verbetert ten opzichte van de eerder toegestane ontwikkeling. Binnen het appartementengebouw zijn er 1 of 2 woningen, waarbij voor de mate van bezonning niet wordt voldaan aan de TNO-normen, maar ook hier geldt dat de situatie met de in het plan voorziene ontwikkeling voor de betreffende woningen zal verbeteren ten opzichte van de eerder toegestane ontwikkeling.

8.3.    De Afdeling overweegt dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dat neemt niet weg dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het is niet ongebruikelijk dat voor de beoordeling van de gevolgen van een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voor de mate van bezonning en schaduwwerking voor omliggende woningen aansluiting wordt gezocht bij de zogenoemde lichte dan wel de strenge TNO-norm.

In wat [appellant] en anderen in hun beroep hebben gesteld ziet de Afdeling geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de in het bezonningsonderzoek gehanteerde normen en de bevindingen en de conclusies van het bezonningsonderzoek. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat uit het bezonningsonderzoek blijkt dat in de maanden oktober tot en met februari in alle gevallen het aantal zonuren per dag veel minder zal zijn, merkt de Afdeling op dat deze genoemde periode grotendeels geen deel uitmaakt van de beoordelingsperiode die bij de lichte dan wel de strenge TNO-norm relevant is. Overigens blijkt uit het bezonningsonderzoek dat gedurende de winterperiode, op 22 december op de tijdstippen 10.00 uur, 12.00 uur en 14.00 uur, anders dan [appellant] en anderen menen, de mate van bezonning en schaduwwerking op het appartementengebouw waar zij wonen nauwelijks verschilt in de vergelijking tussen de in het plan voorziene ontwikkeling en de eerder toegestane ontwikkeling. [appellant] en anderen hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat ter plaatse van hun woningen sprake zal zijn van onaanvaardbare gevolgen van het plan voor de mate van bezonning en schaduwwerking. Voor zover bij [appellant] en anderen de vrees bestaat dat het in blok 14C voorziene appartementengebouw bij de realisering daarvan een grotere bouwhoogte zal krijgen dan de toegestane 25 m, kan dit geen afbreuk doen aan de juistheid van de uitkomsten van het bezonningsonderzoek. Het plan staat namelijk niet toe dat ter plaatse een hoger gebouw wordt voorzien, ook niet als dat gaat om een balustrade als door hen genoemd.

Gelet op de uitkomsten van het bezonningsonderzoek heeft de raad de gevolgen van het plan voor de mate van bezonning en schaduwwerking voldoende in kaart gebracht en het besluit in dit opzicht van een deugdelijke motivering voorzien. Hieruit blijkt ook op welke wijze rekening is gehouden met de belangen van [appellant] en anderen.

Watertoren

9.       Over het betoog van [appellant] en anderen dat de in blok 14C voorziene ontwikkeling door de toegestane bouwhoogten en het bouwvolume ervoor zal zorgen dat de binnen het plandeel aanwezige monumentale watertoren onvolledig tot zijn recht zal komen, heeft de raad opgemerkt dat juist met de aanpassingen van de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van het eerder geldende plan het zicht op de watertoren niet zal verslechteren en dat de watertoren beter tot zijn recht zal komen. Door de gewijzigde positionering van de verschillende bouwvlakken in blok 14C zal er voldoende openheid tussen de mogelijke gebouwen en de watertoren aanwezig zijn.

9.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende gemotiveerd dat de in het plan toegestane bouwmogelijkheden in blok 14C niet zullen leiden tot een verslechtering van het zicht op de watertoren en  dat de watertoren beter tot zijn recht zal komen. Uit een vergelijking tussen beide planregelingen voor het plandeel blijkt immers dat in de vorige planregeling het bouwvlak van het appartementengebouw met toegestane bouwhoogten van 11 m en 18 m direct grensde aan het bouwvlak van de watertoren, welk bouwvlak het mogelijk maakte dat de bestaande watertoren kon worden omringd met gebouwen met een hoogte van 8 m en daarnaast was omringd met een horecafunctie (met daarbij behorende voorzieningen). Dat maakte direct grenzend aan de watertoren massieve bebouwing mogelijk. In vergelijking hiermee biedt het nu voorliggende plan meer openheid tussen de binnen het plandeel toegestane bouwmogelijkheden en de watertoren. De bouwvlakken voor de realisering van gebouwen liggen met de nu voorliggende planregeling meer los en verder uit elkaar. Tussen beide bouwvlakken is voorzien in meer ruimte, waaraan een groenbestemming is gegeven, en het enige verschil met de vorige planregeling is dat de watertoren nu ook aan de voorzijde van gebouwen met een maximale bouwhoogte van 6 m mag worden voorzien. Met een bestaande hoogte van 12 m komt de watertoren ruim boven deze overige bebouwing uit en staat de watertoren ook meer "los" van mogelijke bebouwing dan onder de vorige planregeling mogelijk was. Hieruit blijkt op welke wijze rekening is gehouden met de belangen van [appellant] en anderen.

