Uitspraak 202200459/1/A3


Volledige tekst

202200459/1/A3.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2021 in zaak nr. 20/4345 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2020 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete opgelegd.

Bij besluit van 17 juli 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] staat in de basisregistratie personen (hierna: brp) ingeschreven op het adres [locatie] Amsterdam. Het college heeft hem een bestuurlijke boete opgelegd van € 18.000,00 omdat na onderzoek is gebleken dat hij zonder vergunning de woning op het adres [locatie] Amsterdam heeft verbouwd tot twee of meer zelfstandige woonruimten of in die verbouwde staat heeft gehouden.

Het college heeft het voornemen en de zogenoemde legalisatiebrief, beide van 1 november 2019, en het besluit van 13 februari 2020, zowel aangetekend als met de gewone post naar dit adres gestuurd. Alle drie aangetekend verstuurde brieven zijn retour gekomen. [appellant] heeft een zienswijze ingediend op 11 december 2019. Op 15 april 2020 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 februari 2020. Het college heeft het bezwaar niet ontvankelijk verklaard omdat de termijn voor het indienen daarvan was verstreken. Volgens [appellant] is het overschrijden van de termijn verschoonbaar omdat hij het besluit niet heeft ontvangen. Hij stelt dat dit komt omdat het adres in het kadaster niet geregistreerd staat als woning en de postbezorging vaak verkeerd gaat of post bij de buren wordt bezorgd.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het overschrijden van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de post niet op het juiste adres is bezorgd. [appellant] staat op het adres [locatie] Amsterdam ingeschreven in de brp en hij heeft zelf gesteld dat hij op dat adres zijn post ontvangt. Ook zijn de andere brieven van het college blijkens de ingediende zienswijze op dat adres ontvangen.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de te late indiening van het bezwaar verschoonbaar is. Hij heeft op 2 april 2020 een brief ontvangen van de belastingdienst, waardoor hij op de hoogte is gekomen van het besluit van 13 februari 2020. Het college had onderzoek moeten doen naar zijn adres omdat dit in het kadaster niet als woning staat geregistreerd. Daardoor is dat adres waarschijnlijk niet bekend in de systemen van PostNL en daarom wordt zijn post waarschijnlijk vaak bij zijn buren bezorgd en gaat de postbezorging vaker mis. De gevolgen van een onjuiste postbezorging mogen niet voor zijn rekening en risico komen.

Beoordeling

3.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Uit de verklaringen die zijn opgenomen in het rapport van bevindingen van 13 en 14 mei 2019 volgt dat post wordt bezorgd op het adres [locatie], waaronder ook post van [appellant]. Daarnaast is [appellant] op het adres ingeschreven in de brp. Zoals volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet brp (Kamerstukken II 2012/13, 33 219, nr. 6, blz. 42), is de bijhouding in de brp erop gericht dat onder meer overheidsorganen die van de brp gebruik maken, mogen verwachten dat zij de daarin opgenomen burgers ook kunnen bereiken op een adres. Bovendien is op de foto’s in het rapport van bevindingen te zien dat het hier gaat om een pand met voordeur en brievenbus dat zich uiterlijk in niets onderscheidt van de andere panden in de omgeving, waaronder die van zijn buren. Anders dan [appellant] stelt laat artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht geen ruimte voor een belangenafweging indien een verzuim niet verschoonbaar wordt geoordeeld. De rechtbank heeft dan ook terecht niet de hoogte van de boete betrokken in haar oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar.

Het betoog slaagt niet.

Slotsom

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Langeveld-Mak
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

317-990