Nu wat [appellant] en anderen op dit punt aanvoeren om inhoudelijke redenen geen doel treft, behoeft het betoog van de raad dat aan [appellant] en anderen in zoverre het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste moet worden tegengeworpen, verder geen bespreking.

Conclusie woon- en leefklimaat

10.     Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van de in blok 14C voorziene bouwhoogte, de afstand van het bouwvlak tot het appartementengebouw waar zij wonen en de wijze waarop binnen het plandeel de verschillende bouwvlakken vorm is gegeven, onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan "Woongebied Indië - Deel 3" te dienen doelen. Hierom is ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen zwaarder gewicht mocht hechten aan het belang bij de ontwikkeling van de in blok 14C voorziene woningbouw dan aan het belang van [appellant] en anderen bij een lagere bouwhoogte en een grotere afstand tot het appartementengebouw waar zij wonen. Het betoog slaagt niet.

Beroepsgrond over de stedenbouwkundige inpassing

11.     In het bestreden besluit tot vaststelling van het plan "Woongebied Indië - Deel 3" ontbreekt volgens [appellant] en anderen de motivering dat de in het plan in blok 14C voorziene ontwikkeling uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

11.1.  Over de stedenbouwkundige onderbouwing van de in het plandeel in blok 14C voorziene ontwikkeling heeft de raad in de Reactienota zienswijzen al opgemerkt dat de voorziene verschuiving van woningdichtheden binnen de gebiedsontwikkeling van het Indiëterrein geen negatieve impact heeft op de omgeving. Een belangrijk kenmerk van deze ontwikkeling is de meer open bebouwing aan de noordzijde richting het open landschap en aan de stadszijde een intensievere bebouwing. In dit plandeel wordt volgens de raad juist voor hogere dichtheden gekozen, vanwege de overgang naar het centrum en de meer stedelijke functies rond de nieuwe havenkom. In het verweerschrift en op de zitting heeft de raad dit nader toegelicht door op te merken dat het Indiëterrein van zuid naar noord is opgebouwd van een binnenstedelijke stedenbouwkundige structuur, nabij de binnenstad van Almelo, naar een ruimer opgezette stedenbouwkundige structuur richting de zogenoemde Groene Long. Het noordelijk gelegen deel van het Indiëterrein is ingevuld met meer groen en een meer open structuur aan bebouwing aansluitend aan het buitengebied. De raad meent dat de voor blok 14C gekozen bouwhoogte van 25 m op de meest zuidelijke punt van het Indiëterrein daarmee passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van deze locatie en de binnenstedelijke omgeving ervan. Daarbij heeft de raad in ogenschouw genomen dat in de directe omgeving van het zuidelijke deel, waarbinnen het plangebied zich bevindt, gebouwen aanwezig zijn met afwisselende bouwhoogten, waaronder zich ook verschillende gebouwen bevinden met een aanzienlijk hogere hoogte dan de in blok 14C toegestane bouwhoogte van 25 m. Ook [appellant] en anderen hebben op de zitting erkend dat het plandeel binnen het Indiëterrein voor de te realiseren bebouwing een zichtlocatie is.

In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad in dit geval niet voldoende heeft gemotiveerd dat de in blok 14C voorziene bebouwing  passend is in de stedenbouwkundige structuur van het Indiëterrein en de omgeving daarvan. Het betoog slaagt niet.

Bespreking van de beroepsgrond over parkeren

12.     [appellant] en anderen kunnen zich niet vinden in de in de plannen "Woongebied Indië - Deel 3" en "Parapluherziening woningaantallen en parkeren Indiëterrein" opgenomen parkeerregeling. Deze regeling wijkt volgens hen ten onrechte af van de elders binnen de gemeente Almelo geldende parkeerregeling, waar de normen voor woningen aansluiten bij die van de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie en waarin ook onderscheid wordt gemaakt in meer verschillende woningtypen. In dit verband wordt door hen gewezen op het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeren", zoals  vastgesteld door de raad op 5 juni 2018. De in de nu voorliggende plannen opgenomen parkeerregeling gaat uit van te lage parkeernormen van 1,6 parkeerplaatsen per gestapelde woning en 1,8 parkeerplaatsen per grondgebonden woning. De raad heeft volgens hen niet gemotiveerd waarom in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden om van de elders in de gemeente geldende normen af te wijken. Het bestaan van verschillende parkeerregelingen geeft onduidelijkheid. De lagere parkeernormen zullen voor de plangebieden in de deelgebieden 1, 2 en 3 van het Indiëterrein leiden tot onvoldoende parkeerplaatsen met ongewenst zoekverkeer tot gevolg.

Voor zover de raad voor de afwijkende parkeernormen verwijst naar uitgevoerd parkeeronderzoek, is dat onderzoek volgens [appellant] en anderen niet representatief voor de voor de parkeernormen gemaakte keuze.

12.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat voor de deelgebieden 1, 2 en 3 van het Indiëterrein, waar de beide plannen betrekking op hebben, dezelfde parkeernormen zijn gehanteerd als de normen die eerder op grond van het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1" golden voor deelgebied 1. Voor zover deze parkeernormen afwijken van de uniforme parkeerregeling voor het centrumgebied en de overige gebieden binnen de gemeente Almelo, is het een bewuste keuze van de raad geweest om voor het Indiëterrein voor maatwerk te kiezen. Die keuze heeft te maken met de ligging en het karakter van het Indiëterrein. Daarbij is relevant dat zich in de directe nabijheid van het Indiëterrein verschillende openbaar vervoervoorzieningen bevinden. Aan deze vastgestelde parkeernormen ligt een zorgvuldig uitgevoerd parkeeronderzoek ten grondslag. Daaruit blijkt volgens de raad dat met de parkeernormen sprake is van een acceptabele situatie waarin sprake is van voldoende parkeergelegenheid. De voor het onderzoek in 2020 verrichte tellingen naar de beschikbare parkeerplaatsen in de directe omgeving van het plandeel laten volgens de raad zien dat er op de maatgevende momenten meer dan voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Uit in 2021 opnieuw verrichte tellingen naar de beschikbare parkeerplaatsen, ook in het deel van het Indiëterrein waar [appellant] en anderen wonen, blijkt volgens de raad dat de bevindingen in het parkeeronderzoek uit 2020 juist zijn. Voor een tekort aan parkeercapaciteit hoeft bij de gehanteerde parkeernormen dan ook niet te worden gevreesd. In dit verband merken zowel de raad als [partij] nog op dat [appellant] en anderen de beschikking hebben over een eigen parkeerplaats onder het appartementengebouw waar zij wonen.

12.2.  De artikelen 13.1 van de regels van het plan "Woongebied Indië - Deel 3" en 4.1 van de regels van het plan "Parapluherziening woningaantallen en parkeren Indiëterrein" luiden:

"Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken geldt, dat in voldoende mate ruimte moet zijn gereserveerd en ingericht en in stand worden gehouden voor het parkeren en stallen van voertuigen met inachtneming van de volgende parkeernormen:

a. grondgebonden woningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning;

b. gestapelde woningen: 1,6 parkeerplaatsen per woning;

c. niet-woonfuncties: de parkeernormen, zoals opgenomen in het ten tijde van de aanvraag van een omgevingsvergunning geldende parkeerbeleid van Almelo".

Artikel 13.4 van de regels van het plan "Woongebied Indië - Deel 3" luidt:

"Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig het gestelde onder artikel 13.1 en 13.2".

Artikel 4.4 van de regels van het plan "Parapluherziening woningaantallen en parkeren Indiëterrein" luidt:

"Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig het gestelde onder artikel 4.1 en 4.2".

12.3.  De Afdeling stelt vast dat de raad in het op 17 december 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1", in artikel 10.3.4 van de planregels, voor grondgebonden en gestapelde woningen dezelfde parkeernormen heeft opgenomen als in de nu voorliggende plannen het geval is. Dit eerdere plan voor deelgebied 1 van het Indiëterrein is onherroepelijk en had ook betrekking op het plandeel voor blok 14C, waarop het nu voorliggende plan "Woongebied Indië - Deel 3" ziet. Beide plannen voorzien voor dit plandeel in een woonbestemming met de mogelijkheid voor het realiseren van zowel grondgebonden als gestapelde woningen.

Door de raad is op 5 juni 2018 het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeren" vastgesteld, ook voor het Indiëterrein. De daarin voor woonbestemmingen opgenomen parkeerregeling sluit aan bij de parkeernormen die hierover in de vastgestelde beleidsnota Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' zijn opgenomen. Deze parkeernormen zijn anders dan de parkeernormen voor woonbestemmingen die in de bestemmingsplannen "Woongebied Indië - Deel 1" en "Woongebied Indië - Deel 2" en in de nu voorliggende plannen zijn opgenomen. Artikel 2.1 van de regels van het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeren" luidt: "De regels van alle vigerende ruimtelijke plannen in de gemeente Almelo worden gewijzigd in die zin dat:

a. voor zover aanwezig, alle regels die betrekking hebben op het parkeren worden verwijderd;

b. de regels zoals opgenomen in dit bestemmingsplan worden toegevoegd en laten de overige regels van de onderliggende vigerende ruimtelijke plannen ongewijzigd".

De raad stelt zich op het standpunt dat het in 2018 van toepassing verklaren van de parkeerregeling uit het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeren" ook op de woonbestemmingen op het Indiëterrein nooit de bedoeling van de raad is geweest en achteraf gezien op een misverstand berust. Dit wordt hersteld door zowel in de parkeerregeling voor woonbestemmingen in artikel 13.1 van de regels van het plan "Woongebied Indië - Deel 3" als in artikel 4.1 van het plan "Parapluherziening woningaantallen en parkeren Indiëterrein", dat onder meer ziet op woonbestemmingen binnen deelgebied 1 van het Indiëterrein, wederom de oorspronkelijk voor deelgebied 1 in het bestemmingsplan "Woongebied Indië - Deel 1" opgenomen parkeernormen te hanteren. Door de raad is op de zitting bevestigd dat bij het verlenen van de omgevingsvergunningen voor het bouwen in het kader van de ontwikkeling van de deelgebieden 1 en 2 van het Indiëterrein - in afwijking van de CROW-parkeernormen in het "Parapluherziening parkeren" uit 2018 - vanaf het begin al gemotiveerd de aangepaste (ook al in het ontwikkelplan genoemde) parkeernormen van

1,8 parkeerplaatsen voor een grondgebonden woning en 1,6 parkeerplaatsen voor een gestapelde woning zijn gehanteerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de in dat bestemmingsplan in artikel 4.3 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid.

De Afdeling stelt vast dat de wijze waarop de regeling voor het parkeren in de nu geldende bestemmingsplannen "Woongebied Indië - Deel 3" en "Parapluherziening woningaantallen en parkeren Indiëterrein" is opgenomen, anders dan [appellant] en anderen menen, niet onduidelijk is. Hieruit volgt namelijk dat de parkeerregeling in het "Parapluherziening parkeren" niet langer geldt voor de deelgebieden 1, 2 en 3 van het Indiëterrein.

12.4.  De Afdeling aanvaardt de hiervoor door de raad gegeven verklaring over het met het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeren" ontstane misverstand over de geldende parkeernormen en acht de keuze om in de genoemde bij de ontwikkeling van het Indiëterrein gebleken omstandigheden en de in afwijking van de geldende parkeernormen voor de te realiseren woningen verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen een rechtvaardiging te zien om voor dat terrein andere parkeernormen te hanteren op zichzelf niet onjuist.

In het licht van de beroepsgronden zal de Afdeling hierna beoordelen of met de in de parkeerregeling in de artikelen 13.1 (voor deelgebied 3) respectievelijk 4.1 (voor deelgebieden 1 en 2) van de planregels voor woonbestemmingen opgenomen parkeernormen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

12.5.  Om de parkeerbehoefte van de in het plangebied voorziene woonbestemmingen te beoordelen is voor beide plannen een zogenoemde parkeerbalans opgesteld. Hierin is de parkeerbehoefte van alle functies in het gebied afgezet tegen het totaal aantal parkeerplaatsen in dat gebied. Om dit te kunnen bepalen en te beoordelen welke parkeernorm voor welke woonfunctie, grondgebonden en gestapeld, moet worden gehanteerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid, is in oktober 2020 een parkeeronderzoek uitgevoerd.

12.6.  Met het onderzoek is in oktober 2020 op een tweetal momenten geteld hoeveel parkeerplaatsen er niet bezet waren en waar elders in de openbare ruimte van het Indiëterrein geparkeerd werd. Dit is onderzocht op de werkdagen 20 oktober 2020 en 22 oktober 2020 (in de nacht). Het onderzoeksgebied bestond uit blokken die (vrijwel) volledig ontwikkeld zijn en waar uitsluitend de woonfunctie van toepassing is. Hierbij gaat het om de blokken 5, 7 en 8, op het noordelijk deel van het Indiëterrein. In het onderzoeksgebied zijn uitsluitend grondgebonden woningen en geen gestapelde woningen aanwezig. Het onderzoek is verricht gedurende de maatgevende momenten van de ontwikkeling en op het moment dat de meeste parkeervakken worden gebruikt voor de woonfunctie. Dit maatgevende moment is bepaald op basis van de aanwezigheidspercentages voor de functie "wonen" volgens CROW-publicatie 381 uit 2018. Volgens de aanwezigheidspercentages is op een werkdagavond sprake van een bezetting van parkeerplaatsen van 90% door bewoners en 80% door bezoekers. Omdat het parkeeronderzoek moest plaatsvinden tijdens de coronacrisis, is het parkeeronderzoek uitgevoerd in de periode van de werkdag-nacht. In dat geval gaat de CROW-publicatie uit van een parkeerplaatsbezetting door bewoners van 100% en een parkeerplaatsbezetting door bezoekers van 0%. Daarnaast is in het parkeeronderzoek een correctie toegepast door het saldo vrije parkeergelegenheid te verlagen met 6%. Uit het rekenvoorbeeld blijkt namelijk dat een werkdagavond maatgevend is en dat de bezetting dan 6% hoger is dan op een werkdagnacht. De onderzochte delen hebben dan een bezettingsgraad van 88,9% (blok 5), 84,1% (blok 7) en 67,5% (blok 8). Zoekend verkeer wordt blijkens het parkeeronderzoek pas verwacht wanneer sprake is van een bezettingsgraad van 90%. In het parkeeronderzoek is op grond van de verrichte tellingen en de uitkomst daarvan geconcludeerd dat een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per grondgebonden woning in het plangebied niet leidt tot een tekort aan parkeerplaatsen.

In het parkeeronderzoek is vervolgens onderzocht wat een toereikende parkeernorm voor gestapelde woningen op het Indiëterrein is. Omdat in de onderzochte delen van het Indiëterrein (de blokken 5, 7 en 8) geen gestapelde woningen aanwezig zijn, is voor de parkeernorm voor gestapelde woningen een andere berekening toegepast. Als uitgangspunt is daarvoor genomen dat een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen voor gestapelde woningen toereikend is als het verschil tussen de maximale CROW-parkeerkencijfers en de toegepaste norm voor zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen gelijk is. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat het maximale parkeerkencijfer voor gestapelde woningen/appartementen 2,0 parkeerplaatsen is, zodat het verschil met de toegepaste parkeernorm (1,6) 0,4 is. Dit verschil van 0,4 is in het parkeeronderzoek vervolgens toegepast bij de berekening van de bezettingsgraad voor grondgebonden woningen. In de onderzochte delen van het Indiëterrein is dan sprake van een bezettingsgraad van 91,7% (blok 5), 88,3% (blok 7) en 69,2% (blok 8). Hooguit in blok 5 zou in geringe mate sprake kunnen zijn van zoekend verkeer, omdat de daarvoor gehanteerde bezettingsgraad van 90% enigszins wordt overschreden. Gelet op de beperkte duur van deze overschrijding, is die in het parkeeronderzoek niet onaanvaardbaar geacht. Voor het overige leidt het toepassen van een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per gestapelde woning niet tot een tekort aan parkeerplaatsen, aldus de bevindingen van het parkeeronderzoek.

12.7.  Uit de bij brief van 11 oktober 2022 door de raad overgelegde aanvullende parkeertellingen, die zijn uitgevoerd in de avondperiode op 26 augustus 2021 en 2 september 2021, blijkt dat er geteld is in de blokken 5, 7, 8, 11 en 12 van het Indiëterrein. Hierin is betrokken dat er in blok 12 gestapelde woningen aanwezig zijn. In de tellingen is onder meer uitgegaan van het aantal parkeerplaatsen dat volgens de geldende parkeernormen aanwezig moet zijn en de mate waarin de feitelijk aanwezige parkeerplaatsen op de telmomenten daadwerkelijk bezet en nog beschikbaar waren. Het aantal is gecorrigeerd van een koopavond naar een werkdagavond. Op 26 augustus 2021 hebben de onderzochte delen een bezettingsgraad van 66,7% (blok 5 en blok 7), 55,6% (blok 8), 64,5% (blok 11) en 58,7% (blok 12). Op 2 september 2021 hebben de onderzochte delen een bezettingsgraad van 61,9% (blok 5 en blok 7), 68,9% (blok 8), 58,1% (blok 11) en 61,3% (blok 12). Ook deze tellingen geven er blijk van dat er ruimschoots onder de door de CROW gehanteerde bezettingsgraad van 90% wordt gebleven, waarbij geen sprake zal zijn van zoekverkeer.

12.8.  In wat [appellant] en anderen in hun beroep hebben gesteld ziet de Afdeling geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de in het parkeeronderzoek gehanteerde normen en de bevindingen en de conclusies van het parkeeronderzoek en de in 2021 verrichte parkeertellingen in deelgebied 1 van het Indiëterrein. Voor zover [appellant] en anderen over de in augustus 2021 verrichte tellingen hebben gesteld dat deze niet representatief zouden zijn, omdat deze in de vakantieperiode zouden zijn uitgevoerd, deelt de Afdeling dit standpunt niet, omdat de telmomenten buiten de gebruikelijke (school)vakantieperiode vallen. Ook anderszins is door [appellant] en anderen niet gemotiveerd waarom de verrichte parkeertellingen niet representatief zouden zijn. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat in de omgeving van hun appartementengebouw niet in voldoende parkeerplaatsen zal worden voorzien voor bewoners en bezoekers van de plangebieden, deelgebied 1, 2 en 3 van het Indiëterrein. Daarbij komt dat zij voor hun woningen in het appartementengebouw de beschikking hebben over een parkeerplaats. Er bestaat dan ook onvoldoende aanleiding voor de vrees dat er een onaanvaardbare parkeerdruk, en daarmee zoekverkeer, in de omgeving zal ontstaan. Op basis hiervan heeft de raad voor de parkeerbehoefte van de op het Indiëterrein voorziene woonfuncties mogen kiezen voor de in de parkeerregeling opgenomen parkeernormen van 1,6 parkeerplaatsen per gestapelde woning en 1,8 parkeerplaatsen per grondgebonden woning die voorzien in maatwerk. Dat, zoals [appellant] en anderen stellen, in de parkeerkencijfers uit de CROW-publicatie voor woningen wordt uitgegaan van hogere normen en onderscheid wordt gemaakt in meer verschillende woningtypen, betekent niet dat de raad onder de genoemde omstandigheden niet voor maatwerk heeft mogen kiezen.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat in het parkeeronderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met parkeren op het Indiëterrein door personen die in het centrum van Almelo werken, winkelen, gebruik maken van de trein of van het uitgaansleven, merkt de Afdeling op dat de plannen en de daarin opgenomen parkeerregeling alleen zijn bedoeld te voorzien in de parkeerbehoefte die samenhangt met de binnen de plangebieden voorziene functies. Daartoe kan de parkeerbalans die in het parkeeronderzoek is opgesteld worden beperkt. In de toelichting van beide plannen is hierover overigens opgemerkt dat het parkeren op het Indiëterrein door personen die in het centrum van Almelo werken of gebruik maken van de trein, niet doorwerken in de parkeernormen die van toepassing zijn op het Indiëterrein. Als in de toekomst blijkt dat hierdoor een parkeertekort ontstaat, dan kunnen er volgens de raad maatregelen worden getroffen om dit ongewenste parkeren te voorkomen. Dit geldt ook voor zover [appellant] en anderen op de zitting de vrees hebben geuit dat toekomstige bezoekers van de horecafuncties in blok 14B van het plandeel door een eventuele wijziging van de rijroute mogelijk hun auto in de omgeving van de appartementen zullen parkeren. Dergelijke horecafuncties kennen op grond van de artikel 13.1 van de regels van het plan "Woongebied Indië - Deel 3" eigen parkeernormen en daarvoor dient afzonderlijk in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien.

12.9.  Gelet op het voorgaande heeft de raad het parkeeraspect in de deelgebieden 1, 2 en 3 van het Indiëterrein voldoende in kaart gebracht en de besluiten tot vaststelling van het plan "Woongebied Indië - Deel 3" en het plan "Parapluherziening woningaantallen en parkeren Indiëterrein" in dit opzicht van een deugdelijke motivering voorzien. De raad heeft dus tot de conclusie mogen komen dat de plannen in zoverre een goede ruimtelijke ordening dienen. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

13.     Het beroep tegen het plan "Woongebied Indië - Deel 3" en het plan "Parapluherziening woningaantallen en parkeren Indiëterrein" is ongegrond.

14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Minderhoud
voorzitter

w.g. Plambeck

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

159